ECLI:NL:RBMAA:2002:AE1099

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-005842-01
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving met geweld en bedreiging

Op 2 april 2002 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving. De feiten vonden plaats op 18 november 2000 in Maastricht en/of 's-Gravenhage, waar de verdachte samen met anderen meerdere personen, genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], wederrechtelijk van hun vrijheid heeft beroofd. De verdachte en zijn mededaders hebben de slachtoffers meermalen geschopt, geslagen en met wapens bedreigd, waaronder een mes dat op of bij de keel van de slachtoffers werd geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten, die zijn gekwalificeerd als een strafbaar feit volgens artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, het persoonlijk leed dat de slachtoffers hebben ervaren, en de maatschappelijke onrust die het gewelddadige karakter van de feiten heeft veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat er geen andere of lichtere sanctie mogelijk was dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarbij de tijd die hij in hechtenis heeft doorgebracht in het buitenland in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf. Dit vonnis is uitgesproken op tegenspraak door de meervoudige kamer voor strafzaken, na een onderzoek ter terechtzitting op 19 maart 2002.

Uitspraak

Parketnummer: 03/005842-01
Datum uitspraak: 02 april 2002
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zoetermeer, te Zoetermeer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2002.
De tenlastelegging
Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 november 2000, in de gemeente Maastricht en/of 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer personen, genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]:
- meermalen, althans eenmaal, geschopt en/of gestompt en/of geslagen en/of (met de knie) in de buik gestoten en/of
- met een of meer (vuur)wapens bedreigd en/of een mes op of bij de keel geplaatst en/of
- gedwongen in een auto plaats te nemen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 november 2000, in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk personen, genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]:
- meermalen, geschopt en geslagen en met de knie in de buik gestoten en
- met wapens bedreigd en een mes op of bij de keel geplaatst en
- gedwongen in een auto plaats te nemen.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit, dat moet worden gekwalificeerd als volgt:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 282, eerste lid, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden:
- met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
De op te leggen straf is -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbaar feit oplevert en dat verdachte strafbaar is;
- veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van DERTIG maanden;
- beveelt dat de tijd die veroordeelde in Griekenland heeft doorgebracht in hechtenis ter fine van uitlevering, alsmede de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.J. Hazen, voorzitter, mr. W.C.A. Klaufus en mr. R.H.J. Otto, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Ross, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 02 april 2002, zijnde mr. Klaufus buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.