ECLI:NL:RBMAA:2001:AD8205

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
72428
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.H.M.J. baron van Hövell tot Westerflier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht inzake diensttijd bij de Rijksoverheid

In deze zaak vordert eiser, die sinds 1 september 1960 onafgebroken in dienst is bij de Rijksoverheid, een verklaring voor recht dat hij bij regelmatig doorfunctioneren een diensttijd van 41 jaar zal hebben volbracht vóór 1 september 2001. Eiser stelt dat hij op 31 augustus 2001, om 16.00 uur of in ieder geval om 24.00 uur, zijn 41 dienstjaren zal hebben volbracht, inclusief de tijd doorgebracht in militaire dienst. Dit zou hem in staat stellen om per 1 september 2001 aanspraak te maken op een FPU-uitkering. De Stichting Fonds Vrijwillig Vervroegd Uittreden Overheidspersoneel, gedaagde in deze procedure, betwist deze claim en stelt dat de diensttijd pas op 1 september 2001 volledig is. De kantonrechter oordeelt dat de redenering van het Fonds geen steun vindt in het recht of de logica. De kantonrechter verklaart voor recht dat eiser zijn diensttijd van 41 jaar vóór 1 september 2001 heeft volbracht en gelast het Fonds om eiser dienovereenkomstig te behandelen. Tevens wordt het Fonds veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op fl. 170,-- wegens vast recht. De uitspraak is gedaan op 14 maart 2001 door de kantonrechter in Heerlen, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

KANTONGERECHT TE HEERLEN
Zaak/rolnr.: 72428 / CV EXPL 00-1133
Vonnis van de kantonrechter te Heerlen
Inzake:
[Eiser],
wonende te …,
eiser,
verschijnende in persoon;
tegen:
de Stichting Fonds Vrijwillig Vervroegd Uittreden Overheidspersoneel,
gevestigd en kantoorhoudend te 6411 EJ Heerlen (…),
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.H.A.M. Oelers.
I. VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Partijen hebben de navolgende processtukken in het geding gebracht c.q. proceshandelingen verricht:
a. dagvaardingsformulier d.d. 30 maart 2000,
b. conclusie van antwoord d.d. 17 mei 2000,
c. conclusie van repliek d.d. 28 juni 2000 en
d. conclusie van dupliek d.d. 6 september 2000,
waarna vonnis is bepaald.
II. MOTIVERING:
De inhoud van voormelde processtukken moet als hier herhaald en ingelast beschouwd worden.
Daaruit blijkt, dat eiser, naar de kantonrechter begrijpt, een verklaring voor recht vordert, dat hij bij regelmatig doorfunctioneren een diensttijd bij de Rijksoverheid van 41 jaar zal hebben volbracht vóór 1 september 2001 en voorts vordert gedaagde, hierna te noemen het ‘Fonds’ te gelasten hem dienovereenkomstig te behandelen, met veroordeling van het Fonds in de proceskosten.
Aan die vordering legt hij ten grondslag, dat hij sinds 1 september 1960 onafgebroken in dienst is bij de Rijksoverheid, inclusief de tijd door hem doorgebracht in militaire dienst, zodat hij op 31 augustus 2001, naar zijn primaire stelling te 16.00 uur in verband met het eindigen van de werkdag, doch subsidiair in ieder geval om 24.00 uur zijn 41 dienstjaren bij de Rijksoverheid vol zal hebben gemaakt. Dat heeft dan tot gevolg, dat hij bij uittreden op 1 september 2001 een diensttijd zal kunnen aanwijzen van 41 jaren liggend vóór het tijdstip van dat vrijwillig ontslag, waardoor hij in aanmerking gebracht dient te worden voor een FPU-uitkering met ingang van 1 september 2001.
Het Fonds meent daarentegen, dat Eiser zijn 41 dienstjaren eerst óp 1 september 2001 zal volmaken, zodat de diensttijd van 41 jaar niet voltooid zal zijn vóór die datum en Eiser pas per 1 oktober 2001, de vroegst mogelijke datum, aanspraak op die uitkering zal hebben.
Het Fonds baseert zich blijkens de beslissing op beroep, waartegen in deze zaak wordt geageerd, op de redenering, dat “ vóór het ondeelbare ogenblik 31 augustus/1september 2001 om 00.00 uur de 41 jaren niet zijn volgemaakt. Pas op de eerste seconde van 1 april 2003 (de kantonrechter beschouwt de vermelding van die datum als een kennelijke misslag en leest: 1 september 2001) – te rekenen met een minimumwaarde van 1 dag – is de diensttijd volgebouwd.”.
Deze redenering vindt geen steun in het recht, noch in de logica en dient derhalve te worden verworpen.
Zoals het jaar 2000 voltooid was toen de ondeelbare scheidslijn tussen 31 december 2000 en 1 januari 2001 was bereikt en dus alles wat in 2000 gebeurd is tot het verleden behoorde - in de termen van het Fonds: 2000 was toen volgebouwd c.q. –gemaakt – en er na het passeren van die scheidslijn geen enkel moment aan te wijzen is waarop het jaar 2000 nog bestond, zal er in casu op 1 september 2001 geen enkel moment, nog geen seconde, aan te wijzen zijn waarop de 41 dienstjaren van Eiser niet voltooid zullen zijn, zodat deze op die datum altijd als ‘volgebouwd’ vóór die datum aangewezen zullen kunnen worden.
De vorderingen van Eiser liggen derhalve voor toewijzing gereed.
Het Fonds dient als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld te worden in de proceskosten van Eiser als hierna te specificeren.
III. BESLISSING:
de kantonrechter
- verklaart voor recht, dat Eiser bij regelmatig doorfunctioneren een diensttijd van 41 jaar zal hebben volbracht vóór 1 september 2001 en
- gelast het Fonds Eiser dienovereenkomstig te behandelen;
- veroordeelt het Fonds in de kosten van de procedure aan de zijde van Eiser gerezen tot op heden in totaal begroot op fl. 170,-- wegens vast recht.
Aldus gewezen door mr. R.H.M.J. baron van Hövell tot Westerflier, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van 14 maart 2001 in tegenwoordigheid
van de griffier.