ECLI:NL:RBMAA:2001:AD8212

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
4 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
75463
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake nawerking van de algemeenverbindendverklaring van de cao Bouwbedrijf 1996-1998

In deze zaak, behandeld door het Kantonrecht te Heerlen, staat de vraag centraal of de algemeenverbindendverklaring van de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor het Bouwbedrijf 1996-1998 na 31 december 1998 nog nawerking heeft. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.T.J. Poell van FNV, heeft een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap Bouwbedrijf X B.V., vertegenwoordigd door mr. B.J. van Gent. De kantonrechter heeft op 4 juli 2001 een tussenvonnis gewezen waarin partijen zijn uitgenodigd om nadere conclusies te nemen over de vraag of er nawerking van de cao kan worden aangenomen. De kantonrechter heeft in dit tussenvonnis de grondregel uiteengezet dat een algemeenverbindend verklaarde cao na het verstrijken van de geldigheidsduur in principe geen nawerking kent, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

In het vervolg van de procedure heeft de eiser gesteld dat de cao Bouw, die gold van 1 januari 1999 tot 31 december 2000, pas op 26 augustus 2000 gedeeltelijk algemeen verbindend is verklaard. De gedaagde partij heeft echter bewijs overgelegd waaruit blijkt dat er een algemeenverbindendverklaring was van 14 december 2000 tot 31 december 2000. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe algemeenverbindendverklaring van de op eiser toepasselijke loonbepalingen is gegeven kort na 31 december 1998, en dat de vorderingen van eiser niet gegrond zijn. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem verwezen in de kosten van de procedure.

De zaak is van belang voor de interpretatie van de nawerking van cao's en de voorwaarden waaronder deze kan gelden. De uitspraak benadrukt dat de regels omtrent nawerking strikt zijn en dat partijen goed moeten opletten bij het verstrijken van cao's en de gevolgen daarvan voor hun arbeidsvoorwaarden.

Uitspraak

KANTONGERECHT HEERLEN
zaak/rolnr. 75463 cv 00-1939
Vonnis van de kantonrechter te Heerlen d.d. 4 juli 2001
inzake:
[Eiser], wonen-de te (…),
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.T.J. Poell te Weert (FNV),
tegen:
de besloten vennootschap BOUWBEDRIJF X B.V., gevestigd en kantoorhou-dende te Heerlen (…),
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. B.J. van Gent te Maastricht,
verschijnende bij J.L.G. Jeukens, gerechtsdeurwaarder.
Ten aanzien van het verdere procesverloop
De bij het tussenvonnis van 18 april 2001 bevolen compari-tie heeft plaats-gevonden, daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben vervol-gens wederom vonnis gevraagd, waarvan de uit-spraak nader is gesteld op heden.
De inhoud van de processtukken wordt op deze plaats herhaald en ingelast.
Verdere beoordeling
Ter beoordeling staat of de algemeenverbindendverklaring van de c.a.o. Bouwbedrijf 1996-1998 na 31 december 1998 nog nawerking heeft, in dier voege dat vanaf laatstgenoemde datum het loon al dan niet als bij c.a.o. vastgesteld ? 20,04 bruto per uur, dan wel het op 1 april 1997 overeengekomen loon van ? 15,07 bruto per uur geldt.
De kantonrechter oordeelt ten aanzien van deze rechtsvraag als volgt.
De grondregel luidt dat een algemeenverbindendverklaarde c.a.o. na het einde van de duur van de algemeenverbindendverklaring (a.v.v.) in de regel geen nawerking kent (HR NJ 1980,348, HR NJ 1993,612). Vanaf dit tijdstip herleeft de arbeidsovereenkomst in de omvang zoals vóór de algemeenverbindendverklaring overeengekomen.
In dit geval is de c.a.o. onder AI nummer 8991 per de publicatiedatum 16 april 1998, Staatscourant 1998, 72 algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 1998. Het dienstverband is aangegaan op 1 april 1997. Naar de grondregel betekent dit dat de voor de algemeenverbindendverklaring-geldende arbeidsovereenkomst na afloop van de duur van de algemeenverbindendverklaring van de c.a.o. herleeft en daarmee weer het “oude” loon van ? 15,07 bruto per uur als verbintenis tussen partijen geldt.
De kantonrechter is van oordeel dat de regel van niet-nawerking van de a.v.v. onder omstandigheden doordat het bepaalde in artt. 6:2 jo. 6:248 lid 1 B.W.: op gronden van redelijkheid en billijkheid verzacht zou kunnen worden kunnen. Door deze regel is dankbaar dat bepalingen uit de voorheen algemeen verbindend verklaarde c.a.o geheel of gedeeltelijk in de arbeidsovereenkomst geïmplementeerd worden. Dit kan echter alleen het geval zijn in uitzonderlijke situaties, namelijk daar waar het niet-toepassen van deze bepalingen kennelijk onredelijk, sociaal onaanvaardbaar is. In deze zaak is denkbaar dat dit wellicht het geval kan zijn wanneer er binnen korte tijd na het verstrijken van de ten processe bedoelde algemeenverbindendverklaring een volgende algemeenverbindendverklaring van loonbepalingen uit een collectieve arbeidsovereenkomst is gevolgd en er derhalve sprake is van een kort a.v.v.-loos tijdperk.
In de onderhavige zaak volgt uit het vorenoverwogene concreet dat wil er nawerking van de algemeenverbindendverklaring aangenomen kunnen worden, kort na 31 december 1998 een nieuwe algemeenverbindendverklaring van de op eiser toepasselijke loonbepalingen uit een collectieve arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf moet zijn gegeven, in elk geval tenminste vóór 30 april 1999.
Partijen worden in staat gesteld zich alleen hieromtrent uit te laten, nu dit in de procedure niet aan de orde is gekomen.
De zaak wordt verwezen naar de nagemelde rolzitting, op welke beide partijen verzocht wordt hierover uit te laten. Daarna zal andermaal vonnis worden gewezen.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Rechtdoende
De kantonrechter:
stelt de zaak ter rolzitting van woensdag 22 augustus 2001 te 9.30 uur, peremptoir,
teneinde beide partijen de gelegenheid te geven tot op deze rolzitting zich bij nadere conclusie uit te laten over de vraag of kort na 31 december 1998 een nieuwe algemeenverbindendverklaring van de op eiser toepasselijke loonbepalingen uit een collectieve arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf is gegeven, in elk geval tenminste vóór 30 april 1999;
bepaalt dat hoger beroep van dit vonnis - voorzover mogelijk - niet dan tegelijk met het eindvonnis zal kunnen worden ingesteld;
houdt Iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. J.J. Groen, kantonrechter te Heerlen, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting op 4 juli 2001, in tegenwoordigheid van de griffier
KANTONGERECHT HEERLEN
zaak/rolnr. 75463 cv 00-1939
Vonnis van de kantonrechter te Heerlen d.d. 17 oktober 2001
inzake:
[Eiser], wonen-de te …,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.T.J. Poell te Weert (FNV),
tegen:
de besloten vennootschap BOUWBEDRIJF X B.V., gevestigd en kantoorhou-dende te, Heerlen,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. B.J. van Gent te Maastricht,
verschijnende bij J.L.G. Jeukens, gerechtsdeurwaarder.
Ten aanzien van het verdere procesverloop
Ter voldoening aan het tussen-vonnis van 4 juli 2001 hebben beide partijen bij nadere conclusie de gevraagde inlichtingen verstrekt, gedaagde bracht een productie in het geding.
Daarna heeft de kan-tonrechter opnieuw vonnis bepaald, waarvan de uit-spraak is gesteld op heden.
De inhoud van de processtukken wordt op deze plaats herhaald en ingelast.
Verdere beoordeling
Bij het voormelde tussenvonnis, waarin de kantonrechter geheel volhardt, is partijen het navolgende gevraagd:
Wil In de onderhavige zaak nawerking van de algemeenverbindendverklaring van de ten processe bedoelde c.a.o. aangenomen kunnen worden, kort na 31 december 1998 een nieuwe algemeenverbindendverklaring van de op eiser toepasselijke loonbepalingen uit een collectieve arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf moet zijn gegeven, in elk geval tenminste vóór 30 april 1999. Partijen zijn in staat gesteld zich hieromtrent uit te laten, nu dit in de procedure niet aan de orde is gekomen.
Eiser heeft daarop bij nadere conclusie gesteld “dat de c.a.o. Bouw welke gold van 1 januari 1999 t/m 31 december 2000 eerst op 26 augustus 2000 gedeeltelijk algemeen verbindend is verklaard en op 19 december 2000 voor de rest. Ook ten aanzien van de op eiser toepasselijke loonbepalingen is geen eerdere ingangsdatum te vinden…”.
Gedaagde legt over een mededeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid welke vermeldt dat de CAO Bouwbedrijven van 14/12/2000 tot 31/12/2000 algemeen verbindend is geweest.
De kantonrechter overwoog in voormeld tussenvonnis dat de regel van niet-nawerking van de a.v.v. onder omstandigheden doordat het bepaalde in artt. 6:2 jo. 6:248 lid 1 B.W.: op gronden van redelijkheid en billijkheid verzacht zou kunnen worden kunnen, echter alleen in het geval van in uitzonderlijke situaties, namelijk daar waar het niet-toepassen van deze bepalingen kennelijk onredelijk, sociaal onaanvaardbaar is. In deze zaak is dit het geval wanneer er binnen korte tijd na het verstrijken van de ten processe bedoelde algemeenverbindendverklaring een volgende algemeenverbindendverklaring van loonbepalingen uit een collectieve arbeidsovereenkomst is gevolgd en er derhalve sprake is van een kort a.v.v.-loos tijdperk. Dat zou kunnen zijn wanneer er kort na 31 december 1998 een nieuwe algemeenverbindendverklaring van de op eiser toepasselijke loonbepalingen uit een collectieve arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf is gegeven, in elk geval tenminste vóór 30 april 1999.
Uit de stellingen van partijen blijkt dat dit niet het geval is, zodat de kantonrechter het vorenoverwogene niet van toepassing acht en oordeelt dat de algemeenverbindendverklaarde c.a.o. Bouwbedrijven na 31 december 1998 jegens eiser geen nawerking kan worden toegekend.
Dit leidt er toe dat de vorderingen van eiser als zijnde niet of onvoldoende gegrond moeten worden afgewezen omdat niet in geschil is dat gedaagde vanaf 31 december 1998 het oorspronkelijk overeengekomen loon heeft voldaan.
Eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van deze procedure.
Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Rechtdoende
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt eiser in de kosten van deze procedure aan de zijde van gedaagde gerezen en tot op de datum van dit vonnis begroot op fl. 1.750,-- gemachtigdensalaris;
Aldus gewezen door mr. J.J. Groen, kantonrechter te Heerlen, en uitgesproken ter openbare civiele terecht-zitting van het Kantonge-recht te Heerlen op 17 oktober 2001, in tegenwoordigheid van de griffier.