2. Het geschil in conventie
2.1
Partijen zijn op 5 juli 1997 te [S.] in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op 31 augustus 2000 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke echtscheidingsbeschikking op 23 september 2000 in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [S.] is ingeschreven, waardoor der partijen huwelijksgemeenschap werd ontbonden.
2.2.
In de echtscheidingsbeschikking, die op gemeenschappelijk verzoek van partijen werd gegeven, is onder de beslissing opgenomen "hetgeen verzoekers op het stuk van hun onderlinge betrekkingen hebben geregeld als blijkt onder punt 5 van het verzoekschrift".
Onder punt 5 van het gemeenschappelijke echtscheidingsverzoekschrift hebben partijen melding gemaakt van "de bijlage", en deze - uitmakende derhalve onderdeel van voormelde beschikking - blijkt te bestaan uit de volgende in deze procedure overgelegde bescheiden, te weten productie 2 bij eis (convenant), productie 4 bij eis (verklaring 13 mei 2000) en productie 1 bij repliek in conventie (overzicht bezittingen 2000).
2.3
De man heeft gevorderd dat het de rechtbank behage om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat:
- te verklaren voor recht dat de scheiding en deling van de echtelijke woning, althans de overwaarde daarvan nog niet is geschied zodat de woning althans overwaarde nog moet worden gescheiden en gedeeld;
- subsidiair ("te verklaren dat", naar de rechtbank begrijpt) het convenant voor wat betreft de scheiding en deling van de echtelijke woning, de exclusieve toedeling aan gedaagde zonder verrekening van de overwaarde, nietig is, overigens met instandhouding van alle andere bestanddelen van de overeenkomsten tussen partijen;
- te verklaren voor recht dat de overwaarde van de voormalige echtelijke woning zijnde de te taxeren waarde minus de resterende zakelijke en hypothecaire lasten op dit pand bedraagt fl. 220.000,-- of zoveel meer of minder als uit een nader taxatierapport zal blijken
- een deskundige te benoemen die de waarde van het onroerende goed kan taxeren per datum inschrijving echtscheidingsbeschikking, zijnde 25 september 2000;
- de man te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen fl. 2.000,--, alsmede het aan eiseres toekomend deel in de overwaarde van de echtelijke woning en wel 50% van die overwaarde derhalve de somma ad
fl. 110.000,-- , of zoveel meer of minder als 50% van die overwaarde van het pand na taxatie zal blijken te bedragen, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 september 2000 tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair voor wat het bedrag ad fl. 110.000,-- betreft vanaf datum waarop de nietigheid van het echtscheidingsconvenant is ingeroepen en wel 1 maart 2001;
- de man te veroordelen in de kosten van deze procedure aan de zijde van de vrouw gevallen inclusief salaris procureur.
2.4
De man heeft als grondslag voor zijn vorderingen - onder meer en samengevat - het volgende gesteld:
- de echtscheiding is uitgesproken op gemeenschappelijk verzoek en de man heeft daarvoor een advocaat geraadpleegd, te weten mr. [L.] te [H.], een kennis van de man;
- de waarde van de (voormalige) echtelijke woning van partijen ([P.L.Straat] 15 te [H.]) is onverdeeld gebleven en de vrouw heeft recht en belang de verdeling van de overwaarde daarvan te vorderen;
- de man heeft een aantal bescheiden opgesteld die de vrouw heeft ondertekend, mede op grond van diverse mededelingen van de man;
- achteraf is het voor de vrouw duidelijk geworden dat er tussen partijen een geschil is over de nog te verdelen woning, subsidiair heeft de vrouw gedwaald bij de totstandkoming van de overeenkomsten, vooral die betreffende de woning en de verrekening van de overwaarde daarvan;
- de man heeft de vrouw de "getaxeerde woz-waarde" van de echtelijke woning laten zien waarbij de woning door de gemeente werd gewaardeerd op fl. 196.000,--, terwijl de op die woning rustende hypotheekschuld om en nabij de fl. 200.000,-- bedroeg;
- de herinrichtingskosten van de vrouw bleken fl. 7.000,-- te bedragen zodat de man aan haar heeft toegezegd, nu partijen die eerder op fl. 5.000,-- hadden geschat, nog fl. 2.000,-- na te zullen betalen;
- Voor zover de rechtbank van mening zou zijn dat de scheiding en deling van de echtelijke woning wel zou zijn geschied heeft de vrouw subsidiair het recht en het
belang de nietigheid van die verdeling in te roepen nu de vrouw wat betreft de woning niets kreeg toebedeeld en recht heeft op ca. fl. 110.000,-- zodat zij voor meer dan een vierde deel is benadeeld.
2.5
Voorts heeft de man nog een aantal redenen opgesomd waarom geconcludeerd zou moeten worden dat er geen verdeling omtrent de echtelijke woning tussen partijen heeft plaats gevonden, subsidiair waarom, als die verdeling wel geacht wordt de hebben plaatsgevonden, deze vanwege de meer dan een vierde benadeling vernietigd zou moeten worden. De rechtbank geeft die redenen in het volgende weer:
a. in de lijst van te delen activa is de echtelijke woning niet inbegrepen;
b. er is niet gesproken over bedragen, met uitzondering van de woz-beschikking;
c. de man had aan de vrouw meegedeeld dat het pand ook voor het huwelijk al aan de man toebehoorde en de vrouw daarom geen aanspraak op de woning kon maken;
d. de man heeft tegen de vrouw gezegd een groot aantal investeringen in het pand te hebben gedaan en dat op die grond het pand alleen aan de man toekwam;
e. er is tussen partijen een onduidelijke regeling tot stand gekomen dat, indien de man vóór 4 mei 2003 het pand zal verkopen er een verrekening van de overwaarde zal plaatsvinden, welke verkoop alleen van de wil van de man afhankelijk was;
f. de echtelijke woning heeft een waarde van fl. 420.000,-- gelet op de verkoopopbrengst van vergelijkbare panden;
g. partijen hebben elkaar geen algehele en finale kwijting verleend zodat omtrent definitieve deling van de echtelijke woning en hypotheek geen overeenstemming is verkregen.
2.6
De man heeft tegen toewijzing van de vorderingen van de vrouw gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd om de vrouw in haar vorderingen niet ontvankelijke te verklaren dan wel haar haar vorderingen te ontzeggen.
De man heeft voorwaardelijk in reconventie gevorderd om, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat het convenant voor wat betreft de scheiding en deling nietig is c.q. vernietigd dient te worden, die nietigheid c.q. vernietiging uit te spreken met betrekking tot de gehele verdeling en niet enkel voor wat betreft de scheiding en deling van de woning, en voorts heeft de man in conventie en in reconventie gevraagd de kosten van deze procedure te compenseren in die zin dat iedere partij zijn/haar eigen kosten draagt, gelet op de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden van elkaar zijn.
2.7
De man heeft ter onderbouwing van zijn voormelde conclusies - onder meer en samengevat - het volgende gesteld:
a. ten onrechte wordt door de vrouw gesteld dat de waarde van de echtelijke woning onverdeeld zou zijn gebleven. De echtelijke woning is uitdrukkelijk in de verdeling betrokken. De vrouw wenste echter geen aanspraak te maken op een gedeelte van de overwaarde van de echtelijke woning, zodat die woning zonder verrekening aan de man is toebedeeld, dat was dus de uitdrukkelijke wens van de vrouw;
b. partijen hebben in 1992 en relatie met elkaar gekregen. In augustus 1995, toen partijen weliswaar nog niet gehuwd waren maar wel al geruime tijd samenwoonden, heeft de man de woning aan de [P.L.Straat] 15 gekocht voor fl. 217.500,-- (dus door de man alleen gekocht), op welke woning twee hypotheken van in totaal fl. 235.900,-- werden gevestigd. De vrouw was op de hoogte van de aankoopprijs en de hoogte van de op de woning rustende hypotheken;
c. De man bezat een aanzienlijk bedrag aan geld in verband met de verkoop van de woning uit zijn eerste huwelijk, welk geld hij geïnvesteerd heeft in de woning P.L.-Straat 15. Van die investeringen was de vrouw op de hoogte en zij wist dan ook dat de woning ten gevolge van die investeringen in waarde steeg;
d. in juli 1999, of waarschijnlijk al eerder, is de vrouw een relatie begonnen met een ander. Eind februari 2000 is zij ter bezinning apart gaan wonen. De man heeft vervolgens de echtscheidingsprocedure opgestart. Partijen hebben de gevolgen van de echtscheiding besproken, de vrouw gaf uit eigen beweging te kennen geen
aanspraak te willen maken op de echtelijke woning of verdeling van de overwaarde omdat zij vond "dat zij daar geen recht op had". Wel stelde zij de voorwaarde dat de man de advocaatkosten en andere kosten van de echtscheidingsprocedure voor zijn rekening zou nemen. De vrouw is overbedeeld bij de verdeling van de inboedel. Ten onrechte gaat de vrouw uit van een waarde van de woning van
fl. 420.000,--, deze bedroeg ten tijde van de verdeling ongeveer fl. 340.000,--. Ook kreeg de vrouw de beste van de twee auto's toebedeeld. Van benadeling van de vrouw voor meer dan een vierde is dan ook geen sprake.
Voor zover er wel sprake is van benadeling van de vrouw voor meer dan een vierde wist de vrouw dat zij benadeeld werd zodat van dwaling geen sprake is.
2.8
Verder ontkent de man dat de woz-waarde van de echtelijke woning in het kader van de verdeling ter sprake is gekomen of dat de man de getaxeerde woz-waarde aan de vrouw heeft laten zien en stelt hij dat eerst op een later tijdstip naar aanleiding van een brief van de raadsman van de vrouw (de rechtbank veronderstelt: de brief van 1 maart 2001 van mr. Bedaux aan de man) die woz-beschikking is overgelegd.
De vrouw wist aldus de man dat de woning niet alleen aan de man maar, vanwege het feit dat partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd, aan beide partijen in gezamenlijke eigendom toebehoorde.
De man stelt verder dat de regeling over verrekening van overwaarde van de echtelijke woning indien en voor het geval de man deze vóór 4 mei 2003 zou verkopen duidelijk was.