ECLI:NL:RBMAA:2001:AE2371

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
57494/HaZa 00-589
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Otto
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op grond van onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking en tekortkoming in verbintenis tot zaakwaarneming

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 19 april 2001 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen eiser, aangeduid als '[de man]', en gedaagde, aangeduid als '[de vrouw]'. De eiser vorderde betaling van verschillende bedragen op basis van onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking en tekortkoming in de verbintenis tot zaakwaarneming. De vorderingen omvatten een primair bedrag van 101.206,48 DM en 352.330,00 BFR, met een subsidiaire vordering op basis van ongerechtvaardigde verrijking en een meer subsidiaire vordering op basis van een tekortkoming in de verbintenis tot zaakwaarneming. Daarnaast vorderde de eiser wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De gedaagde heeft verweer gevoerd en verklaard dat de door haar opgenomen bedragen aan de eiser toebehoorden. Tijdens de comparitie heeft de gedaagde echter erkend dat zij de bedragen heeft opgenomen, maar stelde dat dit op verzoek en in opdracht van de eiser was gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat zij de bedragen met toestemming van de eiser heeft opgenomen.

De rechtbank heeft de gedaagde toegelaten om bewijs te leveren dat zij de bedragen op verzoek van de eiser heeft opgenomen. De zaak is vervolgens aangehouden voor bewijslevering, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat van het vonnis niet in hoger beroep kan worden gekomen, anders dan tegelijk met het hoger beroep tegen het eindvonnis. De uitspraak is gedaan door mr. Otto, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis : 19 april 2001
Rolnummer : 57494/ 00
De arrondissementsrechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[eiser],
wonende te Heerlen,
eiser,
procureur: mr. R.P.F. Rober;
tegen:
[gedaagde],
wonende te Heerlen,
gedaagde,
procureur: mr. E.B.A. Ferwerda.
1. Het verloop van de procedure
Eiser, hierna te noemen '[de man]', heeft bij naar de dagvaarding verwijzende conclusie van eis gesteld en geconcludeerd voor eis overeenkomstig de inhoud van die dagvaarding. Bij conclusie van eis zijn producties overgelegd. Gedaagde, hierna te noemen '[de vrouw]', heeft daarna geantwoord.
Op de voet van artikel 141a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Bij brief ontvangen op 17 oktober 2000 zijn door [de man] stukken overgelegd ten behoeve van de comparitie. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
[de man] heeft daarop gerepliceerd. [de vrouw] heeft geconcludeerd voor dupliek.
Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de niet betwiste inhoud van de overgelegde producties en het proces-verbaal van de comparitie, staat - voor zover thans van belang - tussen partijen het navolgende vast:
- [de vrouw] heeft op 6 november 1996 een bedrag opgenomen van 340.000 BFR van rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [de man] bij de Kredietbank te Maasmechelen;
- [de vrouw] heeft in de periode eind 1996, begin 1997 een bedrag van ongeveer 102.000 DM opgehaald bij een bank in Duitsland. Het geld behoorde toe aan [de man];
- [de vrouw] heeft op 8 september 1997 een bedrag opgenomen van 12.945 BFR van rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [de man] bij de Kredietbank te Maasmechelen.
2.2
Na wijziging van eis bij conclusie van repliek voert [de man] - zakelijk weergegeven en voorzover hier van belang - het volgende aan:
Het bedrag dat is opgenomen in Duitsland komt nagenoeg overeen met de bedragen zoals deze vermeld staan op de - als productie overgelegde - bankafschriften van de spaarrekening bij de Raiffeisenbank te Duitsland onder rekeningnummer [rekeningnummer2] ten belope van 71.283,03 DM en de rekening bij de Raiffeisenbank te Duitsland onder rekeningnummer [rekeningnummer3] ten belope van 29.923,45 DM. Dit geldt ook voor de bedragen opgenomen bij de Kredietbank in België ten belope van 352.330,00 BFR.
Deze bedragden zijn door [de vrouw] zonder opdracht of toestemming van [de man] van diens bankrekeningen gehaald.
2.3
[de man] heeft - na wijziging van eis - op grond van het vorenstaande gevorderd dat bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [de vrouw] zal worden veroordeeld:
1A primair op grond van onrechtmatige daad aan [de man] te betalen de bedragen van 101.206,48 DM en 352.330,00 BFR;
1B subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking aan [de man] te betalen de bedragen van 101.206,48 DM en 352.220,00 BFR (de rechtbank gaat bij dit laatste bedrag - gezien de onderbouwing - uit van een kennelijke schrijffout en leest ook hier 352.330,00 BFR);
1C meer subsidiair op grond van een tekortkoming in de verbintenis tot zaakwaarneming aan [de man] te betalen de bedragen van 101.206,48 DM en 352.330,00 BFR;
2. de hiervoor onder 1 genoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
3. te betalen een bedrag van f 500,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
het een en ander met veroordeling van [de vrouw] in de kosten van de procedure.
2.4
[de vrouw] voert verweer hetwelk - samengevat en voorzover thans van belang - het volgende inhoudt.
[de vrouw] betwist bij conclusie van dupliek dat de tegoeden op de buitenlandse rekeningen aan [de man] toebehoorden.
[de vrouw] heeft de genoemde bedragen op verzoek en in opdracht van [de man] opgenomen en vervolgens deels gebruikt ter bestrijding van de advocaatkosten van [de man] in verband met een lopende strafzaak en deels aan een kennis/ familielid van [de man] afgegeven. Verder heeft [de vrouw] een deel gebruikt ter bestrijding van de kosten verbandhoudende met het bezoek aan [de man] in detentie.
3. De beoordeling
3.1
[de vrouw] heeft ter comparitie verklaard dat de door haar opgenomen bedragen, zoals hiervoor aangehaald in dit vonnis onder 2.1, aan [de man] toebehoorden. Haar stelling vervolgens bij conclusie van dupliek dat [de man] vooraleerst dient te bewijzen dat deze tegoeden aan hem toebehoorden, dient - gezien deze eerdere erkenning - dan ook te worden gepasseerd.
3.2
Mede gezien haar verklaring, als vastgelegd in het proces verbaal van de gehouden comparitie, betwist [de vrouw] bij conclusie van dupliek niet (meer) dat zij de door [de man] na wijziging van eis bij conclusie van repliek gevorderde bedragen heeft opgenomen, doch zij stelt dit uitdrukkelijk op verzoek en in opdracht van [de man] te hebben gedaan, en de bedragen conform diens aanwijzingen aan derden te hebben overgedragen dan wel te hebben besteed.
3.3
Nu [de man] betwist dat hij [de vrouw] daartoe opdracht heeft gegeven, dient [de vrouw] haar stellingen terzake te bewijzen.
3.4
Op grond van het vorenstaande zal de [de vrouw] rechtbank toelaten om door alle middelen rechtens, allereerst door middel van getuigen, te bewijzen dat:
[de vrouw] op verzoek en in opdracht, althans met toestemming van [de man] de door [de man] gevorderde bedragen heeft opgenomen en vervolgens aan derden heeft overgedragen dan wel heeft besteed.
De rechtbank zal bepalen dat van dit vonnis niet in hoger beroep zal kunnen worden gekomen, anders dan tegelijk met het hoger beroep tegen het te wijzen eindvonnis.
In afwachting van de bewijslevering houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
4. Uitspraak
De rechtbank:
laat [de vrouw] toe om door alle middelen rechtens, allereerst door middel van getuigen, te bewijzen dat [de vrouw] op verzoek en in opdracht, althans met toestemming van [de man] de door [de man] na wijziging van eis bij conclusie van repliek gevorderde bedragen heeft opgenomen en vervolgens aan derden heeft overgedragen dan wel heeft besteed;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht aan het St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald, nadat [de vrouw] bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en - zo mogelijk - de personalia van de getuigen;
verwijst de zaak naar de rol van 17 mei 2001 met peremptoirstelling voor akte houdende opgave getuigen aan de zijde van [de vrouw], alsmede voor akte houdende verhinderdata in de eerste vier maanden vanaf de datum van opgave aan de zijde van beide partijen;
bepaalt dat van dit vonnis niet in hoger beroep kan worden gekomen anders dan tegelijk met het hoger beroep tegen het te wijzen eindvonnis;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Otto, rechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.