ECLI:NL:RBMAA:2002:AD9911

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/1436 GEMWT Z ZWA
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.N.F. Sleddens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake handhaving tegen uitbreiding woning zonder vergunning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht, hebben eisers, de heer en mevrouw [naam eisers] uit Voerendaal, beroep ingesteld tegen een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Voerendaal. Dit besluit, genomen op 25 september 2000, verklaarde het bezwaar van eisers tegen de uitbreiding van een naastgelegen woning ongegrond. De uitbreiding was uitgevoerd zonder de vereiste bouwvergunning. De rechtbank had eerder op 16 juni 2000 geoordeeld dat er onvoldoende zicht was op legalisatie van de uitbreiding, wat leidde tot de verplichting voor verweerder om een nieuw besluit te nemen.

Eisers waren van mening dat het nieuwe besluit niet rechtsgeldig was, omdat verweerder het gebrek in het eerdere besluit niet met terugwerkende kracht had mogen herstellen. Tijdens de zitting op 15 januari 2002, waar eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde mr. R.M.M.M. Schreuders, werd het standpunt van eisers besproken. Verweerder, vertegenwoordigd door drs. Mr. G.J.J. van den Hof, stelde dat de aankondiging van een voorontwerp voor een partiële herziening van het bestemmingsplan voldoende was om het eerdere gebrek te herstellen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om geen bestuursdwang toe te passen, gezien het voornemen om het bestemmingsplan te herzien. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, waarmee het besluit van verweerder werd bevestigd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 januari 2002 door mr. Sleddens, in aanwezigheid van griffier mr. A.G.P.M. Zweipfenning. Eisers hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK TE MAASTRICHT
Reg.nr.: AWB 00/1436 GEMWT Z ZWA
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
De heer en mevrouw [naam eisers] te Voerendaal, eisers,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Voerendaal, verweerder.
Datum bestreden besluit: 25 september 2000.
Kenmerk: JLA021103.
Behandeling ter zitting: 15 januari 2002.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in aanhef van deze uitspraak vermelde besluit heeft verweerder, ingevolge een uitspraak van deze rechtbank van 16 juni 2000 opnieuw beslissend op het bezwaar van eisers tegen de weigering om handhavend op te treden tegen de uitbreiding van de naast hun woning gelegen woning aan de [adres] te Voerendaal, het bezwaar andermaal ongegrond verklaard.
De gemachtigde van eisers, mr. R.M.M.M. Schreuders, advocaat te Voerendaal, heeft daartegen namens eisers beroep ingesteld.
Aan belanghebbende [naam belanghebbende], bewoner van het pand aan de [adres], is met toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelegenheid gegeven om als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de andere partijen gezonden. De andere aan het dossier toegevoegde stukken zijn in afschrift aan de partijen gezonden. De inhoud van deze stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 15 januari 2002, alwaar eisers persoonlijk zijn verschenen bijgestaan door hun gemachtigde mr. R.M.M.M. Schreuders. Verweerder is verschenen bij gemachtigde drs. Mr. G.J.J. van den Hof. Voorts is belanghebbende [naam belanghebbende] vergezeld van zijn gemachtigde [naam gemachtigde] verschenen.
II. OVERWEGINGEN.
Verweerder heeft eisers verzoek om over te gaan tot het toepassen van bestuursdwang met betrekking tot de uitbreiding van de woning aan de [adres] te Voerendaal, welke uitbreiding is geschied zonder bouwvergunning, afgewezen.
Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van 18 oktober 1999 ongegrond is verklaard. Het tegen dat besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 16 juni 2000 gegrond verklaard aangezien op 18 oktober 1999 onvoldoende concreet zicht bestond op legalisatie van de hiervoor bedoelde uitbreiding, met bepaling dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar diende te nemen.
Het door [naam belanghebbende] tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 juli 2001 ongegrond verklaard.
Bij het thans bestreden besluit van 25 september 2000 heeft verweerder het bezwaar van eisers andermaal ongegrond verklaard. In dit besluit heeft verweerder vermeld dat ter legalisatie van de uitbreiding van de woning aan de [adres] ingaande 5 oktober 2000 gedurende vier weken een voorontwerp voor een partiële herziening van het bestemmingsplan ter inzage zou worden gelegd. Verweerder is van mening dat hiermee de onvolkomenheid van het besluit op het bezwaar van
18 oktober 1999 is weggenomen.
Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen. Zij zijn van mening dat verweerder het gebrek aan het eerdere besluit op het bezwaar niet "met terugwerkende kracht" had mogen herstellen. Eisers achten het aldus repareren van gebreken vanuit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op de mogelijkheid dat hierdoor de noodzaak voor bestuursorganen om besluiten op een zorgvuldige wijze te nemen afneemt, niet juist. Eisers stellen dat verweerder de uitspraak van 16 juni 2000 niet heeft nageleefd.
De rechtbank heeft te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Zoals reeds in de uitspraak van 16 juni 2000 is overwogen, was verweerder bevoegd om tot het toepassen van bestuursdwang over te gaan. Punt van geschil in de onderhavige beroepszaak is of verweerder met de aankondiging dat op 5 oktober 2000 een voorontwerp voor een partiële herziening van het bestemmingsplan voor inspraak gepubliceerd zou worden, het gebrek van het eerdere besluit op het bezwaar dat onvoldoende concreet zicht op legalisatie bestond, kon herstellen.
De rechtbank beantwoordt die vraag op basis van de navolgende overwegingen bevestigend.
Een beslissing op bezwaar dient te berusten op een volledige heroverweging van het besluit in primo, waarbij in beginsel dient te worden uitgegaan van de feiten en de regelgeving welke gelden op het moment waarop de beslissing wordt genomen. Bij die beslissing dient dan ook rekening te worden gehouden met wijzigingen ten aanzien van de feiten of het recht sedert het moment waarop het besluit in primo is genomen.
Ten tijde van de beslissing op bezwaar van 18 oktober 1999 bestond nog niet een concreet voornemen tot publicatie van een voorontwerp van de partiële herziening van het bestemmingsplan ten aanzien van het perceel [adres]. Dit voornemen bestond wel ten tijde van het thans bestreden besluit. Met deze omstandigheid heeft verweerder in beginsel rekening moeten houden en in dit geval ook mogen houden. Naar het oordeel van de rechtbank is bedoeld voornemen een bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder ten tijde van het thans bestreden besluit in redelijkheid van het toepassen van bestuursdwang heeft mogen afzien. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat, zoals ter zitting is gebleken, op 18 oktober 2001 het ontwerp van de partiële herziening van het bestemmingsplan Voerendaal-Kunrade ter inzage is gelegd. Aan dat oordeel doet niet af dat de gemeenteraad de herziening van het bestemmingsplan nog dient vast te stellen, gedeputeerde staten te zijner tijd aan de herziening nog hun goedkeuring dienen te verlenen en dat voor legalisatie ook nog nodig is dat [naam belanghebbende] een bouwvergunning wordt verleend.
Het bestreden besluit wordt daarom voor juist gehouden.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De rechtbank te Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens, in tegenwoordigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2002 door mr. Sleddens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. A. Zweipfenning w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 24 januari 2002
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.