ECLI:NL:RBMAA:2002:AE5212

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
11 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
66018/HA ZA 01-489
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Casparie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake echtscheiding en verdeling van de echtelijke woning

Op 11 juli 2002 heeft de Rechtbank Maastricht een vonnis gewezen in een civiele zaak tussen een vrouw en een man, die in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd waren. De vrouw had eerder een echtscheiding aangevraagd, die op 31 augustus 2000 door de rechtbank was uitgesproken. In het vonnis werd de man veroordeeld tot het betalen van een bedrag aan de vrouw, maar de vrouw vorderde ook een verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning. De man stelde dat de woning aan hem was toebedeeld en dat de vrouw geen aanspraak kon maken op de overwaarde. De rechtbank oordeelde dat de vrouw zich bewust was van de toedeling van de woning aan de man en dat zij met de man was overeengekomen om minder te aanvaarden dan waarop zij recht had. De rechtbank wees de vorderingen van de vrouw af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken bij de verdeling van huwelijksgoederen en de gevolgen van een echtscheiding.

Uitspraak

Vonnis : 11 juli 2002
Zaaknummer : 66018 / HA ZA 01-489
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[S.S.] [V.],
wonende te [H.],
eiseres in conventie, tevens gedaagde in reconventie,
procureur mr. R.M.W.H. Bedaux,
tegen:
[G. H.],
wonende te [H.],
gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie,
procureur mr. E.B.A. Ferwerda,
1. Het verloop van de procedure
Eiseres in conventie, gedaagde in reconventie, hierna te noemen "de vrouw", heeft bij de naar de dagvaarding verwijzende conclusie van eis, waarbij producties zijn overgelegd, gesteld en geconcludeerd voor eis overeenkomstig de inhoud van die dagvaarding.
Gedaagde in conventie, eiser in reconventie, hierna te noemen de "man", heeft daarna geantwoord in conventie en geconcludeerd voor eis in reconventie.
Op de voet van artikel 131 NRv. (artikel 141 a Rv.oud) is een comparitie na antwoord gelast.
Van het verhandelde bij die comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
De vrouw heeft daarop, onder overlegging van producties, gerepliceerd in conventie en geantwoord in reconventie.
De man nam daarop, onder overlegging van producties, een conclusie van dupliek in conventie, tevens voorwaardelijke conclusie van repliek in reconventie.
Vervolgens concludeerde de vrouw, onder overlegging van producties, van dupliek in reconventie, waarna de man nog, onder overlegging van producties, een voorwaardelijke akte in reconventie nam.
Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
2. Het geschil in conventie
2.1
Partijen zijn op 5 juli 1997 te [S.] in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op 31 augustus 2000 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke echtscheidingsbeschikking op 23 september 2000 in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [S.] is ingeschreven, waardoor der partijen huwelijksgemeenschap werd ontbonden.
2.2.
In de echtscheidingsbeschikking, die op gemeenschappelijk verzoek van partijen werd gegeven, is onder de beslissing opgenomen "hetgeen verzoekers op het stuk van hun onderlinge betrekkingen hebben geregeld als blijkt onder punt 5 van het verzoekschrift".
Onder punt 5 van het gemeenschappelijke echtscheidingsverzoekschrift hebben partijen melding gemaakt van "de bijlage", en deze - uitmakende derhalve onderdeel van voormelde beschikking - blijkt te bestaan uit de volgende in deze procedure overgelegde bescheiden, te weten productie 2 bij eis (convenant), productie 4 bij eis (verklaring 13 mei 2000) en productie 1 bij repliek in conventie (overzicht bezittingen 2000).
2.3
De man heeft gevorderd dat het de rechtbank behage om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat:
- te verklaren voor recht dat de scheiding en deling van de echtelijke woning, althans de overwaarde daarvan nog niet is geschied zodat de woning althans overwaarde nog moet worden gescheiden en gedeeld;
- subsidiair ("te verklaren dat", naar de rechtbank begrijpt) het convenant voor wat betreft de scheiding en deling van de echtelijke woning, de exclusieve toedeling aan gedaagde zonder verrekening van de overwaarde, nietig is, overigens met instandhouding van alle andere bestanddelen van de overeenkomsten tussen partijen;
- te verklaren voor recht dat de overwaarde van de voormalige echtelijke woning zijnde de te taxeren waarde minus de resterende zakelijke en hypothecaire lasten op dit pand bedraagt fl. 220.000,-- of zoveel meer of minder als uit een nader taxatierapport zal blijken
- een deskundige te benoemen die de waarde van het onroerende goed kan taxeren per datum inschrijving echtscheidingsbeschikking, zijnde 25 september 2000;
- de man te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen fl. 2.000,--, alsmede het aan eiseres toekomend deel in de overwaarde van de echtelijke woning en wel 50% van die overwaarde derhalve de somma ad
fl. 110.000,-- , of zoveel meer of minder als 50% van die overwaarde van het pand na taxatie zal blijken te bedragen, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2000 tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair voor wat het bedrag ad fl. 110.000,-- betreft vanaf datum waarop de nietigheid van het echtscheidingsconvenant is ingeroepen en wel 1 maart 2001;
- de man te veroordelen in de kosten van deze procedure aan de zijde van de vrouw gevallen inclusief salaris procureur.
2.4
De man heeft als grondslag voor zijn vorderingen - onder meer en samengevat - het volgende gesteld:
- de echtscheiding is uitgesproken op gemeenschappelijk verzoek en de man heeft daarvoor een advocaat geraadpleegd, te weten mr. [L.] te [H.], een kennis van de man;
- de waarde van de (voormalige) echtelijke woning van partijen ([P.L.Straat] 15 te [H.]) is onverdeeld gebleven en de vrouw heeft recht en belang de verdeling van de overwaarde daarvan te vorderen;
- de man heeft een aantal bescheiden opgesteld die de vrouw heeft ondertekend, mede op grond van diverse mededelingen van de man;
- achteraf is het voor de vrouw duidelijk geworden dat er tussen partijen een geschil is over de nog te verdelen woning, subsidiair heeft de vrouw gedwaald bij de totstandkoming van de overeenkomsten, vooral die betreffende de woning en de verrekening van de overwaarde daarvan;
- de man heeft de vrouw de "getaxeerde woz-waarde" van de echtelijke woning laten zien waarbij de woning door de gemeente werd gewaardeerd op fl. 196.000,--, terwijl de op die woning rustende hypotheekschuld om en nabij de fl. 200.000,-- bedroeg;
- de herinrichtingskosten van de vrouw bleken fl. 7.000,-- te bedragen zodat de man aan haar heeft toegezegd, nu partijen die eerder op fl. 5.000,-- hadden geschat, nog fl. 2.000,-- na te zullen betalen;
- Voor zover de rechtbank van mening zou zijn dat de scheiding en deling van de echtelijke woning wel zou zijn geschied heeft de vrouw subsidiair het recht en het
belang de nietigheid van die verdeling in te roepen nu de vrouw wat betreft de woning niets kreeg toebedeeld en recht heeft op ca. fl. 110.000,-- zodat zij voor meer dan een vierde deel is benadeeld.
2.5
Voorts heeft de man nog een aantal redenen opgesomd waarom geconcludeerd zou moeten worden dat er geen verdeling omtrent de echtelijke woning tussen partijen heeft plaats gevonden, subsidiair waarom, als die verdeling wel geacht wordt de hebben plaatsgevonden, deze vanwege de meer dan een vierde benadeling vernietigd zou moeten worden. De rechtbank geeft die redenen in het volgende weer:
a. in de lijst van te delen activa is de echtelijke woning niet inbegrepen;
b. er is niet gesproken over bedragen, met uitzondering van de woz-beschikking;
c. de man had aan de vrouw meegedeeld dat het pand ook voor het huwelijk al aan de man toebehoorde en de vrouw daarom geen aanspraak op de woning kon maken;
d. de man heeft tegen de vrouw gezegd een groot aantal investeringen in het pand te hebben gedaan en dat op die grond het pand alleen aan de man toekwam;
e. er is tussen partijen een onduidelijke regeling tot stand gekomen dat, indien de man vóór 4 mei 2003 het pand zal verkopen er een verrekening van de overwaarde zal plaatsvinden, welke verkoop alleen van de wil van de man afhankelijk was;
f. de echtelijke woning heeft een waarde van fl. 420.000,-- gelet op de verkoopopbrengst van vergelijkbare panden;
g. partijen hebben elkaar geen algehele en finale kwijting verleend zodat omtrent definitieve deling van de echtelijke woning en hypotheek geen overeenstemming is verkregen.
2.6
De man heeft tegen toewijzing van de vorderingen van de vrouw gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd om de vrouw in haar vorderingen niet ontvankelijke te verklaren dan wel haar haar vorderingen te ontzeggen.
De man heeft voorwaardelijk in reconventie gevorderd om, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat het convenant voor wat betreft de scheiding en deling nietig is c.q. vernietigd dient te worden, die nietigheid c.q. vernietiging uit te spreken met betrekking tot de gehele verdeling en niet enkel voor wat betreft de scheiding en deling van de woning, en voorts heeft de man in conventie en in reconventie gevraagd de kosten van deze procedure te compenseren in die zin dat iedere partij zijn/haar eigen kosten draagt, gelet op de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden van elkaar zijn.
2.7
De man heeft ter onderbouwing van zijn voormelde conclusies - onder meer en samengevat - het volgende gesteld:
a. ten onrechte wordt door de vrouw gesteld dat de waarde van de echtelijke woning onverdeeld zou zijn gebleven. De echtelijke woning is uitdrukkelijk in de verdeling betrokken. De vrouw wenste echter geen aanspraak te maken op een gedeelte van de overwaarde van de echtelijke woning, zodat die woning zonder verrekening aan de man is toebedeeld, dat was dus de uitdrukkelijke wens van de vrouw;
b. partijen hebben in 1992 en relatie met elkaar gekregen. In augustus 1995, toen partijen weliswaar nog niet gehuwd waren maar wel al geruime tijd samenwoonden, heeft de man de woning aan de [P.L.Straat] 15 gekocht voor fl. 217.500,-- (dus door de man alleen gekocht), op welke woning twee hypotheken van in totaal fl. 235.900,-- werden gevestigd. De vrouw was op de hoogte van de aankoopprijs en de hoogte van de op de woning rustende hypotheken;
c. De man bezat een aanzienlijk bedrag aan geld in verband met de verkoop van de woning uit zijn eerste huwelijk, welk geld hij geïnvesteerd heeft in de woning P.L.-Straat 15. Van die investeringen was de vrouw op de hoogte en zij wist dan ook dat de woning ten gevolge van die investeringen in waarde steeg;
d. in juli 1999, of waarschijnlijk al eerder, is de vrouw een relatie begonnen met een ander. Eind februari 2000 is zij ter bezinning apart gaan wonen. De man heeft vervolgens de echtscheidingsprocedure opgestart. Partijen hebben de gevolgen van de echtscheiding besproken, de vrouw gaf uit eigen beweging te kennen geen
aanspraak te willen maken op de echtelijke woning of verdeling van de overwaarde omdat zij vond "dat zij daar geen recht op had". Wel stelde zij de voorwaarde dat de man de advocaatkosten en andere kosten van de echtscheidingsprocedure voor zijn rekening zou nemen. De vrouw is overbedeeld bij de verdeling van de inboedel. Ten onrechte gaat de vrouw uit van een waarde van de woning van
fl. 420.000,--, deze bedroeg ten tijde van de verdeling ongeveer fl. 340.000,--. Ook kreeg de vrouw de beste van de twee auto's toebedeeld. Van benadeling van de vrouw voor meer dan een vierde is dan ook geen sprake.
Voor zover er wel sprake is van benadeling van de vrouw voor meer dan een vierde wist de vrouw dat zij benadeeld werd zodat van dwaling geen sprake is.
2.8
Verder ontkent de man dat de woz-waarde van de echtelijke woning in het kader van de verdeling ter sprake is gekomen of dat de man de getaxeerde woz-waarde aan de vrouw heeft laten zien en stelt hij dat eerst op een later tijdstip naar aanleiding van een brief van de raadsman van de vrouw (de rechtbank veronderstelt: de brief van 1 maart 2001 van mr. Bedaux aan de man) die woz-beschikking is overgelegd.
De vrouw wist aldus de man dat de woning niet alleen aan de man maar, vanwege het feit dat partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd, aan beide partijen in gezamenlijke eigendom toebehoorde.
De man stelt verder dat de regeling over verrekening van overwaarde van de echtelijke woning indien en voor het geval de man deze vóór 4 mei 2003 zou verkopen duidelijk was.
3. De beoordeling zowel in conventie als in reconventie
3.1
Artikel 3:196 lid 1 BW bepaalt dat, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld, die verdeling vernietigbaar is.
Artikel 3:196 lid 4 BW bepaalt dat een verdeling niet op grond van dwaling omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden vernietigbaar is, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard.
Partijen zijn verdeeld over de vraag óf de vrouw wel dan niet bij de verdeling zoals voorzien en geregeld in de producties die in deze procedure zijn ingebracht voor meer dan een vierde benadeeld is.
De rechtbank heeft bij de comparitie na antwoord, gehouden op 24 oktober 2001, te kennen gegeven dat daarover helderheid verkregen zou moeten worden door taxatie van de voormalige echtelijke woning. Alvorens dat aan de orde zou moeten komen moet evenwel eerst de vraag worden beantwoord of de vrouw, zoals door de man gesteld, de (eventuele) benadeling "te haren bate of schade" heeft aanvaard.
3.2
De vrouw heeft in de processtukken na de comparitie betoogd dat er (nog geen) rechtsgeldige definitieve verdeling tot stand is gekomen en dat de definitieve verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap een aantal vaste bestanddelen heeft, waarvan een aantal essentieel zijn, welk essentiële elementen door de vrouw in repliek in conventie worden aangeduid en dat al die facetten van een convenant in deze zaak ontbreken. Verder stelt de vrouw dat de memorie van antwoord op artikel 3:179 BW in het algemeen aangeeft, dat een verdeling nog geen definitief karakter behoeft te hebben, en dat de door de man opgestelde en door partijen getekende "briefjes en vlugschriften" slecht leidden tot een voorlopige en niet tot een definitieve toedeling, en voorts dat uit het feit dat partijen elkaar over en weer geen algehele kwijting hebben verleend voortvloeit dat er niet volledig een overeenkomst van scheiding en deling tot stand is gekomen.
De rechtbank volgt de vrouw in dit betoog en deze stellingname niet.
Voorafgaand aan de echtscheiding en de ontbinding van de huwelijksgemeenschap kunnen gehuwden overeenkomsten aangaan en afspraken maken over verdeling van die gemeenschap welke afspraken partijen binden en die definitief zijn. Het begrip "convenant" - dat taalkundig niet meer of minder inhoudt dan afspraak of overeenkomst - is niet aan enige vorm of formele eis gebonden, zoals de vrouw schijnt te menen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het geheel van schriftelijke stukken als in deze procedure overgelegd, bevattende afspraken tussen partijen over hoe hun vermogensrechtelijke gemeenschappelijkheid te verdelen en te beëindigen, overeenkomsten tussen partijen bevat waaraan partijen in beginsel gehouden zijn en die slechts aantastbaar zijn op de door de wet aangegeven wijzen, zoals speciaal voor verdelingen aangeduid in artikel 3:196 BW.
3.3
In de echtscheidingsbeschikking tussen partijen gegeven op 31 augustus 2000 zijn de producties 2 bij eis (in deze procedure) en 4 (verklaring 13 mei 2000) opgenomen en geïncorporeerd. Eerstgenoemd stuk is het "convenant"van 14 mei 2000, getekend door beide partijen, waarin vermeld "Alle andere eigendommen komen toe aan [G.H.]. De huidige schulden worden afgelost door hem en het huis blijft op zijn naam staan".
Aangezien in dat stuk van 4 mei 2000 een aantal goederen worden genoemd die "met betrekking tot de boedelscheiding" aan de vrouw toe zullen komen, waaronder niet de echtelijke woning staat vermeld, moet de rechtbank concluderen dat de vrouw zich er van bewust moet zijn geweest dat de woning aan de man werd toebedeeld.
In het stuk van 13 mei 2000, door partijen getekend, staat (onder meer): "het huis aan de [P.L.Straat] 15 blijft eigendom van [G.H.]. [S.V.] is op de hoogte van de overwaarde maar maakt hierop geen aanspraak in verband met de investeringen door [G.H.] om deze meerwaarde te realiseren". In samenhang met het convenant van 4 mei 2000 oordeelt de rechtbank dat de vrouw aldus met de man overeenkwam bij de verdeling genoegen te nemen met minder dan waarop zij - pondspondsgewijs delende - recht zou hebben.
De rechtbank heeft bij de comparitie weliswaar aangegeven dat de kwestie van "te eigen bate of schade aanvaard" nog bewijs behoefde, waarbij te denken viel aan een getuigenverklaring van mr. [L.] die de advocaat van partijen was in de echtscheidingszaak op gemeenschappelijk verzoek, maar de rechtbank is bij nadere bestudering van alle stukken, waaronder de na de comparitie nog ingediende processtukken tot de overtuiging gekomen dat de vrouw de (wellicht voor haar nadelige) verdeling "te haren schade" heeft gewild en aanvaard.
De rechtbank kan uit de inhoud van en de samenhang tussen de door partijen getekende stukken: producties 1, 2, 4, 5, ("finale kwijting" door de vrouw) en 8 van de conclusie van eis tot geen andere slotsom komen.
Dit leidt tot de gevolgtrekking dat de vorderingen van de vrouw alle afgewezen dienen te worden.
De vordering van de vrouw tot betaling door de man aan haar van fl. 2.000,-- in verband met aanvullende betaling terzake herinrichtingskosten van de vrouw wordt door de man op zich niet betwist, maar is onderhevig aan een voorwaarde zoals de man onweersproken heeft gesteld namelijk dat de toedeling van de woning aan hem eerst notarieel afgewerkt moet worden, hetgeen kennelijk nog niet is gebeurd, waarna de man die fl. 2.000,-- aan de vrouw zal betalen, en de rechtbank gaat er van uit dat de man zulks daadwerkelijk zal doen zodra voornoemde voorwaarde is vervuld.
3.4
De vordering van de man in reconventie was er een onder voorwaarde, namelijk nietigverklaring c.q. vernietiging van de verdeling tussen partijen, welke voorwaarde niet wordt vervuld, zodat in reconventie de rechtbank tot geen beslissing behoeft te komen.
3.5
In de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn vindt de rechtbank grond om de proceskosten te compenseren aldus dat elke partij de eigen proceskosten dient te dragen.
4. Uitspraak
De Rechtbank:
In conventie:
Wijst af het gevorderde.
Compenseert de kosten van de procedure aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Casparie, rechter, en ter openbare terechtzitting op 11 juli 2002 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.