ECLI:NL:RBMAA:2001:AD8202

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
9 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-406299-99 BS nr 23/2001
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft de kantonrechter te Heerlen op 9 mei 2001 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de verzoeker, die om vergoeding van kosten van rechtsbijstand vroeg. De verzoeker had eerder een boete opgelegd gekregen voor een snelheidsovertreding en had hoger beroep ingesteld, maar dit beroep later ingetrokken op verzoek van de officier van justitie. De verzoeker stelde dat de kosten van rechtsbijstand, die in totaal € 1.100,- bedroegen, ten onrechte waren gemaakt en vroeg om vergoeding uit 's-Rijks kas. De kantonrechter overwoog dat de kosten van rechtsbijstand niet onder de werking van artikel 591 Sv vallen, maar dat de wetgever in artikel 591a lid 2 Rv. de vergoeding van de kosten van de raadsman had geregeld. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek mede gebaseerd was op artikel 591a lid 2 Sv en dat de opgevoerde kosten billijk waren, waardoor deze konden worden toegekend. De kantonrechter besloot dat het bedrag aan verzoeker uit 's-Rijks kas zou worden betaald, onder vermelding van het juiste nummer. De zaak werd ontvankelijk verklaard, en de kantonrechter concludeerde dat de verzoeker zijn verzoek tijdig had ingediend, binnen de termijn van drie maanden zoals genoemd in artikel 591 lid 2 Sv. De beslissing van de kantonrechter was dus in het voordeel van de verzoeker, die recht had op de vergoeding van de gemaakte kosten.

Uitspraak

KANTONGERECHT TE HEERLEN
BESCHIKKING
Parketnr. 03.406299-99
BS nr. 23/2001
Volgnr. 0020
De kantonrechter te Heerlen
Gezien het op 1 mei 2001 ter griffie van het kantongerecht ontvangen verzoek-schrift van
[VERZOEKER], wonen-de … te .. Aachen (BRD), in Nederland domicilie geko-zen hebbende te Maastricht …, ten kantore van de advocaat mr. G.E.R. Umme-len, die terzake voor verzoeker als gemachtigde optreedt,
strekkende tot vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 591 lid 1 Sv.;
gezien het dossier van de zaak parketnr. 03.406299-99;
Overweegt:
Bij dagvaarding van 30 juni 2000 is verzoeker gedaagd te verschijnen voor de kantonrechter ter terechtzitting van 23 oktober 2000, teneinde terecht te staan wegens het in de dagvaarding vermelde feit, kortgezegd snelheidsovertreding op 30 oktober 1999 op de Rijksweg A76 te Heerlen. Bij brief van 19 september 2000 heeft mr. Ummelen zich als raadsman kenbaar gemaakt en om afgifte van het proces-verbaal verzocht, welk hem in afschrift op 21 september 2000 is toegezonden.
Bij vonnis d.d. 23 oktober 2000 van de kantonrechter te Heerlen, is verzoeker bij verstek veroordeeld tot betaling van een boete van ? 660,-- subs.13 dagen hechtenis.
Bij ter griffie op 25 januari 2001 ontvangen schrijven van mr. Ummelen deelt deze onder overlegging van een bankafschrift mee dat verzoeker het transactie-bedrag van ? 550,-- heeft voldaan op 19 oktober 2000, aldus vóór de terechtzit-ting.
Op 29 januari 2001 is door mr. Ummelen namens verzoeker het rechtsmiddel van hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Bij op 14 februari 2001 ter griffie ontvangen schrijven van mr. Ummelen is het hoger beroep van verzoeker ingetrokken.
De grond voor de intrekking is dat verzoeker bij schrijven van 1 februari 2001 van de officier van justitie te Maastricht is meegedeeld dat deze het C.J.I.B. te Leeuwarden heeft bericht de executie van voormeld vonnis stop te zetten omdat verzoeker tijdig het transactiebedrag van ? 550,-- heeft betaald. De officier verzoekt mr. Ummelen vervolgens het hoger beroep in te trekken.
Verzoeker stelt thans dat de kosten van rechtsbijstand ad ? 850,--, alsmede die van het onderhavige verzoekschrift ad ? 250,--, ten onrechte zijn gemaakt en verzoekt de kantonrechter op de voet van art. 591 Sv. ten laste van ’s-Rijks kas een vergoeding van ? 1.100,-- toe te kennen en te bevelen dit te voldoen op de door verzoeker aangegeven wijze.
De kantonrechter stelt vast dat verzoeker voor de terechtzitting bij verstek is veroordeeld terwijl blijkens het door hem overgelegde bankafschrift betaling van de transactie op 19 oktober 2000 is geschied.
Verzoeker stond om de achteraf gebleken ten onrechte veroordeling tot betaling van de geldboete ongedaan te maken, geen andere weg open dan het instellen van hoger beroep. Op verzoek van de officier van justitie heeft hij dit hoger beroep ingetrokken. Daarmee staat vast dat de werkzaamheden vanaf het moment van instellen tot en met intrekking van het hoger beroep nutteloos zijn geweest.
Vooreerst dient de vraag beantwoord te worden of de kantonrechter bevoegd is, gezien de bewoording van artikel 591 lid 2 Sv.: de rechter bij wie de zaak laat-stelijk feitelijk werd vervolgd dient te gelden als de ten deze bevoegde rechter.
De kantonrechter stelt vast dat na zijn vonnis enkel hoger beroep is aangete-kend en weer ingetrokken, er is in appel verder niets geschied. De kantonrechter oordeelt dat daardoor er nog geen feitelijke vervolging bij de arrondissements-rechtbank heeft plaatsgevonden en de kantonrechter dient te gelden als de rechter bij wie de zaak laatstelijk feitelijk werd vervolgd. Aldus is het verzoek ontvankelijk.
Artikel 591 lid 1 Sv. voorziet grammaticaal gezien niet in deze situatie, nu gesproken wordt over “intrekking van rechtsmiddel door het openbaar ministe-rie”. Naar strekking van dit artikel kan het echter niet zo zijn dat wanneer verzoe-ker op verzoek van het openbaar ministerie het rechtsmiddel intrekt, hij zijn rechten op een vergoeding verspeelt. Verzoeker had immers alle recht te volharden in zijn hoger beroep teneinde het bestreden vonnis door de rechtbank te doen beoordelen.
De kantonrechter is van oordeel dat hier sprake is van een situatie die gezien haar omstandigheden valt onder de strekking van artikel 591 lid 1 Sv.
Vervolgens is te beoordelen of verzoeker het verzoek heeft gedaan binnen de termijn als genoemd in art. 591 lid 2 Sv. Aangezien in dit geval niet overeenkom-stig het bepaalde in artikel 36 Sv. formeel is vast te stellen wanneer de zaak geëindigd is, neemt de kantonrechter als moment van eindiging van de zaak de datum van ontvangst ter griffie van de intrekking van het hoger beroep, zijnde 14 februari 2001. Nu het verzoek ter griffie is ontvangen op 1 mei 2001, is het voor het verstrijken van de drie-maandentermijn van art. 591 lid 2 Sv. en derhal-ve tijdig ingediend.
Als laatste komt aan de orde de vraag óf de opgevoerde kosten ten belope van ? 1.100,-- voor vergoeding in aanmerking komen. Het betreft blijkens de be-woording van het verzoek kosten van rechtsbijstand. Deze zijn niet begrepen onder de werking van artikel 591 Sv. De wetgever heeft bij artikel 591a lid 2 Rv. de vergoeding van de kosten van de raadsman geregeld, onder toepasselijkver-klaring van art. 591 lid 2 Sv. De kantonrechter begrijpt uit de bewoording van het verzoek, ondanks de aanhef “verzoekschrift ex artikel 591 strafvordering” dat het verzoek mede gebaseerd is op artikel 591a lid 2 Sv. Het opgevoerde bedrag terzake van rechtsbijstand betreffende het hoger beroep en de indiening van het onderhavige verzoek oordeelt de kantonrechter als billijk, zodat dit kan worden toegekend.
Beschikt:
Kent op vorenstaande gronden aan verzoeker toe een bedrag van ? 1.100,--
(zegge:eenduizendeenhonderd 0/100 gulden),
beveelt dat dit bedrag aan verzoeker uit ’s-Rijks kas zal worden betaald door overschrijving op …, onder vermelding van nummer ….
Aldus gedaan door mr. J.J. Groen, kantonrechter te Heerlen, op 9 mei 2001.