ECLI:NL:RBMAA:2001:AD4775

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-005503-01
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor drugshandel met amfetamine en hashish

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 16 oktober 2001 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van verschillende soorten drugs, waaronder amfetamine en hashish. De tenlastelegging omvatte vier feiten, waarbij de verdachte op verschillende data en locaties betrokken was bij de handel in deze verboden middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 juni 2001 in Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem, ongeveer 100 pillen/tabletten amfetamine en 1033 gram hashish naar Duitsland heeft gebracht. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij in de periode van 1 januari 1998 tot en met 21 juni 2001 meermalen opzettelijk MDMA, MDA, N-ethyl MDA en amfetamine heeft verhandeld.

De rechtbank heeft de term 'het met bestemming naar het buitenland ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden' in de Opiumwet geïnterpreteerd als het aangaan van een transactie met het oog op het vervoer van deze middelen voor een ander naar het buitenland. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de middelen had aangenomen met het oog op vervoer voor een ander, wat leidde tot een gedeeltelijke vrijspraak voor de feiten 1 en 2.

De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte de feiten 3 en 4 heeft gepleegd, waarbij hij opzettelijk MDMA en hashish naar het buitenland heeft gebracht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen en oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden passend was, waarvan vier maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, onder de voorwaarde dat de verdachte zich gedurende twee jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Parketnummer: 03/005503-01
Datum uitspraak: 16 oktober 2001
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte],
wonende te [woonplaats verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Limburg Zuid – locatie Huis van Bewaring “Overmaze” te Maastricht, Willem Alexanderweg 21.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 02 oktober 2001.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juni 2001 te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (ongeveer) 100 pillen/tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, door opzettelijk die pillen/tabletten ten vervoer naar de Bondsrepubliek Duitsland aan te nemen;
2.
hij op of omstreeks 22 juni 2001 te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (ongeveer) 1033 gram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hashish een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II, door opzettelijk die hoeveelheid hashish ten vervoer naar de Bondsrepubliek Duitsland aan te nemen;
3.
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 21 juni 2001 te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem, althans in het arrondissement Maastricht, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine, zijnde MDMA en MDA en N-ethyl MDA en amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 21 juni 2001 te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem, althans in het arrondissement Maastricht, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hashish een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De geldigheid van de tenlastelegging
De rechtbank zal de in het onder 3 en 4 ten laste gelegde voorkomende zinsnede “Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem,” nietig verklaren, nu het immers niet mogelijk is om een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine en een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd in Wijlre buiten het grondgebied van Nederland te brengen.
De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank moet de term ‘het met bestemming naar het buitenland ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden’ in artikel 1, lid 5, Opiumwet aldus worden verstaan, dat deze ziet op de situatie, waarin een transactie wordt aangegaan ten aanzien van middelen, als bedoeld in de Opiumwet, met het oog op het vervoer daarvan ten behoeve van een ander met een bestemming buiten het grondgebied van Nederland.
Gelet op deze betekenis van voormelde term uit de Opiumwet, kan het tenlastegelegde onder 1 en onder 2 bezwaarlijk anders worden verstaan, dan dat aan de verdachte wordt verweten, dat de in de tenlastegelegging genoemde middelen aan hem zijn afgeleverd met het oog op het vervoer daarvan met een bestemming gelegen in de Bondsrepubliek Duitsland, zulks ten behoeve van een ander.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan, dat de in feit 1 bedoelde tabletten, bevattende amfetamine, en de in feit 2 bedoelde hashish met het oog op het vervoer daarvan ten behoeve van een ander of anderen door de verdachte zijn aangenomen.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij meermalen in de periode van 29 mei 1999 tot en met 21 juni 2001 in het arrondissement Maastricht opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine, zijnde MDMA en MDA en N-ethyl MDA en amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij meermalen in de periode van 29 mei 1999 tot en met 21 juni 2001 in het arrondissement Maastricht opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hashish een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de strafbare feiten die moeten worden gekwalificeerd als volgt:
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en
onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, van die wet;
feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, aanhef en
onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 11, vierde lid, van die wet.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving en
- de omstandigheid dat drugs als die in feit 3 bedoeld, eenmaal in handen van gebruikers, gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren.
De op te leggen straf is - behalve op voormelde artikelen - gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13 van de Opiumwet.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart de in het onder 3 en 4 ten laste gelegde voorkomende zinsnede “Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem,” nietig;
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat verdachte strafbaar is;
- veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TIEN MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot VIER MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. P.H.J. Frénay, voorzitter, mrs. F.M. van Maanen Winters en W.E. Elzinga, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Haanen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 oktober 2001.