ECLI:NL:RBMAA:2001:AD8217

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
82657
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake naleving van de collectieve arbeidsovereenkomst door gedaagde

In deze zaak heeft de Stichting VNB, vertegenwoordigd door de FNV Bondgenoten, gedaagde, een besloten vennootschap, aangeklaagd wegens het niet naleven van de collectieve arbeidsovereenkomst (c.a.o.) voor beroepsgoederenvervoer. De Stichting VNB heeft gedaagde op 31 mei 1999 voor het eerst aangesproken over de naleving van de c.a.o., waarna een schriftelijk dispuut ontstond dat zich tot ver in 2000 voortsleepte. Eiseres stelde dat gedaagde, in strijd met artikel 18 lid 2a van de c.a.o., niet tijdig en gemotiveerd mededeling had gedaan van het niet verhogen van de loontrede van werknemers. Gedaagde betwistte dit en stelde dat er jaarlijks met de chauffeurs over hun functioneren werd gesproken, waarbij de tredenverhoging aan de orde kwam.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde de c.a.o. formeel niet had nageleefd. Eiseres had terecht gesteld dat het handelen van gedaagde immateriële schade toebracht. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van €4.750,- aan eiseres, en de proceskosten werden aan gedaagde opgelegd. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. De rechter oordeelde dat gedaagde tekort was geschoten in de naleving van de c.a.o. en dat de schadevergoeding op basis van artikel 15 van de Wet C.A.O. toewijsbaar was. De kantonrechter stelde dat de schade door verlies van prestige en wervingskracht niet was aangetoond, maar dat gedaagde wel degelijk tekort was geschoten in de communicatie over de tredenverhogingen. De rechter bepaalde dat gedaagde in de proceskosten van eiseres moest worden veroordeeld, die op €2.214,53 werden begroot, inclusief gemachtigdensalaris.

Uitspraak

KANTONGERECHT HEERLEN
Zaak/rolnr. 82657 cv 3839/2000
Vonnis van de kantonrechter te Heerlen d.d. 19 september 2001
inzake:
DE RECHTSPERSOONLIJKHEID BEZITTENDE VERENIGING FNV BONDGENOTEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht (…),
eiseres,
gemachtigde mr. R.A. Severijn te Bunnik,
tegen:
DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP MET BEPERKTE AANSPRAKELIJKHEID [X] B.V.,
gevestigd te Landgraaf (…),
gedaagde,
gemachtigde mr. H.M.J. Offermans te Roermond.
Ten aanzien van het procesverloop
Partijen wisselden de navolgende gedingstukken:
- dagvaarding
- conclusie van antwoord met producties
- conclusie van repliek
- conclusie van dupliek met producties.
De kantonrechter heeft daarop vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader is gesteld op heden.
De inhoud van de processtukken wordt op deze plaats herhaald en ingelast.
Ten aanzien van het recht
De vaststaande feiten, de vordering, het verweer en de beoordeling
Als gesteld en niet of onvoldoende weersproken gaat de kantonrechter uit van de volgende vaststaande feiten.
Gedaagde exploiteert een onderneming op het gebied van vervoer van goederen over de weg.
Op de bij gedaagde werkzame chauffeurs is van toepassing de c.a.o. “Beroeps-goederenvervoer over de weg en verhuur van mobiele kranen”, zoals deze gold van 1 januari 1999 tot 1 april 2001.
Deze c.a.o. bevat in artikel 18 bepalingen omtrent de inschaling van werknemers in loontredes.
Eiseres behartigt belangen van werknemers en is partij bij deze c.a.o.
Eiseres vordert veroordeling van gedaagde tot
- naleving van artikel 18 van de voormelde c.a.o.vanaf 1 januari 1997 op ver-beurte van een dwangsom als in de dagvaarding omschreven;
- betaling van een schadevergoeding ex artikel 15 Wet CAO ten belope van ? 2.250,--;
- betaling van een schadevergoeding ex artikel 16 Wet CAO ten belope van ? 10.000,--,
en veroordeling van gedaagde in de proceskosten. De vordering is gegrond op het door gedaagde tekortschieten in de nakoming van voormelde c.a.o. doordat zij de regeling inzake de tredeninschaling niet of niet correct nakwam. Zowel in-houdelijk als formeel paste zij de regeling niet correct toe. Indien er geen treden-verhoging plaatsvond werd dat niet op de bij c.a.o.-voorsgeschreven wijze aan de werknemer kenbaar gemaakt. Eiseres heeft middels haar Stichting VNB nako-ming van de c.a.o. gecontroleerd en via FNV-Ledenservice met gedaagde over dit onderwerp gecommuniceerd. Eiseres stelt dat naast een veroordeling tot nako-ming van de c.a.o. ook kosten van onderzoek etc. door de voormelde Stichting en FNV-Ledenservice uit hoofde van artikel 15 Wet CAO vergoed moeten worden, alsmede immateriële schade artikel 16 Wet CAO door prestigeverlies en verlies aan ledenwerfkracht.
Gedaagde weerspreekt het gevorderde in essentie stellende dat zij in overleg met de chauffeurs de tredeninschalingsregeling toepaste. De chauffeurs moeten ge-zien het speciale karakter van gedaagdes onderneming over speciale vaardighe-den beschikken. De chauffeurs hebben deze werkwijze onderschreven, getuige de door haar overgelegde verklaringen. Het gevorderde moet worden afgewe-zen.
Het geschil is de vraag of de vakbond FNV-Bondgenoten schade heeft geleden door niet-nakoming van gedaagde van de c.a.o. “Beroepsgoederenvervoer over de weg en verhuur van mobiele kranen”, zoals deze c.a.o. gold van 1 januari 1999 tot 1 april 2001, door het niet overeenkomstig inschalen van werknemers in de bij deze c.a.o. voorgeschreven loontreden. Eiseres baseert heer vordering op artikel 15 van de Wet C.A.O. Zij stelt dat haar schade bestaat uit kosten van werkzaamheden verricht door medewerkers van de Stichting VNB, een door haar in het leven geroepen stichting om controle op naleving van de c.a.o. te effectue-ren en FNV-Ledenservice. Daarnaast stelt zij schade te lijden door prestigeverlies en wervingskracht naar leden toe doordat de c.a.o. op cruciale punten niet wordt nageleefd.
Onweersproken is dat in de periode dat eiseres zich bezig hield met de inschaling de navolgende trede-wijzigingen hebben plaatsgevonden bij de chauffeur
- [A] : in mei 1999 naar E3 en in januari 2001 naar E5
- [B] : in mei 1999 naar E3 en in januari 2001 naar E6
- [C] : in mei 1999 naar E3 en in januari 2001 naar E5
- [D] : in mei 1999 naar E3 en in januari 2001 naar E6
- [E] : in mei 1999 naar E2 en in januari 2001 naar E6
- [F] : in mei 1999 naar E2 en in januari 2001 naar E6.
Bovendien zijn dit zes van de veertien chauffeurs ten aanzien van wie de trede-inschalingsproblemen golden, de overigen zijn al uit dienst bij Gering.
Op 31 mei 1999 heeft de Stichting VNB zich voor het eerst tot gedaagde gewend terzake van controle op naleving van de c.a.o. Na een reactie van gedaagde schrijft zij op 28 juni 1999 gedaagde andermaal aan. Vervolgens ontstaat er een schriftelijk dispuut tussen gedaagde en Stichting VNB, dat zich tot ver in 2000 voortsleept. Wel is gedaagde door de Stichting VNB bij brief van 10 mei 2000 ge-preciseerd gewezen op de volgens de Stichting VNB onjuiste inschalingen.
De kantonrechter oordeelt dat gedaagde door de blijkens het overzicht duidelijk laten plaatsvinden van een inhaalslag van tredeninschalingen, feitelijk gevolg geeft aan het rechttrekken van de door de Stichting VNB geconstateerde niet-naleving van de c.a.o.
Gedaagde stelt dat haar soort vervoer zo speciaal is, dat het irreëel is om werk-nemers volgens het c.a.o.-schema te laten doorstromen in tredenverhogingen. De kantonrechter oordeelt dat dit verweer gepasseerd moet worden: dit argument zal ongetwijfeld ook voor veel andere bedrijven opgaan, niet gesteld of gebleken is dat gedaagde op dit punt bijzonder uniek is. Indien de werkgevers een vertraag-de groei in tredenverhogingen wensen wanneer sprake is van specialistisch chauffeurswerk, is het aan hun werkgeversorganisatie om in onderhandeling met de overige c.a.o.-partijen een daartoe strekkende regeling in de c.a.o. te doen opnemen.
Gelet op het feit dat de meeste chauffeurs niet meer bij gedaagde werkzaam zijn en gedaagde de tredenverhogingen uiteindelijk op relatief korte termijn rechtge-trokken heeft, oordeelt de kantonrechter dat er geen grond meer is om het bij dagvaarding gevorderde gebod tot naleving van art. 18 van de c.a.o. toe te wij-zen.
Eiseres stelde voorts dat op grond van art. 18 lid 2a van de c.a.o. gedaagde in-dien zij niet tot de c.a.o.-matige tredeverhoging overgaat, de werknemer één maand voor het tijdstip waarop de tredeverhoging zou ingaan, schriftelijk en ge-motiveerd mededeling van het niet-verhogen moet doen, hetgeen gedaagde na-gelaten heeft. De Stichting VNB heeft vastgesteld dat dit niet correct is geschied. Gedaagde stelt hiertegenover dat eiseres uit het oog verliest dat er jaarlijks met de chauffeurs persoonlijk over hun functioneren gesproken werd, waarbij het al dan niet toekennen van de trede-verhoging aan de orde kwam. Zij verwijst daarbij naar de door haar overgelegde verklaringen van de werknemers zoals bij ant-woord overgelegd en waarin deze laten weten akkoord te zijn met de toepassing van de tredenverhogingen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde op dit on-derdeel de collectieve arbeidsovereenkomst formeel niet nageleefd heeft. Ten-einde te voorkomen dat de c.a.o.-regels op deze wijze op oncontroleerbare wijze worden toegepast, en daarmee er een vergrote kans op niet-naleving ontstaat, heeft eiseres terecht gesteld dat het handelen van gedaagde eiseres immateriële schade toebrengt zoals verwoord onder 7. van de inleidende dagvaarding.
Aldus heeft eiseres middels voormelde Stichting VNB en FNV-Ledenservice te-recht kosten moeten maken om naleving van de c.a.o. te verkrijgen. Dit recht-vaardigt een schadevergoeding op basis van artikel 15 Wet C.A.O.
De elementen van de schade bestaan naar de stellingen van eiseres uit kosten van werkzaamheden van medewerkers van de Stichting VNB en FNV Ledenser-vice, bestaande uit het onderzoek op de toepasselijke c.a.o., controle op naleving van de c.a.o., informeren bij bestuurs- en kaderleden, opvragen van informatie uit het handelsregister, het opmaken van berekeningen, correspondentie met ge-daagde, vastgesteld op ? 2.250,--, uitgaande van een uurprijs (inclusief appa-raatskosten) van medewerkers van ? 225,--.
De omvang van deze schade (de facto 10 uren) is naar het oordeel van de kan-tonrechter, ziende op hetgeen over en weer is gesteld, alsmede de overgelegde producties houdende berekeningen en correspondentie, reëel en mitsdien op de voet van artikel 15 Wet C.A.O. toewijsbaar.
Met betrekking tot de schade door verlies van prestige en wervingskracht zoals verwoord onder 7. van de inleidende dagvaarding en gesteld op ? 10.000,--, is de kantonrechter van oordeel dat in deze zaak in het algemeen juist het tegendeel het geval is. Door haar optreden heeft eiseres rechten van werknemers geëffec-tueerd, hetgeen eerder prestigewinst en toename van wervingskracht oplevert, dan verlies daarvan.
Wel is gedaagde tekortgeschoten in de wijze waarop gedaagde artikel 18 lid 2a van de c.a.o. toepaste, in het geval zij niet tot de c.a.o.-matige tredeverhoging overging door na te laten de werknemer één maand voor het tijdstip waarop de tredeverhoging zou ingaan schriftelijk en gemotiveerd mededeling van het niet-verhogen te doen. Het bewust uithollen van de c.a.o. door niet-naleving heeft ge-durende de tijd dat deze situatie bestaat en eiseres moest trachten gedaagde tot naleving van de c.a.o. te nopen, wel verlies van prestige en wervingskracht tot gevolg. Eiseres boet als c.a.o.-partij gedurende die periode aan geloofwaardig-heid in. De schade dient op grond van het bepaalde in artikel 16 Wet C.A.O. naar billijkheid te worden bepaald. De kantonrechter oordeelt dat gezien de duur en omvang van de c.a.o.-schending een bedrag van ? 2.500,-- billijk is.
Gedaagde dient gezien de uitkomst van het geding en het feit dat de tredenver-hogingen tot het juiste niveau tijdens dit geding plaatsgevonden hebben, te wor-den beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij en wordt daarom in de pro-ceskosten van eiseres veroordeeld.
Hetgeen partijen voorts nog hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Rechtdoende
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te beta-len de somma van ? 4.750,-- (zegge: zevenenveertighonderdvijftig 0/100 gulden);
veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure aan de zijde van eiseres gerezen en tot op de datum van dit vonnis begroot op ? 2.214,53, waaronder
? 1.800,-- gemachtigdensa-laris;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voor-raad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.J. Groen, kantonrechter te Heerlen, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting op 19 september 2001, in tegenwoordigheid van de griffier.