ECLI:NL:RBMAA:2001:AE2189
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering werkloosheidsuitkering wegens verwijtbare werkloosheid na beëindiging arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Maastricht op 14 september 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Bestuur van het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen - GAK Nederland BV. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 4 oktober 1999, waarbij zijn werkloosheidsuitkering blijvend geheel was geweigerd op grond van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 15 december 1999 een hoorzitting had gehad, waarna het bestreden besluit werd genomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 september 2001, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. E.G.M. Huntjens, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. R.G. Willems-Cremers.
De rechtbank oordeelde dat de eiser verwijtbaar werkloos was geworden door akkoord te gaan met een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, zonder te wachten op een ontslagvergunning of ontbinding door de kantonrechter. De rechtbank overwoog dat het voeren van een verweer tegen het ontslag in dit geval niet zinvol zou zijn geweest, maar dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in een positie verkeerde waarin hij niet had kunnen verweer voeren. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de werkloosheidsuitkering terecht was, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die de verwijtbaarheid van de eiser zouden verminderen.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de verweerder om de werkloosheidsuitkering blijvend te weigeren met ingang van 30 augustus 1999. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. Willemsen in aanwezigheid van de griffier, mr. E.W. Seylhouwer. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, met een termijn van zes weken voor het instellen van het beroep.