ECLI:NL:RBMAA:2001:AE0486

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
1 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
66327 / FA K 01-671
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Casparie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot erkenning van een kind en de afwijzing daarvan

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 1 november 2001 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin Joseph Anna [W.] verzocht om de toestemming van [O.] tot erkenning van zijn dochter [B.], geboren op 25 juni 1998. [W.] stelde dat hij de biologische vader van [B.] is en dat hij een nauwe persoonlijke relatie met haar heeft. Hij verzocht de rechtbank om de erkenning door [O.] te vervangen door die van de rechtbank, en om de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten een akte van erkenning op te maken. Tevens vroeg hij om de eerder opgemaakte akte van erkenning door een andere man te verbeteren of te vernietigen.

De procedure begon op 29 mei 2001 met de indiening van het verzoekschrift door [W.]. [O.] diende op 10 september 2001 een verweerschrift in, en op 14 september 2001 volgde een aanvullend verzoekschrift van [W.]. De zaak werd behandeld op 17 september 2001, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De rechtbank moest beoordelen of de erkenning door [W.] de belangen van [O.] en [B.] zou schaden. De rechtbank constateerde dat [B.] op 8 augustus 2001 al erkend was door G.G.L. [X.], de huidige partner van [O.], en dat [O.] en [X.] gezamenlijk het ouderlijk gezag over [B.] uitoefenen.

De rechtbank oordeelde dat de erkenning door [W.] niet in het belang van [B.] zou zijn, omdat dit zou kunnen leiden tot een verstoring van de emotionele en sociale ontwikkeling van het kind. De rechtbank concludeerde dat de belangen van [O.] bij een ongestoorde verhouding met [B.] zwaarder wogen dan de belangen van [W.] bij erkenning. Daarom werden de verzoeken van [W.] afgewezen. De beschikking werd openbaar uitgesproken door rechter J.C. Casparie, en tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

Beschikking: CONCEPT
De rechtbank [M], enkel-voudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven:
Zaaknummer: 66327 / FA RK 01-671
In de zaak van:
Joseph Anna [W.],
verzoeker,
verder te noemen: [W.],
wonende te [M],
procureur mr. P.W. Szymkowiak,
en:
[C.] [O.],
wederpartij,
verder te noemen: [O.],
wonende te Kerkrade,
procureur mr. M.C.L.G.J. Ruyters-Stevens.
en:
Mr. P.G.J.M. Boonen, advokaat en procureur te [M],
In zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige [B.] [O.], uit [O.] voornoemd geboren te kerkrade op 25 juni 1998, belanghebbende.
1. Verloop van de procedure
[W.] heeft op 29 mei 2001 een verzoekschrift ingediend.
[O.] heeft op 10 september 2001 een verweerschrift ingediend.
[W.] heeft op 14 september 2001 een aanvullend verzoekschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 17 september 2001, van welke behandeling proces-verbaal is opgemaakt, bij gelegenheid van welke behandeling [W.], bijgestaan door zijn procureur, de procureur van [O.] en de bijzondere curator zijn verschenen.
Na afloop van de behandeling is bepaald dat beschikking wordt gegeven.
2. Beoordeling
[W.] verzoekt op grond van artikel 1:204 lid 3 BW de toestemming van [O.] tot erkenning van [B.] [O.] te vervangen door die van de rechtbank, de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten een akte van erkenning op te maken, alsmede, bij aanvullend verzoek, de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten de eerder opgemaakte akte tot erkenning door een andere man door te halen, althans te verbeteren, althans te gelasten alsnog een erkenningsake op te maken waarin [W.] zijn dochter [B.] erkent.
Partijen hebben ter terechtzitting hun respectieve standpunten toegelicht.
[W.] heeft onder meer aangevoerd dat hij de biologische vader van [B.] is,
hetgeen door [O.] niet is ontkend, dat tussen hem en [B.] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, dat hij ook een wezenlijk aandeel in haar opvoeding heeft en dat de erkenning de belangen van [O.] bij een ongestoorde verhouding met het kind niet zal schaden.
[O.] heeft onder meer aangevoerd dat [W.] [B.] niet meer kan erkennen omdat zij inmiddels is erkend door haar huidige partner G.G.L. [X.], met wie zij reeds geruime tijd een relatie heeft en dat de minderjarige ook zijn naam draagt.
[O.] heeft voorts aangevoerd dat zij en G.G.L [X.] voornoemd sinds 14 augustus 2001 op de voet van art. 1:252 BW gezamenlijk het ouderlijk gezag over [B.] uit te oefenen. Het is de rechtbank uit de stukken gebleken dat dit inderdaad
het geval is.
[W.] heeft in zijn aanvullend verzoekschrift onder meer gesteld dat de erkenning door een andere man niet rechtsgeldig is omdat [O.] misbruik van haar be- voegdheid heeft gemaakt. De toestemming aan de andere man is verleend met geen ander doel dan om aan de vader verwezenlijking van diens uit artikel 8 lid 1 EVRM voortvloeiende uitspraak op erkenning te onthouden.
De rechtbank dient derhalve te beoordelen of de erkenning door [W.] de belan-gen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind al dan niet zou schaden.
Tussen partijen staat, als niet weersproken en door bewijzen gestaafd, vast dat [B.] op 8 augustus 2001 ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Kerkrade is erkend door Gerard Gert Leonard [X.], met wie [O.] reeds geruime tijd een relatie heeft en dat [O.] en [X.] sinds 14 augustus 2001 gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [B.].
De rechtbank is van oordeel dat in deze sprake is van een "gebruikelijke situatie" aangezien [O.] sinds de geboorte van [B.] het gezag over haar heeft (gehad), in gezinsverband met haar samenleeft en haar verzorgt en opvoedt, welke situatie per 14 augustus 2001 in die zin is veranderd dat zij thans samen met [X.] - die de vaderrol voor het kind vervult - het ouderlijk gezag over [B.] heeft.
Een en ander impliceert dat de rol van [W.] in de verzorging en opvoeding van [B.] slechts van ondergeschikt belang is (geweest) en in de toekomst zal zijn.
De rechtbank laat tevens meewegen dat [B.] inmiddels door [X.] is erkend en dat ingevolge art. 1:204 lid 1 sub f BW een erkenning, terwijl er twee ouders zijn, nietig is.
De rechtbank is op grond van de stukken en uit de behandeling ter terechtzitting in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat, afwegende ener-zijds het belang en de aanspraak van [W.] op erkenning van [B.], anderzijds afwegende het belang van [O.] bij weigering tot erkenning door [W.], het belang van [O.] in deze dient te prevaleren omdat de erkenning door [W.] voor het kind zodanig reële risico's met zich brengt dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling en derhalve de belangen van [O.] bij een ongestoorde verhouding met [B.] en de belan-gen van [B.] worden geschaad.
De rechtbank zal derhalve de verzoeken van [W.] afwijzen.
3. Beslissing
De rechtbank:
Wijst af de verzoeken van [W.].
Deze beschikking is gegeven door Mr. J.C Casparie, rechter, tevens plaatsvervangend-kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 november
2001 in tegenwoorigheid van H.P. [Th.] als Griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een procureur (advocaat) - hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te
's-Hertogenbosch;
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 2 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 2 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.