ECLI:NL:RBMAA:2002:AE0776

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
21 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
67354
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Sijmonsma
  • J. Laumen
  • A. Otto
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor gebrekkig product: letsel door explosie van flesje jus d'orange

Op 21 maart 2002 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een civiele zaak waarin eiseres, een consument, schadevergoeding eiste van gedaagde, een producent van versgeperste jus d'orange. Eiseres had op 29 juli 2000 een flesje jus d'orange gekocht bij gedaagde, maar na enkele dagen ongekoeld bewaren, explodeerde het flesje toen zij het opende, wat resulteerde in letsel aan haar rechteroog. Eiseres stelde dat gedaagde aansprakelijk was op grond van artikel 6:185 van het Burgerlijk Wetboek, omdat het product gebrekkig was door het ontbreken van etikettering en veiligheidsvoorschriften. Gedaagde betwistte deze aansprakelijkheid en stelde dat het flesje niet als gebrekkig kon worden beschouwd, aangezien het product vers was en bedoeld was voor onmiddellijke consumptie.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet als producent in de zin van de wet kon worden aangemerkt, omdat het flesje met jus d'orange niet als voorverpakt product werd beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de consument redelijkerwijs moest weten dat versgeperste sappen snel bederven en dat gedaagde niet hoefde te waarschuwen voor de gevaren van het ongekoeld bewaren van het product. De vordering van eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de consument verantwoordelijk is voor het juiste gebruik en de bewaring van het product, en dat de producent niet aansprakelijk kan worden gesteld voor schade die voortvloeit uit onjuist gebruik.

Uitspraak

Vonni : 21 maart 2002
Rolnummer : 67354 / HA ZA 01-665 (versneld regime)
De rechtbank te Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
Songul [eiseres],
wonende te Maastricht,
eiseres,
procureur mr. R.J.A.F. Caris;
tegen:
1. de vennootschap onder firma [gedaagde] [X] VOF,
gevestigd te Maastricht,
2. W.H.T.M. [X],
wonende te Berg en Terblijt, gemeente Valkenburg a/d Geul,
M.M.J. [Y] e/v [X],
wonende te Berg en Terblijt, gemeente Valkenburg a/d Geul,
4. R.H.A.M. [X],
wonende te Ulestraten, gemeente Meerssen,
5. G.J.M. [Z],
wonende te Ulestraten, gemeente Meerssen,
gedaagden,
procureur mr. CH.M.E.M. Paulussen.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres, hierna te noemen "[eiseres]", heeft bij naar de dagvaarding verwijzende conclusie van eis gesteld en geconcludeerd voor eis overeenkomstig de inhoud van die dagvaarding. Gedaagden, hierna ook gezamenlijk in enkelvoud te noemen "[gedaagde]", hebben daarna onder het overleggen van producties geantwoord.
Op de voet van artikel 141a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud) is een comparitie na antwoord gelast. Bij brief van 13 september 2001 zijn door [eiseres] stukken overgelegd ten behoeve van de comparitie. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 Op 29 juli 2000 heeft [eiseres] boodschappen gedaan, dan wel laten doen bij een neven-vestiging van [gedaagde] in de Helmstraat te Maastricht. Daarbij heeft [eiseres] gekocht, dan wel laten kopen, een halve liter vers geperste jus d'orange. Deze jus d'orange wordt verkocht in plastic flessen, zogenaamde PET-flessen. De flesjes zijn afgesloten met een draaidop. Deze flesjes en de doppen waarmee de flessen worden afgeslo-ten, worden door [gedaagde] betrokken van de firma Mocrupak Verpakkingen b.v. te Roermond.
2.2 In de winkel van [gedaagde] worden dagelijks vele sinasappelen uitgeperst om daarna als vers geperst sinasappelsap te worden verkocht. De flesjes worden niet voorzien van enige etikettering of andersoortige aanduiding omtrent inhoud, producent of gebruiksvoor-schrift. Ze worden na vulling in een koelcel in de winkel uitgestald ter verkoop.
2.3 Nadat [eiseres] de boodschappen, waaronder voormeld flesje, thuis had uitgepakt, heeft zij deze ongeopend in de keuken gezet. [eiseres] stelt dat zij op het punt stond op een meerdaagse vakantie te gaan en in de hectiek van de voorbereiding van die vakantie het flesje ongeopend in de keuken heeft laten staan. Toen zij op 3 augustus 2000 in haar woning was teruggekeerd trof zij het flesje weer aan. Omdat zij ervan uitging dat de inhoud daarvan inmiddels lauw zou zijn geworden en niet meer goed op smaak zou zijn, heeft zij, naar zij stelt, besloten het flesje te openen en de inhoud van het flesje via de gootsteen te legen.
2.4 Volgens [eiseres] zou zich bij het opendraaien van het flesje plotseling een explosie, dan wel een implosie hebben voorgedaan in het flesje. Als gevolg daarvan is de afsluitdop losgeschoten en tegen het geopende rechteroog van [eiseres] gevlogen.
2.5 [eiseres] stelt dat zij daardoor letsel heeft opgelopen aan haar rechteroog bestaande in een "cornea erosie", een schaafwond van het hoornvlies en een "hyphaema" (bloeding in de voorste oogkamer). Verder is er een verminderd gezichtsvermogen, een "iatrogene mydriasis" (wijde pupil door oogdruppels) en lichtschuwheid opgetreden.
2.6 [eiseres] stelt dat [gedaagde] voor het ontstaan van dat letstel en de (im)materiële schade als gevolg daarvan aansprakelijk is. Primair stelt [eiseres] dat [gedaagde] als producent in de zin van artikel 6:187 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen: BW) is te beschouwen en mede op grond daar-van aansprakelijk is op grond van artikel 6:185 BW, omdat [gedaagde] een gebrekkig product in het verkeer heeft gebracht, nu dat niet de veiligheid heeft geboden die men daarvan mocht verwachten - alle omstandigheden in aanmerking genomen - meer in het bijzonder omdat op het flesje geen etiket was aangebracht waarop veiligheidsvoorschriften stonden vermeld of voorschriften hoe het product zou moeten wor-den geconserveerd. [eiseres] is van mening dat [gedaagde] had moeten waarschuwen voor het gevaar van het gaan gisten van de inhoud van het flesje, te weten het feit dat daardoor een druk binnen het flesje wordt opgebouwd waardoor de dop kan wegschieten als het flesje wordt geopend. Subsidiair stelt [eiseres] dat [gedaagde] op dezelfde gronden aansprakelijk is wegens een door [gedaagde] gepleegde onrechtmatige daad, omdat zij een product in het verkeer heeft gebracht dat bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd was, schade heeft veroorzaakt.
2.7 Volgens [eiseres] heeft zij door het letsel aan haar oog materiële schade opgelopen, welke volgens haar moet worden begroot op fl. 4.000,--, immateriële schade ten bedrage van fl. 30.000,-- en ten slotte kosten gemaakt in verband met preprocessuele kosten van rechts-bijstand van fl. 5.545,79. [eiseres] heeft [gedaagde] wettelijke rente over de materiële en immateriële schade aangezegd per 26 augustus 2000.
2.8 [eiseres] heeft op grond van het vorenstaande gevorderd dat gedaagden hoofdelijk bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zullen worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen een bedrag van fl. 39.545,79, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 augustus 2000, dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2.9 De vordering wordt door [gedaagde] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord en het proces-verbaal van de comparitie.
3. De beoordeling
3.1 Los van de door [gedaagde] betwiste toedracht van het ongeval, spitst het geschil zich toe op de vraag of het door [eiseres] op 29 juli 2000 bij [gedaagde] gekochte flesje jus d'orange een gebrekkig product betreft in de zin van art. 6:185 BW, dan wel dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met art. 6:162 BW of toerekenbaar tekort is geschoten in de zin van art. 6:75 BW. Hierbij dient te worden uitgegaan van het vaststaande feit dat het flesje in het geheel niet was voorzien van een etiket.
3.2 [gedaagde] stelt onder 18 conclusie van antwoord dat art. 6:185 BW niet van toepassing is omdat zij niet als producent in de zin van deze bepaling kan worden gezien. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij omdat [gedaagde] niet slechts een flesje aanbiedt doch een door haar uiteindelijk gemaakt eindproduct namelijk een flesje met inhoud.
3.3 Vervolgens is de vraag aan de orde of in casu sprake is van een "gebrekkig product". De rechtbank begrijpt dat [eiseres] haar mening dat hier sprake is van zo'n product enkel en alleen grond op het feit dat op het flesje niet - bijvoorbeeld door middel van een etiket - de houdbaarheidsdatum was vermeld noch de wijze waarop het flesje diende te worden bewaard. Die ontbrekende informatie was volgens [eiseres] in het belang van een veilig gebruik van het product noodzakelijk.
3.4 Het Warenbesluit Etikettering van levensmiddelen (verder te noemen: het besluit) omschrijft in artikel 1 onder c voorverpakte eet- of drinkwaren als volgt:
"de verkoopeenheid die bestemd is als zodanig aan de eindverbruiker of aan een instelling te worden afgeleverd en bestaat uit een eet- of drinkwaar en haar verpakking;".
3.5 Lid 4 van dat artikel luidt, voorzover te dezen van belang, als volgt:
"In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel c, wordt onder een voorverpakte eet- of drinkwaar niet verstaan:
(…)
b. eet- en drinkwaren die op de plaats van verkoop aan particulieren met het oog op de onmiddellijk verkoop zijn verpakt;
(…)."
3.6 Artikel 2 van het besluit bepaalt dat het verboden is onder andere drinkwaren te verhandelen anders dan met inachtneming van de voorschriften in dat besluit gesteld met betrekking tot hun aanduiding en tot het bezigen van vermeldingen of voorstellingen. Artikel 5 van dat besluit bepaalt - voorzover te dezen van belang - het volgende:
1. "(…) Bij de verhandeling van voorverpakte eet- of drinkwaren moeten, met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, de volgende vermeldingen worden gebezigd:
(…)
d. de datum van minimale houdbaarheid, onderscheidenlijk de uiterste consumptiedatum;
e. een aanwijzing omtrent bewaring en gebruik;(…)"
3.7 Onbetwist staat vast dat de flesjes door [gedaagde] worden gevuld met sap dat nog diezelfde dag is geperst en zijn bedoeld om diezelfde dag te worden verkocht. Verder is gesteld noch gebleken dat het onderhavige flesje niet op 29 juli 2000 was gevuld met op die dag geperst sap. Op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 1 onder c juncto lid 4 onder b van dat artikel was het onderhavige sap derhalve geen voorverpakte drinkwaar in de zin van het besluit, mede nu onder "onmiddellijke" verkoop dient begrepen te worden verkoop binnen 24 uur na het verpakken. Nu de door [eiseres] aangehaalde etiketteringsplicht als bedoeld in artikel 5 van het besluit ziet op de verhandeling van voorverpakte drinkwaren, geldt de daarin opgesomde etiketteringsplicht derhalve niet voor het onderhavige flesje.
3.8 Ook het beroep op de HACCP-richtlijn moet worden verworpen. Deze heeft immers betrekking op de hygiënische wijze van bereiding, verwerking, behandeling, verpakking, distributie en verhandeling van waren. Dat is in het onderhavige geval echter niet aan de orde.
3.9 Anders dan [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat de door haar bedoelde etiketteringsplicht evenmin kan worden gebaseerd op artikel 6:185 of 6:162 BW. Niet kan worden gezegd dat vers geperste jus d'orange inherent gevaarlijk is. Daarbij speelt ook een rol welk gebruik de producent - lees: [gedaagde] - van een consument mag verwachten. Vers geperste fruitsappen plegen in de regel nog op de dag van aankoop te worden genuttigd. Het feit dat het sap vers is, is immers voor vele consumenten juist een overweging om versgeperst sap te kopen. Men kan dan verwachten dat de consument het sap nog op de dag van aankoop, althans spoedig, zal willen nuttigen en niet dat hij het nog enige dagen zal willen bewaren, en te minder dat hij het sap ongekoeld zal bewaren, juist omdat dit de versheid niet ten goede komt. Ook [eiseres] gaat hier kennelijk vanuit daar zij stelt - zoals hiervoor onder 2.3 overwogen - dat zij na terugkomst van haar korte vakantie de inhoud van het flesje ongebruikt wilde weggooien.
3.10 Vaststaat dat het onderhavige flesje een vijftal dagen bij [eiseres] ongekoeld in de keuken heeft gestaan. Uit een door [eiseres] naar aanleiding van de comparitie na antwoord overgelegd stuk van Meteo Van der Giessen v.o.f. blijkt, dat de maximumtemperartuur van de buitenlucht in die periode heeft gevarieerd van 22 tot 28 ºC. Nu van het tegengestelde niet is gebleken, mag aannemelijk worden geacht dat de temperaturen in het huis van [eiseres] op zijn minst gelijk daaraan zijn geweest. Dat betekent dat het flesje aan hoge temperaturen blootgesteld is geweest. Een producent hoeft in redelijkheid niet te verwachten dat een consument een flesje met versgeperste jus d'orange gedurende een dergelijke periode en onder dergelijke omstandigheden bewaart. De gemiddelde consument mag immers worden geacht te weten dat fruitsappen die zonder conserveringsmiddelen zijn bereid vrij snel zullen bederven als deze niet koel worden bewaard en dat daarbij als gevolg van een gistingsproces druk zal/kan ontstaan in de fles. Een producent van versgeperste jus d'orange mag verwachten dat een consument daarvan op de hoogte is, zodat hij niet hoeft te waarschuwen voor de gevaren van het lang en ongekoeld bewaren van het sap. De door [eiseres] aangehaalde jurisprudentie is niet relevant, omdat die in het onderhavige geval slechts relevant zou zijn indien er een gebrek zou kleven aan het sap en/of de verpakking daarvan, hetgeen in het onderhavige geval, zoals onder 3.3 reeds vastgesteld, niet het geval is.
3.11 Voorzover [eiseres] haar vordering heeft gegrond op artikel 6:162 BW, dient die vordering op dezelfde gronden als hiervoor aangegeven te worden verworpen. Met betrekking tot het aangevoerde tekortschieten in de zin van artikel 6:75 BW heeft [eiseres] nagelaten haar stellingen te onderbouwen, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan. Gelet op een en ander kan de rechtbank de precieze toedracht van het ongeval in het midden laten.
3.12 Al het vorenoverwogene brengt met zich dat de vordering moet worden afgewezen en dat [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure moet worden veroordeeld.
4. De uitspraak
De rechtbank:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op:
Vast recht € 340,96
Salaris procureur 780,00
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Sijmonsma, Laumen en Otto, rechters, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MT