5. DE BEOORDELING
5.1 Hoewel zulks expliciet staat vermeld in de richtlijnen van de Unit Kort Geding van deze rechtbank, uitgave januari 2001, heeft [naam gedaagde] de producties waarop zij zich tijdens dit kort geding wil beroepen niet op voorhand doen toekomen aan de president.
Nu [naam eiseres] het merendeel van die producties wel op voorhand heeft ontvangen en zij geen bezwaar heeft tegen het overleggen van die producties, zal de president de door [naam gedaagde] in het geding gebrachte producties bij haar beoordeling betrekken.
5.2 Allereerst dient te worden beoordeeld of [naam eiseres] [naam gedaagde] rauwelijks heeft gedagvaard.
[naam eiseres] heeft -onweersproken- gesteld dat haar procureur, naar aanleiding van de van de procureur van [naam gedaagde] ontvangen brief d.d. 31 januari 2001, op diezelfde dag nog per fax een sommatie, welke [naam eiseres] als productie 3 heeft overgelegd, aan de procureur van [naam gedaagde] heeft doen toekomen. Verder heeft [naam eiseres] gesteld dat zij die sommatie ook heeft doen toekomen aan [naam gedaagde].
Hierop gelet, is de president van oordeel dat er in dit kort geding geen sprake is van rauwelijks dagvaarden. [naam eiseres] zal dan ook ontvankelijk verklaard worden in haar vorderingen.
5.3 Wanneer die vorderingen zich, vanwege de door [naam gedaagde] gestelde complexiteit van de onderhavige materie, niet lenen voor behandeling in kort geding, zullen zij worden afgewezen.
5.4 De vorderingen van [naam eiseres] kunnen als voldoende spoedeisend worden aangemerkt. Zulks volgt immers reeds uit de aard ervan en overigens heeft [naam gedaagde] die spoedeisendheid onvoldoende gemotiveerd weersproken.
5.5 In dit geding staat de vraag centraal of [naam gedaagde] door het verveelvoudigen en het op de door haar te vervaardigen compilatie-cd’s en -md’s plaatsen van geluidsopnamen, die [naam eiseres] -zo staat onweersproken vast- heeft geproduceerd en waarop zij de exclusieve rechten bezit, inbreuk maakt op de naburige rechten van [naam eiseres].
5.6 [naam gedaagde] stelt dat zij, op basis van de op 12 september 1996 met SABAM gesloten overeenkomst, bevoegd is tot het reproduceren (verveelvoudigen) van de door [naam eiseres] geproduceerde geluidsopnames.
5.7 Zoals reeds vermeld, bemiddelt SABAM inzake het muziekauteursrecht.
Blijkens de aanhef van voornoemde overeenkomst is SABAM bevoegd om toestemming te verlenen voor het reproduceren van voorafbestaande opnamen die voorkomen op geluidsdragers in omloop gebracht door leden van IFPI-Belgium en BOP (de Beroepsvereniging der Onafhankelijke Producenten van fonogrammen en videogrammen).
Tussen partijen is in confesso dat [naam eiseres] geen lid is van IFPI-Belgium of van BOP. Evenmin is [naam eiseres] aangesloten bij NVPI.
5.8 Blijkens de door [naam eiseres] als productie 9 in het geding gebrachte brief d.d. 8 februari 2001 van SABAM, is [naam gedaagde] op basis van meergenoemde overeenkomst slechts bevoegd om werken van het SABAM-repertoire te reproduceren alsook opnamen afkomstig van SIMIM-leden.
De vraag of de litigieuze door [naam eiseres] geproduceerde geluidsopnamen tot het SABAM-repertoire behoren kan in het kader van dit kort geding buiten beschouwing blijven, omdat SABAM bemiddelt inzake muziekauteursrecht en het in dit kort geding gaat om aan het auteursrecht naburige rechten.
SIMIM kan -zo staat tussen partijen vast- slechts toestemming verlenen voor het gebruik van opnamen die door haar leden worden uitgebracht. Tussen partijen is in confesso dat [naam eiseres] geen lid is van SIMIM. Dit heeft, blijkens de brief d.d. 8 februari 2001, tot gevolg dat de reproductie van opnamen van [naam eiseres] niet door de tussen [naam gedaagde] en SABAM gesloten overeenkomst wordt gedekt.
SABAM heeft [naam gedaagde] reeds bij brief d.d. 19 december 1998 op de hoogte gebracht van het feit dat de producentenrechten, die [naam gedaagde] op basis van de hierboven onder 5.6 genoemde overeenkomst afdraagt, slechts betrekking hebben op de werken van producenten aangesloten bij SIMIM België.
5.9 Gelet op het vorenoverwogene, is de president voorshands van oordeel dat meergenoemde overeenkomst [naam gedaagde] niet de bevoegdheid geeft om de door [naam eiseres] geproduceerde geluidsopnamen te reproduceren en op de door haar -[naam gedaagde]- te vervaardigen compilatie-cd’s en -md’s te plaatsen. [naam gedaagde] had hiervoor aan [naam eiseres] toestemming dienen te vragen, hetgeen zij echter niet heeft gedaan.
5.10 [naam gedaagde] heeft gesteld dat zij er op mocht rekenen dat [naam eiseres] zich heeft aangesloten bij NVPI, omdat op alle door haar -[naam eiseres]- uitgegeven cd’s staat vermeld dat de auteur haar rechten heeft overgedragen aan STEMRA.
5.11 Het enkele feit dat een producent is aangesloten bij STEMRA impliceert -naar het voorlopig oordeel van de president- niet dat hij ook is aangesloten bij NVPI, omdat STEMRA betalingen int voor alle auteursrechtelijke verveelvoudigingen en verspreidingen van de werken van de muziekauteurs, terwijl NVPI de verveelvoudiging van geluidsopnamen van bij haar aangesloten producenten en uitvoerenden regelt.
Daar komt nog bij dat een producent van geluidsdragers niet verplicht is om zich aan te sluiten bij NVPI. Desgevraagd heeft [naam eiseres] ter terechtzitting verklaard dat zij er bewust voor gekozen heeft om zich niet bij NVPI aan te sluiten, omdat zij zelf in de hand wil houden wanneer en onder welke voorwaarden de door haar geproduceerde geluidsopnamen gereproduceerd worden. Zulks is -naar het voorlopig oordeel van de president- haar goed recht.
De hierboven onder 5.10 weergegeven stelling van [naam gedaagde] kan dus niet slagen.
5.12 [naam gedaagde] heeft ook nog gesteld dat van haar niet verwacht kan worden dat zij nagaat of en zo ja bij welke organisatie(s) de producent van de voor de compilatie-cd’s te gebruiken geluidsopnamen zich heeft aangesloten voor de inning en verdeling van de aan hem, op grond van de WNR, toekomende billijke vergoeding voor het verveelvoudigen van die geluidsopnamen.
5.13 Het feit dat producenten van geluidsopnamen niet verplicht zijn om zich bij NVPI aan te sluiten, brengt -naar het voorlopig oordeel van de president- met zich mee dat de zorgvuldigheid vereist dat degene die vorenbedoelde geluidsopnamen wil reproduceren nagaat of en zo ja onder welke voorwaarde(n) die reproductie mag plaatsvinden. Deze verplichting rust -naar het voorlopig oordeel van de president- ook op de kleine professionele vervaardiger van compilatie-cd’s en -md’s, waartoe [naam gedaagde] stelt te horen.
5.14 Gelet op al het vorenoverwogene, is de president voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [naam gedaagde] een inbreuk pleegt op de naburige rechten van [naam eiseres]. Laatstgenoemde is dan ook gerechtigd te vorderen dat die inbreuk wordt gestaakt.
[naam gedaagde] heeft zich hiertoe, blijkens de brief d.d. 19 februari 2001 van haar procureur, reeds bereid verklaard totdat nadere duidelijkheid wordt verkregen omtrent de inhoud van de met SABAM gesloten overeenkomst. Naar het voorlopig oordeel van de president is die duidelijkheid reeds bij dit vonnis gegeven en dient [naam gedaagde] de litigieuze inbreuk met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden. De door [naam eiseres] onder 1. gevraagde voorziening is dan ook voor toewijzing vatbaar.
5.15 Nu [naam gedaagde], in strijd met de rechten van [naam eiseres], een aantal van de door laatstgenoemde geproduceerde geluidsopnamen heeft geplaatst op diverse door haar
-[naam gedaagde]- uitgebrachte compilatie-cd’s en -md’s, is [naam eiseres] op grond van artikel 17 lid 1 WNR gerechtigd die cd’s en md’s als haar eigendom op te eisen.
5.16 [naam gedaagde] heeft nog gesteld dat zij de litigieuze cd’s en md’s, in verband met het komende carnaval, reeds voor 6 weken heeft verhuurd aan diverse horecabedrijven en dus niet meer voorradig heeft.
5.17 De president gaat er vooralsnog van uit dat [naam gedaagde] voor het vervaardigen van de litigieuze compilatie-cd’s en -md’s beschikt over "master-geluidsdragers". Hieronder verstaat de president voorshands de geluidsdragers waarop reeds geproduceerde geluidsopnamen zijn geplaatst en waarmee nieuwe compilatie-cd’s en -md’s vervaardigd kunnen worden. Met die "master-geluidsdragers" kan [naam gedaagde] -naar het voorlopig oordeel van de president- binnen afzienbare tijd op eenvoudige wijze nieuwe, op de rechten van [naam eiseres] inbreukmakende, compilatie-cd’s en -md’s vervaardigen. Hierop gelet, is de president van oordeel dat [naam eiseres] voldoende spoedeisend belang heeft bij de door haar onder 2. gevraagde afgifte van de aldaar nader genoemde cd’s en md’s.
5.18 Voor een veroordeling van [naam gedaagde] tot het afgeven van de apparatuur waarmee zij de hierboven onder 2.8 genoemde geluidsdragers heeft vervaardigd, ziet de president geen aanleiding, omdat de president voorshands niet overtuigd is van de kwade trouw van [naam gedaagde]. Bovendien leidt toewijzing van die vordering er toe dat [naam gedaagde] met de diverse geluidsopnamen terzake waarvan zij wél toestemming heeft om ze te verveelvoudigen geen compilatie-cd’s en -md’s kan maken, waardoor haar bedrijfsvoering deels wordt stilgelegd. De onder 2. gevorderde afgifte van de hierboven genoemde apparatuur wordt dan ook geweigerd.
5.19 Naar de president voorshands begrijpt strekt de onder 4. gevraagde voorziening ertoe dat [naam gedaagde] niet alleen wordt veroordeeld tot het betalen van een voorschot op de door [naam eiseres] geleden schade, maar ook op de afdracht van de door [naam gedaagde] tengevolge van meerbedoelde inbreuk genoten winst. [naam eiseres] heeft zich hierbij gebaseerd op artikel 16 lid 1 WNR.
5.20 Een redelijke uitleg van dat artikel brengt -naar het voorlopig oordeel van de president- mee dat schadevergoeding en winstafdracht niet cumulatief gevorderd kunnen worden. Zie: HR 14 april 2000, NJ 2000/489.
Partijen verschillen van mening over de vraag of en zo ja, hoeveel schade [naam eiseres] heeft geleden tengevolge van de door [naam gedaagde] gepleegde inbreuk. Hierop gelet, is de president van oordeel dat alleen een nader onderzoek naar feiten en omstandigheden hieromtrent uitsluitsel kan geven. Voor een dergelijk onderzoek is in een procedure als de onderhavige echter geen plaats. Nu voorshands niet aannemelijk is geworden hoeveel schade [naam eiseres] heeft geleden en die schade ook niet eenvoudig is vast te stellen, is de president van oordeel dat er in dit kort geding geen plaats is voor een voorschot daarop. De daartoe strekkende vordering zal dan ook worden afgewezen.
Het door [naam gedaagde] gevraagde voorschot op de winstafdracht is, mede gelet op hetgeen hieronder nog wordt overwogen, wel voor toewijzing vatbaar. De president zal dat voorschot ex aequo et bono begroten op fl. 5.000,--.
5.21 Ingevolge artikel 16 lid 1 WNR dient [naam gedaagde] terzake van de door haar af te dragen winst rekening en verantwoording af te leggen. Hierop gelet, zijn de onder 3. gevraagde voorzieningen voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat de president [naam gedaagde] een langere termijn dan gevorderd zal gunnen om aan die veroordeling te voldoen.
5.22 De president zal aan de te geven veroordelingen apart een dwangsom verbinden, zoals in het dictum nader bepaald. De president zal die dwangsommen ambtshalve deels matigen en maximeren.
5.23 [naam gedaagde] wordt, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure.