ECLI:NL:RBMAA:2002:AE4560
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- F.A.J.W. Eliëns
- Rechtspraak.nl
Vonnis inzake verdeling van huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding
In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 20 juni 2002 een vonnis gewezen in een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap na hun echtscheiding op 9 augustus 1991. De man, eiser in deze procedure, heeft vorderingen ingesteld om te verklaren dat bepaalde goederen alsnog betrokken dienen te worden bij de verdeling van de gemeenschap. De vrouw, gedaagde, heeft het verweer gevoerd dat de partijen hun geschillen finaal hebben geregeld tijdens een comparitie bij het Hof te 's-Hertogenbosch op 2 september 1998, waar een proces-verbaal is opgemaakt dat als executoriale titel fungeert.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet heeft aangetoond dat er sprake is van een onjuiste of onvolledige verdeling, en dat de stellingen van de man niet in het proces-verbaal zijn terug te vinden. De rechtbank oordeelt dat de man niet ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat de getroffen regeling door beide partijen is aanvaard en uitgevoerd. De rechtbank wijst de vorderingen van de man af en veroordeelt hem in de kosten van de procedure aan de zijde van de vrouw, die zijn begroot op € 923,44.
De rechtbank concludeert dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat de vrouw niet onrechtmatig heeft gehandeld. De uitspraak benadrukt het belang van de definitieve regeling die partijen hebben getroffen en de bindende werking van het proces-verbaal dat door het hof is opgemaakt. De rechtbank bevestigt dat de man geen recht heeft op de door hem gevorderde bedragen en dat de vrouw niet ongerechtvaardigd is verrijkt.