ECLI:NL:RBMAA:2002:AE0624

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
73032
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.P. Lampe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over koopovereenkomst en conservatoir beslag

In deze zaak hebben eisers, beiden wonende te Geleen, gedaagden, echtelieden en eveneens wonende te Geleen, gedagvaard in kort geding. De eisers zijn gezamenlijk eigenaar van een woning aan de Marsstraat 28 te Geleen en hebben besloten deze woning te verkopen na de verbreking van hun relatie. Gedaagden hebben interesse getoond in de aankoop van het pand en hebben op 27 december 2001 kenbaar gemaakt het pand te willen kopen. Op 10 januari 2002 is er een concept-koopovereenkomst gestuurd door de adviseur van gedaagden, waarin een koopprijs van € 163.360,- en een uiterste leveringsdatum van 1 maart 2002 zijn opgenomen, met ontbindende voorwaarden. Eisers hebben zich tegen een van deze voorwaarden verzet, wat leidde tot een geschil over de leveringsdatum en de geldigheid van de koopovereenkomst.

Eisers hebben op 1 maart 2002, de afgesproken leveringsdatum, een verplichting jegens derden-kopers om het pand te leveren, maar het door gedaagden gelegde conservatoir beslag op het pand staat deze levering in de weg. Eisers hebben daarom gevorderd het beslag op te heffen. Gedaagden hebben verweer gevoerd en gesteld dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen, waarop zij recht hebben op levering van het pand.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen bindende koopovereenkomst was, omdat de ontbindende voorwaarden niet zijn aanvaard door eisers. De rechter heeft vastgesteld dat de herroeping van het aanbod door eisers geen effect sorteert en dat de aanvaarding door gedaagden op 16 januari 2002 leidde tot een koopovereenkomst. De rechter heeft de gevraagde voorzieningen geweigerd en eisers veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK TE MAASTRICHT
Zaaknummer: 73032 / KG ZA 02-68
Datum uitspraak: 14 maart 2002 (bij vervroeging)
VONNIS IN HET KORT GEDING VAN:
1. [[eiser]],
en
2. [eiser],
beide wonende te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
eisers bij exploot van dagvaarding in kort geding d.d. 28 februari 2002,
procureur: mr. E.J.J.M. Kneepkens,
tegen:
1. [gedaagde],
en
2. [gedaagde],
echtelieden,
wonende te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
[gedaagde],
procureur: mr. J.W.H. Kempen
1. Het verloop van de procedure
1.1 Eisers (hierna: [eisers]) hebben gedaagden (hierna: [gedaagden]) gedagvaard in kort geding en ten dienende dage, 1 maart 2002, onder vermeerdering van hun eis geconcludeerd voor eis. [eisers] hebben vervolgens hun (gewijzigde) vordering nader doen toelichten aan de hand van een pleitnota, daarbij verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
1.2 [gedaagden] hebben aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, zulks even-eens met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties. Zij hebben zich tegen de vermeerdering van eis niet verzet.
1.3 Partijen hebben vervolgens op elkaars stellingen gereageerd.
1.4 Ten slotte hebben zij om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 [eisers] zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning gelegen aan de Marsstraat 28 te Geleen. In verband met de verbreking van hun relatie hebben zij eind 2001 besloten tot verkoop van deze woning over te gaan.
2.2 Eiseres sub 2 en gedaagde sub 2 zijn collega's van elkaar. In december 2001 hebben zij over voormelde kwestie op het werk met elkaar gesproken en toonde gedaagde sub 2 zich in het pand geïnteresseerd, waarna een bezichtiging heeft plaatsgevonden.
2.3 Op of omstreeks 27 december 2001 hebben [gedaagden] kenbaar gemaakt het pand te kopen.
2.4 Op 10 januari 2002 heeft de adviseur van [gedaagden] [eisers] een concept-koopovereenkomst doen toekomen. In dat document was de afgesproken koopprijs van € 163.360,- (fl. 360.000,-) opgenomen en werd conform afspraak als uiterste leverings-datum 1 maart 2002 vermeld. Tevens was daarin opgenomen een tweetal ontbindende voorwaarden, te weten een financieringsbeding en een er toe strekkend beding dat de verkoop alleen dan doorgang zou vinden indien ook de woning van [gedaagden] onder bepaalde condities verkocht zou zijn (hierna: verkoop-eigen-woning-beding).
2.5 [eisers] hebben zich blijkens een op 12 januari 2002 tussen beider partijen adviseurs gevoerd telefoongesprek tegen de laatstgenoemde ontbindende voorwaarde gekeerd, waarbij [eisers] zich op het standpunt hebben gesteld dat die voorwaarde nooit eerder ter sprake was gebracht en aldus van het eerder mondeling overeengekomene ook geen onderdeel uitmaakte. Bij faxbericht d.d. 12 januari 2002 van hun adviseur wordt in dat verband de mogelijkheid geopperd om onder zekere condities de voorziene levering naar een latere datum te verschuiven (teneinde, zo wordt dit schrijven verstaan, [gedaagden] meer tijd te gunnen hun woning te verkopen).
2.6 Als reactie hierop stellen [gedaagden] bij faxbericht van 14 januari 2002 van hun adviseur voor de levering te verplaatsen naar 1 juni 2002 indien het verkoop-eigen-woning-beding niet kan worden gehandhaafd.
2.7 De adviseur van [eisers] laat daarop een faxbericht van dezelfde datum volgen, waarvan de derde alinea luidt als volgt:
"Ik wil u er nadrukkelijk op wijzen dat er geen afspraak is gemaakt inzake een optie ten aanzien van deze verkoop. Mijn cliënt houdt zich het recht voor te onderhandelen met andere partijen. Voor ons geldt in deze dat een snelle oplevering en acceptabele prijs primair stonden en nog steeds staan."
welk bericht afgesloten wordt met het volgende gestaffelde voorstel:
"Tabel koopprijs gerelateerd aan de opleverdatum:
- Bij 1-3: 360.000 Hfl
- Bij 1-4: 362.000 Hfl
- Bij 1-5: 364.000 Hfl
- Bij 1-6: 366.000 Hfl."
en ten slotte vergezeld gaat van een opgave met enkele aanpassingen op ondergeschikte punten van de reeds geconcipieerde koopovereenkomst.
2.8 Bij e-mailbericht van 16 januari 2002 laat de adviseur van [gedaagden] -kort gezegd en voor zover thans van belang- weten (alsnog) in te stemmen met de levering per 1 maart 2002, zoals voorgesteld.
2.9 Daarop heeft de adviseur van [eisers] gereageerd met een e-mailbericht van de-zelfde datum. In dat bericht wordt te kennen gegeven dat [eisers] gezien de ontstane vertraging onderhandelingen zijn gestart met andere potentiële kopers (hierna: derden-kopers) en zij deze op 15 januari 2002 een optie hadden verleend voor de duur van een week. Indien deze termijn ongebruikt mocht verstrijken, zegden [eisers] reeds toe alsnog met [gedaagden] in zee te zullen gaan.
2.10 Bij e-mail van 22 januari 2002 heeft de adviseur van [eisers] aangegeven dat de optie inmiddels was aanvaard. [eisers] achtten zich mitsdien niet aan [gedaagden] gebonden.
2.11 [gedaagden] stellen zich evenwel op het standpunt dat er tussen hen en [eisers] een koopovereenkomst met betrekking tot litigieus pand tot stand is gekomen en hebben, na daartoe verkregen verlof, op 25 februari 2002 conservatoir beslag tot levering op dat pand doen leggen.
2.12 [eisers] hebben zich op straffe van te verbeuren boetes jegens de derden-kopers verbonden tot levering van het litigieuze pand op 1 maart 2002.
2.13 Het gelegde beslag staat aan deze levering in de weg.
2.14 [eisers] hebben daarom in dit geding, na vermeerdering van hun eis, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
op te heffen c.q. te doen opheffen het door [gedaagden] blijkens proces-verbaal van de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder E.P.H. Latten op 22 februari 2002 gelegde conservatoir beslag op de aan [eisers] in eigendom toebehorende onroerende zaak, bestaande uit woning met garage, berging, ondergrond, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te 6161 XX Geleen, gemeente Sittard-Geleen, aan de [adres], [nummer], en tevens [gedaagden] te verbieden om op vooromschreven onroerende zaak ten laste van [eisers] conservatoir beslag te (doen) leggen ter verzekering van verhaal van een gepreten-deerde vordering op [eisers] vanwege niet of niet tijdige nakoming van de beweerdelijke plicht tot levering van meergenoemde onroerende zaak aan [gedaagden], met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van dit geding.
2.15 [gedaagden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De beoordeling
3.1 De omstandigheid dat [eisers] zich jegens de derden-kopers hebben verbonden het pand op 1 maart 2002 (vrij van beslagen) te leveren, brengt een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening met zich.
3.2 [gedaagden] hebben in de eerste plaats ten verwere aangevoerd dat op of om-streeks 27 december 2001 tussen partijen mondeling een koopovereenkomst met betrek-king tot het litigieuze pand tot stand is gekomen, waarvan onder meer een verkoop-eigen-woning-beding deel uitmaakte, zodat zij om die reden reeds recht hebben op levering van het pand en handhaving van het beslag.
3.3 Dit verweer kan niet worden aanvaard. Slaat men acht op de ommegaande afwijzing van laatstgenoemd beding nadat [eisers] daarmee in de zijdens [gedaagden] opge-stelde concept-koopovereenkomst waren geconfronteerd, en de omstandigheid dat, zoals uit de zich daarop ontsponnen correspondentie kan worden opgemaakt, [gedaagden] het vrijwel onmiddellijk weer hebben laten varen, dan is allerminst aannemelijk dat de door dezen voorgestane overeenkomst eind december 2001 tot stand is gekomen.
3.4 Veeleer moet aan de hand van de correspondentie worden aangenomen dat partijen op basis van de oude uitgangspunten hebben dooronderhandeld, waarbij in wezen alleen de leveringsdatum hen verdeeld heeft gehouden. Dit meningsverschil vond hierin zijn oorzaak dat [eisers] vanwege het verbreken van hun relatie zo snel mogelijk tot verkoop en leve-ring van het pand wensten over te gaan en [gedaagden], die hun eigen woning nog moesten zien te verkopen, belang hadden bij een wat later gelegen datum.
3.5 Nadat [gedaagden] op 14 januari 2002 hadden voorgesteld de leveringsdatum te verplaatsen naar 1 juni 2002, hebben [eisers] diezelfde dag het onder 2.7 weergegeven tegenvoorstel gedaan, waarin kort gezegd een koppeling werd gemaakt tussen de leve-ringsdatum en de prijs. Dat aanbod lieten zij -voor zover thans van belang- vergezeld gaan van de eveneens onder 2.7 vermelde passage.
3.6 Thans moet beoordeeld worden of deze passage het aanbod tot een vrijblijvend aanbod (6: 219 lid 2 tweede zin BW) heeft gemaakt, zoals [eisers] betogen. Is dat het geval dan zou, gelet op het feit dat een dergelijk aanbod krachtens voormelde bepaling onverwijld na de aanvaarding nog kan worden herroepen, aangenomen kunnen worden dat het door het genoemde e-mailbericht van 16 januari 2002 ook ís herroepen, waarmee dan de aanvaar-ding van diezelfde datum alsnog haar werking zou zijn ontnomen.
3.7 Bij de beoordeling van de vraag of er met vorenbedoeld voorstel inderdaad sprake is van een vrijblijvend aanbod komt het aan op de zin die [gedaagden] onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de gekozen bewoordingen (zoals opgenomen onder 2.7) mochten toekennen. Nu het hier om een evidente afwijking van de voor aanbod en aan-vaarding geldende hoofdregel gaat, mogen die bewoordingen weinig twijfel over de on-zekere status van het aanbod laten voortbestaan, hoewel strikt genomen de term "vrijblij-vend" niet hoeft te vallen.
3.8. Zulks klemt in het onderhavige geval eens te meer nu het hier niet een op zichzelf staand aanbod betreft, maar een aanbod dat het sluitstuk vormt van een onderhandelings-traject van een viertal weken waarin partijen, na enige voorstellen over en weer, elkaar zeer dicht waren genaderd. Indien een partij alsdan een aanbod plotseling van een vrijblijvend karakter wenst te voorzien -nog daargelaten de vraag of de redelijkheid en billijkheid zich daartegen niet verzetten- dient dat in ondubbelzinnige en slechts voor een uitleg vatbare bewoordingen te geschieden.
3.9 Naar voorshands moet worden geoordeeld kan het litigieuze aanbod (2.7) deze toets niet doorstaan. De toevoegingen dat er geen optie is verleend en het recht wordt voorbe-houden om ook met anderen te onderhandelen nopen niet tot de door [eisers] in dit geding bepleite uitleg. Het heeft er veeleer de schijn van, zoals [gedaagden] ter zitting ook stelden te hebben begrepen, dat zij worden aangespoord om snel te beslissen en een aanvaarding van het aanbod snel mede te delen, omdat [eisers] anders wel eens het aanbod zouden kunnen herroepen teneinde met een ander in zee te gaan. De kern van het vrijblijvend aanbod is echter juist dat zelfs ná de aanvaarding het doek voor de acceptant nog kan vallen. Zulks kan in de gekozen bewoordingen bezwaarlijk worden gelezen.
3.10 Het zo-even overwogene komt er voorshands op neer dat de herroeping op 16 januari 2002 zijdens [eisers] rechtens geen enkel effect sorteert. Dit weer kan tot geen andere conclusie leiden dan dat met de aanvaarding door [gedaagden] op 16 januari 2002 van het door [eisers] op 14 januari 2002 gedane aanbod op eerstgenoemde datum tussen partijen een koopovereenkomst met betrekking tot het te Geleen gelegen pand tot stand is gekomen.
3.11 Logischerwijs ligt alsdan nog de subsidiaire grondslag van de vordering ter beoordeling voor, te weten de stelling dat ingevolge artikel 3: 298 BW het recht van de derden-kopers op levering voorgaat boven het leveringsrecht van [gedaagden] Deze stelling wordt aldus uitgewerkt, dat door de verlening van de optie op 15 januari 2002 aan de derden-kopers een recht op levering in het leven is geroepen welk van oudere datum is dan de aanvaar-ding van [gedaagden], die immers eerst op 16 januari 2002 heeft plaatsgevonden.
3.12 Deze zienswijze berust op een verkeerde rechtsopvatting. Ook voor een onherroepelijk aanbod, zoals een optiebeding in de regel wordt geduid, geldt immers dat de overeenkomst pas tot stand komt (en dus het recht op levering ontstaat) nadat het daartoe strekkende aanbod is aanvaard (de hoofdregel van artikel 6: 217 lid 1 BW). In confesso is dat de aanvaarding door de derden-kopers eerst na 16 januari 2002, en dus ook na de aanvaar-ding door [gedaagden] heeft plaatsgevonden. Hierop stuit het betoog af.
3.13 Al het vorenoverwogene leidt er toe dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.
3.14 Als in het ongelijk gestelde partij zullen [eisers] worden veroordeeld in de kosten van het geding.
4. Uitspraak
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht;
RECHT DOENDE in kort geding:
Weigert de gevraagde voorzieningen;
Veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagden] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van € 896,36, waarvan € 193,- wegens verschuldigd vast recht en € 703,36 voor salaris procureur;
Verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. P.P. Lampe, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in het bijzijn van de griffier.
RQ
RECHTBANK TE MAASTRICHT
Zaaknummer: 73032 / KG ZA 02-68
Datum uitspraak: 14 maart 2002 (bij vervroeging)
VONNIS IN HET KORT GEDING VAN:
1. [eiser],
en
2. [gedaagde],
beide wonende te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
eisers bij exploot van dagvaarding in kort geding d.d. 28 februari 2002,
procureur: mr. E.J.J.M. Kneepkens,
tegen:
1. [eiser],
en
2. [gedaagde],
echtelieden,
wonende te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
gedaagden,
procureur: mr. J.W.H. Kempen
1. Het verloop van de procedure
1.1 Eisers (hierna: [eisers]) hebben gedaagden (hierna: [gedaagden]) gedagvaard in kort geding en ten dienende dage, 1 maart 2002, onder vermeerdering van hun eis geconcludeerd voor eis. [eisers] hebben vervolgens hun (gewijzigde) vordering nader doen toelichten aan de hand van een pleitnota, daarbij verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
1.2 [gedaagden] hebben aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, zulks even-eens met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties. Zij hebben zich tegen de vermeerdering van eis niet verzet.
1.3 Partijen hebben vervolgens op elkaars stellingen gereageerd.
1.4 Ten slotte hebben zij om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 [eisers] zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning gelegen aan de Marsstraat 28 te Geleen. In verband met de verbreking van hun relatie hebben zij eind 2001 besloten tot verkoop van deze woning over te gaan.
2.2 Eiseres sub 2 en gedaagde sub 2 zijn collega's van elkaar. In december 2001 hebben zij over voormelde kwestie op het werk met elkaar gesproken en toonde gedaagde sub 2 zich in het pand geïnteresseerd, waarna een bezichtiging heeft plaatsgevonden.
2.3 Op of omstreeks 27 december 2001 hebben [gedaagden] kenbaar gemaakt het pand te kopen.
2.4 Op 10 januari 2002 heeft de adviseur van [gedaagden] [eisers] een concept-koopovereenkomst doen toekomen. In dat document was de afgesproken koopprijs van € 163.360,- (fl. 360.000,-) opgenomen en werd conform afspraak als uiterste leverings-datum 1 maart 2002 vermeld. Tevens was daarin opgenomen een tweetal ontbindende voorwaarden, te weten een financieringsbeding en een er toe strekkend beding dat de verkoop alleen dan doorgang zou vinden indien ook de woning van [gedaagden] onder bepaalde condities verkocht zou zijn (hierna: verkoop-eigen-woning-beding).
2.5 [eisers] hebben zich blijkens een op 12 januari 2002 tussen beider partijen adviseurs gevoerd telefoongesprek tegen de laatstgenoemde ontbindende voorwaarde gekeerd, waarbij [eisers] zich op het standpunt hebben gesteld dat die voorwaarde nooit eerder ter sprake was gebracht en aldus van het eerder mondeling overeengekomene ook geen onderdeel uitmaakte. Bij faxbericht d.d. 12 januari 2002 van hun adviseur wordt in dat verband de mogelijkheid geopperd om onder zekere condities de voorziene levering naar een latere datum te verschuiven (teneinde, zo wordt dit schrijven verstaan, [gedaagden] meer tijd te gunnen hun woning te verkopen).
2.6 Als reactie hierop stellen [gedaagden] bij faxbericht van 14 januari 2002 van hun adviseur voor de levering te verplaatsen naar 1 juni 2002 indien het verkoop-eigen-woning-beding niet kan worden gehandhaafd.
2.7 De adviseur van [eisers] laat daarop een faxbericht van dezelfde datum volgen, waarvan de derde alinea luidt als volgt:
"Ik wil u er nadrukkelijk op wijzen dat er geen afspraak is gemaakt inzake een optie ten aanzien van deze verkoop. Mijn cliënt houdt zich het recht voor te onderhandelen met andere partijen. Voor ons geldt in deze dat een snelle oplevering en acceptabele prijs primair stonden en nog steeds staan."
welk bericht afgesloten wordt met het volgende gestaffelde voorstel:
"Tabel koopprijs gerelateerd aan de opleverdatum:
- Bij 1-3: 360.000 Hfl
- Bij 1-4: 362.000 Hfl
- Bij 1-5: 364.000 Hfl
- Bij 1-6: 366.000 Hfl."
en ten slotte vergezeld gaat van een opgave met enkele aanpassingen op ondergeschikte punten van de reeds geconcipieerde koopovereenkomst.
2.8 Bij e-mailbericht van 16 januari 2002 laat de adviseur van [gedaagden] -kort gezegd en voor zover thans van belang- weten (alsnog) in te stemmen met de levering per 1 maart 2002, zoals voorgesteld.
2.9 Daarop heeft de adviseur van [eisers] gereageerd met een e-mailbericht van de-zelfde datum. In dat bericht wordt te kennen gegeven dat [eisers] gezien de ontstane vertraging onderhandelingen zijn gestart met andere potentiële kopers (hierna: derden-kopers) en zij deze op 15 januari 2002 een optie hadden verleend voor de duur van een week. Indien deze termijn ongebruikt mocht verstrijken, zegden [eisers] reeds toe alsnog met [gedaagden] in zee te zullen gaan.
2.10 Bij e-mail van 22 januari 2002 heeft de adviseur van [eisers] aangegeven dat de optie inmiddels was aanvaard. [eisers] achtten zich mitsdien niet aan [gedaagden] gebonden.
2.11 [gedaagden] stellen zich evenwel op het standpunt dat er tussen hen en [eisers] een koopovereenkomst met betrekking tot litigieus pand tot stand is gekomen en hebben, na daartoe verkregen verlof, op 25 februari 2002 conservatoir beslag tot levering op dat pand doen leggen.
2.12 [eisers] hebben zich op straffe van te verbeuren boetes jegens de derden-kopers verbonden tot levering van het litigieuze pand op 1 maart 2002.
2.13 Het gelegde beslag staat aan deze levering in de weg.
2.14 [eisers] hebben daarom in dit geding, na vermeerdering van hun eis, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
op te heffen c.q. te doen opheffen het door [gedaagden] blijkens proces-verbaal van de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder E.P.H. Latten op 22 februari 2002 gelegde conservatoir beslag op de aan [eisers] in eigendom toebehorende onroerende zaak, bestaande uit woning met garage, berging, ondergrond, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te 6161 XX Geleen, gemeente Sittard-Geleen, aan de [adres], [nummer], en tevens [gedaagden] te verbieden om op vooromschreven onroerende zaak ten laste van [eisers] conservatoir beslag te (doen) leggen ter verzekering van verhaal van een gepreten-deerde vordering op [eisers] vanwege niet of niet tijdige nakoming van de beweerdelijke plicht tot levering van meergenoemde onroerende zaak aan [gedaagden], met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van dit geding.
2.15 [gedaagden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De beoordeling
3.1 De omstandigheid dat [eisers] zich jegens de derden-kopers hebben verbonden het pand op 1 maart 2002 (vrij van beslagen) te leveren, brengt een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening met zich.
3.2 [gedaagden] hebben in de eerste plaats ten verwere aangevoerd dat op of om-streeks 27 december 2001 tussen partijen mondeling een koopovereenkomst met betrek-king tot het litigieuze pand tot stand is gekomen, waarvan onder meer een verkoop-eigen-woning-beding deel uitmaakte, zodat zij om die reden reeds recht hebben op levering van het pand en handhaving van het beslag.
3.3 Dit verweer kan niet worden aanvaard. Slaat men acht op de ommegaande afwijzing van laatstgenoemd beding nadat [eisers] daarmee in de zijdens [gedaagden] opge-stelde concept-koopovereenkomst waren geconfronteerd, en de omstandigheid dat, zoals uit de zich daarop ontsponnen correspondentie kan worden opgemaakt, [gedaagden] het vrijwel onmiddellijk weer hebben laten varen, dan is allerminst aannemelijk dat de door dezen voorgestane overeenkomst eind december 2001 tot stand is gekomen.
3.4 Veeleer moet aan de hand van de correspondentie worden aangenomen dat partijen op basis van de oude uitgangspunten hebben dooronderhandeld, waarbij in wezen alleen de leveringsdatum hen verdeeld heeft gehouden. Dit meningsverschil vond hierin zijn oorzaak dat [eisers] vanwege het verbreken van hun relatie zo snel mogelijk tot verkoop en leve-ring van het pand wensten over te gaan en [gedaagden], die hun eigen woning nog moesten zien te verkopen, belang hadden bij een wat later gelegen datum.
3.5 Nadat [gedaagden] op 14 januari 2002 hadden voorgesteld de leveringsdatum te verplaatsen naar 1 juni 2002, hebben [eisers] diezelfde dag het onder 2.7 weergegeven tegenvoorstel gedaan, waarin kort gezegd een koppeling werd gemaakt tussen de leve-ringsdatum en de prijs. Dat aanbod lieten zij -voor zover thans van belang- vergezeld gaan van de eveneens onder 2.7 vermelde passage.
3.6 Thans moet beoordeeld worden of deze passage het aanbod tot een vrijblijvend aanbod (6: 219 lid 2 tweede zin BW) heeft gemaakt, zoals [eisers] betogen. Is dat het geval dan zou, gelet op het feit dat een dergelijk aanbod krachtens voormelde bepaling onverwijld na de aanvaarding nog kan worden herroepen, aangenomen kunnen worden dat het door het genoemde e-mailbericht van 16 januari 2002 ook ís herroepen, waarmee dan de aanvaar-ding van diezelfde datum alsnog haar werking zou zijn ontnomen.
3.7 Bij de beoordeling van de vraag of er met vorenbedoeld voorstel inderdaad sprake is van een vrijblijvend aanbod komt het aan op de zin die [gedaagden] onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de gekozen bewoordingen (zoals opgenomen onder 2.7) mochten toekennen. Nu het hier om een evidente afwijking van de voor aanbod en aan-vaarding geldende hoofdregel gaat, mogen die bewoordingen weinig twijfel over de on-zekere status van het aanbod laten voortbestaan, hoewel strikt genomen de term "vrijblij-vend" niet hoeft te vallen.
3.8. Zulks klemt in het onderhavige geval eens te meer nu het hier niet een op zichzelf staand aanbod betreft, maar een aanbod dat het sluitstuk vormt van een onderhandelings-traject van een viertal weken waarin partijen, na enige voorstellen over en weer, elkaar zeer dicht waren genaderd. Indien een partij alsdan een aanbod plotseling van een vrijblijvend karakter wenst te voorzien -nog daargelaten de vraag of de redelijkheid en billijkheid zich daartegen niet verzetten- dient dat in ondubbelzinnige en slechts voor een uitleg vatbare bewoordingen te geschieden.
3.9 Naar voorshands moet worden geoordeeld kan het litigieuze aanbod (2.7) deze toets niet doorstaan. De toevoegingen dat er geen optie is verleend en het recht wordt voorbe-houden om ook met anderen te onderhandelen nopen niet tot de door [eisers] in dit geding bepleite uitleg. Het heeft er veeleer de schijn van, zoals [gedaagden] ter zitting ook stelden te hebben begrepen, dat zij worden aangespoord om snel te beslissen en een aanvaarding van het aanbod snel mede te delen, omdat [eisers] anders wel eens het aanbod zouden kunnen herroepen teneinde met een ander in zee te gaan. De kern van het vrijblijvend aanbod is echter juist dat zelfs ná de aanvaarding het doek voor de acceptant nog kan vallen. Zulks kan in de gekozen bewoordingen bezwaarlijk worden gelezen.
3.10 Het zo-even overwogene komt er voorshands op neer dat de herroeping op 16 januari 2002 zijdens [eisers] rechtens geen enkel effect sorteert. Dit weer kan tot geen andere conclusie leiden dan dat met de aanvaarding door [gedaagden] op 16 januari 2002 van het door [eisers] op 14 januari 2002 gedane aanbod op eerstgenoemde datum tussen partijen een koopovereenkomst met betrekking tot het te Geleen gelegen pand tot stand is gekomen.
3.11 Logischerwijs ligt alsdan nog de subsidiaire grondslag van de vordering ter beoordeling voor, te weten de stelling dat ingevolge artikel 3: 298 BW het recht van de derden-kopers op levering voorgaat boven het leveringsrecht van [gedaagden] Deze stelling wordt aldus uitgewerkt, dat door de verlening van de optie op 15 januari 2002 aan de derden-kopers een recht op levering in het leven is geroepen welk van oudere datum is dan de aanvaar-ding van [gedaagden], die immers eerst op 16 januari 2002 heeft plaatsgevonden.
3.12 Deze zienswijze berust op een verkeerde rechtsopvatting. Ook voor een onherroepelijk aanbod, zoals een optiebeding in de regel wordt geduid, geldt immers dat de overeenkomst pas tot stand komt (en dus het recht op levering ontstaat) nadat het daartoe strekkende aanbod is aanvaard (de hoofdregel van artikel 6: 217 lid 1 BW). In confesso is dat de aanvaarding door de derden-kopers eerst na 16 januari 2002, en dus ook na de aanvaar-ding door [gedaagden] heeft plaatsgevonden. Hierop stuit het betoog af.
3.13 Al het vorenoverwogene leidt er toe dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.
3.14 Als in het ongelijk gestelde partij zullen [eisers] worden veroordeeld in de kosten van het geding.
4. Uitspraak
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht;
RECHT DOENDE in kort geding:
Weigert de gevraagde voorzieningen;
Veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagden] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van € 896,36, waarvan € 193,- wegens verschuldigd vast recht en € 703,36 voor salaris procureur;
Verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. P.P. Lampe, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in het bijzijn van de griffier.
RQ