Reg.nr: AWB 00/1329 BESLU I
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Valkenburg aan de Geul, gevestigd te Valkenburg, verweerder.
Datum bestreden besluit: 5 september 2000.
Kenmerk: 2000-12 nr. 32.
Behandeling ter zitting: 7 mei 2002.
I ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 5 september 2000 heeft verweerder zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het bezwaarschrift van de gemachtigde van eiser van 24 maart 2000 tegen de afwijzende beslissing van de Stichting X van 24 februari 2000 op het verzoek van eiser om het in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) doen uitvoeren van een second opinion.
Tegen eerstgenoemd besluit is bij brief van 18 oktober 2000 van de gemachtigde van eiser beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 17 november 2000, respectievelijk 12 januari 2001.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 7 mei 2002, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. L. Bovenkamp. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door W.H.A. Ottenheim.
Op 4 december 1998 is tussen eiser en de gemeente Valkenburg aan de Geul op grond van
artikel 4 van de Wiw een arbeidsovereenkomst gesloten. Partijen zijn hierbij onder meer overeengekomen dat eiser met ingang van 14 december 1998 bij de gemeente Valkenburg aan de Geul in dienst treedt en dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege twee jaar na datum indiensttreding, te weten op 14 december 2000 eindigt.
In verband met de voorkeur van eiser voor het verrichten van werkzaamheden, waarin het bieden van emotionele steun een belangrijk element vormt, heeft de Stichting X dienaangaande op verzoek van eiser bij Relan Arbodienst een psychologisch onderzoek doen verrichten door
drs. H.F.G.M. Geerdink.
Eiser heeft zich niet met de onderzoeksresultaten van voornoemd onderzoek kunnen verenigen en de Stichting X om die reden verzocht een second opinion te doen verrichten.
Bij brief van 24 februari 2000 heeft de Stichting X eiser medegedeeld dat het niet mogelijk was in haar opdracht een second opinion te doen uitvoeren.
Eiser heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend. De gronden van het bezwaar zijn bij brief van
3 mei 2000 van de gemachtigde van eiser aangevuld.
Vervolgens is eiser in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren toe te lichten tijdens de hoorzitting op
15 mei 2000 van de commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Valkenburg aan de Geul.
Voornoemde commissie heeft vervolgens blijkens het advies van 15 mei 2000 zich op onbevoegd verklaard in de onderhavige zaak advies uit te brengen. Zij stelt zich op het standpunt niet te zijn aangesteld om advies uit te brengen in zaken waarin door andere bestuursorganen dan de bestuursorganen van de gemeente besluiten zijn genomen waartegen bezwaar wordt gemaakt.
Bij besluit van 5 september 2000 heeft verweerder zich onbevoegd verklaard op het bezwaarschrift te beslissen. Verweerder stelt dat ingevolge artikel 8 van de Wiw juncto artikel 9, derde lid, van de Samenwerkingsovereenkomst Wiw het bestuur van de Stichting X bevoegd was op het verzoek van eiser te beslissen. Uit de brief van 24 februari 2000 van de stichting blijkt evenwel dat geen sprake is van een door het bestuur van de stichting genomen besluit, aldus verweerder.
Eiser kan zich niet met dit besluit verenigen en is hiertegen in beroep gekomen.
Hij stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 7:13, zevende lid, van de Awb heeft gehandeld door af te wijken van het advies van de adviescommissie.
Voorts heeft verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 6:15, eerste lid, van de Awb nagelaten het bezwaarschrift door te zenden aan de Stichting X, aldus eiser.
Bovendien heeft verweerder zich volgens eiser ten onrechte onbevoegd verklaard, nu in de Samenwerkingsovereenkomst Wiw het nemen van een beslissing op bezwaar niet is overgedragen aan de stichting.
Eiser verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.
Verweerder heeft hiertegen verweer gevoerd.
In geding is de vraag of verweerder het bestreden besluit terecht en op de juiste gronden heeft genomen. De rechtbank overweegt dienaangaande het navolgende.
De rechtbank stelt voorop bevoegd te zijn van het onderhavige beroep kennis te nemen. Ingevolge vaste jurisprudentie behelst een beslissing op een bezwaarschrift als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling en is derhalve zonder meer aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen een belanghebbende altijd beroep kan instellen bij de rechtbank.
Vervolgens dient de rechtbank te onderzoeken of verweerder zich terecht en op de juiste gronden onbevoegd heeft verklaard om op het bezwaarschrift van eiser te beslissen.
De rechtbank zal in dat verband de vraag beantwoorden of de onderhavige zaak in het kader van de Wiw dan wel naar burgerlijk recht dient te worden beoordeeld.
Ingevolge artikel 2 van de Wiw, zoals dit artikel tot 31 december 2001 luidde, draagt de gemeente zorg voor voorzieningen voor in de gemeente woonachtige langdurig werklozen, uitkeringsgerechtigden en jongeren, die sociale activering en een zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen en die kunnen leiden tot inschakeling in het arbeidsproces.
Artikel 4, eerste lid, van de Wiw bepaalt dat de gemeente ter uitvoering van artikel 2 aan langdurig werklozen en jongeren een dienstbetrekking kan aanbieden krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Op deze arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
Anders dan partijen is de rechtbank van oordeel dat de Wiw als zodanig geen aanknopingspunten biedt voor het al dan niet doen verrichten van vorenbedoelde second opinion.
Zij overweegt daartoe dat in artikel 2 van de Wiw de zorgplicht van de gemeente voor voorzieningen in het kader van de Wiw in algemene bewoordingen wordt weergegeven. Deze voorzieningen worden vervolgens in de overige artikelen van hoofdstuk 2, paragraaf 1, van de Wiw nader uitgewerkt.
Het doen verrichten van een second opinion kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden ondergebracht in één van de in deze paragraaf genoemde voorzieningen.
De rechtbank is van oordeel dat het geschil dat partijen verdeeld houdt rechtstreeks voortvloeit uit de dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wiw. Ingevolge deze bepaling zijn de bepalingen van titel 7.10 van het BW op de in geding zijnde arbeidsovereenkomst van toepassing. Het onderhavige geschil is mitsdien aan te merken als een arbeidsrechtelijke kwestie. Terzake is dan ook uitsluitend de burgerlijke rechter bevoegd.
Op grond van het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht onbevoegd verklaard, zij het op onjuiste gronden. Verweerder heeft zijn bestreden besluit mitsdien genomen in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur, dat bij het nemen van een besluit de nodige zorgvuldigheid in acht dient te worden genomen, alsmede met het beginsel dat een besluit moet kunnen worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
De rechtbank zal om die reden het bestreden besluit vernietigen. Zij ziet in het voorgaande aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
Van een verplichting tot doorzending als bedoeld in artikel 6:15 van de Awb, waarop eisers gemachtigde doelt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake nu verweerder als werkgever van eiser is aan te merken in het kader van diens arbeidsverhouding.
Overeenkomstig artikel 8:71 van de Awb vermeldt de rechtbank dat terzake uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de onderhavige procedure redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op het in rubriek III vermelde bedrag, waarbij mede gelet op artikel 3 van voornoemd besluit voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiser twee punten zijn toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--.
De proceskostenveroordeling heeft voorts betrekking op de reiskosten van eiser wegens zijn verschijnen ter zitting. Het bedrag daarvan wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit tarieven in strafzaken door de rechtbank vastgesteld op € 6,45, zijnde de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse.
Nu aan eiser terzake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten van het ingevolge art. 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70, 8:71, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
3. bepaalt dat de vordering terzake van de weigering van verweerder een second opinion te doen verrichten uitsluitend kan worden ingesteld bij de burgerlijke rechter;
4. bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 102,10 wordt vergoed door de Gemeente Valkenburg aan de Geul;
5. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 650,45 (waarvan wegens de kosten van rechtsbijstand € 644,--) te vergoeden door voornoemde rechtspersoon aan de griffier van de rechtbank Maastricht.
Aldus gedaan door mr. H.J.O. Martens in tegenwoordigheid van mr.drs. E.W. Seylhouwer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2002 door mr. Martens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. Seylhouwer w.g. Martens
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op: 2 juli 2002
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de President van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.