ECLI:NL:RBMAA:2002:AE7235

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
4 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-005264-01
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door roekeloos rijgedrag met fatale gevolgen voor meerdere slachtoffers

Op 4 september 2002 deed de Rechtbank Maastricht uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 maart 2001 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval in Berg en Terblijt. De verdachte, die samen met een medeverdachte handelde, werd beschuldigd van het opzettelijk doden van drie inzittenden van een andere auto en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een vierde inzittende. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als bestuurder van een personenauto, met hoge snelheid de andere auto had achtervolgd en daarbij roekeloos had gehandeld. De verdachte was zich bewust van de risico's van haar gedrag, wat leidde tot de fatale afloop van het ongeval. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en haar medeverdachte de slachtoffers opzettelijk hadden opgejaagd, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de slachtoffers om het leven kwamen.

De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd, waaronder de invloed van alcohol op de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was, ondanks de psychische problemen die zij had ervaren in haar relatie met de medeverdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van dertig maanden op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar voor het eerste feit en één jaar voor het tweede feit. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

Parketnummer: 03/005264-01
Datum uitspraak: 04 september 2002
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats/datum],
thans gedetineerd in de Forensische Psychiatrische Kliniek Tuinen,
Dennenweg 9, 9404 LA Assen
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 oktober 2001, 8 januari 2002, 14 januari 2002, 8 april 2002, 24 juni 2002 en 21 augustus 2002.
De tenlastelegging
Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 31 maart 2001 te Berg en Terblijt in de gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, hebbende zij tezamen en in vereniging met haar mededader althans alleen, een of meermalen (telkens) met dat opzet met de door haar bestuurde personenauto, gekentekend [kenteken] (waarin haar mededader als passagier gezeten was) met (zeer) hoge snelheid rijdend, een andere, vóór haar en haar mededader rijdende en vluchtende personenauto, gekentekend [kenteken], waarin genoemde [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren gezeten, opgejaagd en/of op (zeer) korte afstand gevolgd en/of getracht deze auto in te halen en/of een of meermalen (telkens) met dat opzet (tegen) deze auto aangereden en/of opgeduwd en/of gebotst, waardoor voornoemde personenauto [kenteken] van de weg is geraakt en tegen een boom is gebotst en/of waardoor bovengenoemde personen, althans een of meer van hen, zodanig letsel opliepen dat zij daaraan zijn overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling zou leiden, dat:
zij op of omstreeks 31 maart 2001 te Berg en Terblijt in de gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (waarin haar mededader als passagier gezeten was), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg (Provinciale weg N590), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld en de schuld van haar mededader, te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor anderen, te weten [slachtoffer 1], en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] werden gedood, welke bovenbedoelde gedraging(en) roekeloos althans (aanmerkelijk) onvoorzichtig was/waren en hieruit heeft/hebben bestaan dat zij, verdachte, tezamen en in vereniging met haar mededader, althans alleen, als bestuurder van een personenauto, gekentekend [kenteken], met (zeer) hoge snelheid rijdend, een ander, vóór haar en haar mededader rijdend en vluchtend motorrijtuig (personenauto), gekentekend [kenteken], waarin genoemde [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gezeten waren, heeft opgejaagd en/of op (zeer) korte afstand heeft gevolgd en/of heeft getracht - deze personenauto - een of meermalen in te halen en/of een of meermalen (tegen) deze personenauto heeft opgeduwd en/of een of meermalen tegen deze personenauto heeft gereden en/of gebotst, door welke bovenomschreven gedraging(en) van haar, verdachte, en/of haar mededader deze personenauto [kenteken] van de rijbaan van die weg is geraakt en tegen een - gezien haar rijrichting - rechts van die rijbaan staande boom is gereden, althans gebotst en/of voornoemde personen, althans een of meer van hen, zodanig letsel opliepen dat zij aan de gevolgen daarvan zijn overleden, zulks terwijl zij en/of haar mededader verkeerde(n) in de toestand als bedoeld in artikel 8 eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft/hebben voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde of negende lid van genoemde wet en/of zulks terwijl het/de bovenomschreven feit(en) zijn/ is veroorzaakt althans mede zijn/is veroorzaakt doordat zij en/of haar mededader een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid te weten 70 km per uur, onderscheidenlijk 80 km per uur in ernstige mate heeft/hebben overschreden, hebbende zij toen aldaar gereden met een snelheid van (tenminste) 121 km per uur of daaromtrent, in elk geval met een snelheid aanzienlijk hoger dan 70 km per uur, respectievelijk 80 km per uur;
art. 6 Wegenverkeerswet 1994
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
De in deze subsidiaire telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
meer subsidiair, indien al het vorenstaande niet tot een veroordeling zou leiden, dat:
zij op of omstreeks 31 maart 2001 te Berg en Terblijt in de gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een of meermalen met de door haar bestuurde personenauto, gekentekend [kenteken], (waarin haar mededader als passagier gezeten was), met (zeer) hoge snelheid rijdend, een andere, vóór haar en haar mededader rijdende en vluchtende personenauto, gekentekend [kenteken], waarin [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren gezeten, heeft opgejaagd en/of op (zeer) korte afstand heeft gevolgd en/of heeft getracht deze auto in te halen, en/of een of meermalen (telkens) met dat opzet (tegen) deze auto is aangereden en/of heeft opgeduwd en/of is gebotst, waardoor voornoemde personenauto [kenteken] van de weg is geraakt en tegen een boom is gebotst en/of waardoor het aan haar en/of haar mededaders' schuld te wijten is geweest dat bovengenoemde personen, althans een of meer van hen, zodanig letsel hebben (heeft) bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan zijn (is) overleden;
art. 307 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 31 maart 2001 te Berg en Terblijt in de gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door haar, verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet, tezamen en in vereniging met haar mededader, althans alleen, met de door haar bestuurde personenauto, gekentekend [kenteken], (waarin haar mededader als passagier gezeten was), met (zeer) hoge snelheid rijdend, een andere, vóór haar en haar mededader rijdende en vluchtende personenauto, gekentekend [kenteken], waarin genoemde [slachtoffer 4] gezeten was, heeft opgejaagd en/of op (zeer) korte afstand voornoemde auto heeft gevolgd en/of heeft getracht deze auto een of meermalen in te halen en/of een of meermalen (tegen) deze auto heeft opgeduwd en/of een of meermalen tegen deze auto is aangereden en/of gebotst, waardoor voornoemde personenauto [kenteken] van de weg is geraakt en tegen een boom is gebotst en/of waardoor genoemde [slachtoffer 4] uit die auto is geslingerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 287 jo. artikel 45 Wetboek van Strafrecht
artikel 47, lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling zou leiden, dat:
zij op of omstreeks 31 maart 2001 te Berg en Terblijt in de gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, hebbende zij tezamen en in vereniging met haar mededader, althans alleen, als bestuurder van een personenauto, gekentekend [kenteken], (waarin haar mededader als passagier gezeten was) met dat opzet met die personenauto, met (zeer) hoge snelheid rijdend, een andere, vóór haar en haar mededader rijdende en vluchtende personenauto, gekentekend [kenteken], waarin genoemde [slachtoffer 4] gezeten was, opgejaagd en/of op (zeer) korte afstand voornoemde auto gevolgd en/of getracht deze auto een of meermalen in te halen en/of een of meermalen (tegen) deze auto opgeduwd en/of een of meermalen tegen deze auto aangereden en/of gebotst, waardoor voornoemde personenauto [kenteken] van de weg is geraakt en tegen een boom is gebotst en/of waardoor genoemde [slachtoffer 4] uit die auto is geslingerd en zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een halswervelfractuur, heeft opgelopen;
artikel 302 wetboek van Strafrecht,
artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien al het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling zou leiden, dat:
zij op of omstreeks 31 maart 2001 te Berg en Terblijt in de gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (waarin haar mededader als passagier gezeten was,) daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg (Provinciale weg N590), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar en haar mededaders' schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer 4], zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit voor die [slachtoffer 4] tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten (onder meer) een halswervelfractuur, welke bovenbedoelde gedraging(en) roekeloos althans (aanmerkelijk) onvoorzichtig was/waren en hieruit heeft/hebben bestaan dat zij, verdachte, als bestuurder van een personenauto, gekentekend [kenteken], tezamen en in vereniging met haar mededader, althans alleen, met (zeer) hoge snelheid rijdend een ander, vóór haar en haar mededader rijdend en vluchtend motorrijtuig (personenauto), gekentekend [kenteken], waarin genoemde [slachtoffer 4] gezeten was, heeft opgejaagd en/of op (zeer) korte afstand heeft gevolgd en/of heeft getracht - deze personenauto - een of meermalen in te halen en/of een of meermalen (tegen) deze personenauto heeft opgeduwd en/of een of meermalen tegen deze personenauto heeft gereden en/of gebotst, door welke bovenomschreven gedraging(en) van haar, verdachte en/of haar mededader, deze personenauto [kenteken] van de rijbaan van die weg is geraakt en tegen een - gezien haar rijrichting - rechts van die rijbaan staande boom is gereden, althans gebotst en/of genoemde [slachtoffer 4] uit die vluchtende personenauto is geslingerd, zulks terwijl zij en/of haar mededader verkeerde(n) in de toestand als bedoeld in artikel 8 eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft/hebben voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde of negende lid van genoemde wet en/of zulks terwijl het bovenomschreven feit is veroorzaakt althans mede is veroorzaakt doordat zij en/of haar mededader een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid te weten 70 km per uur, onderscheidenlijk 80 km per uur in ernstige mate heeft/hebben overschreden, hebbende zij toen aldaar gereden met een snelheid van (tenminste) 121 km per uur of daaromtrent, in elk geval met een snelheid aanzienlijk hoger dan 70 km per uur, respectievelijk 80 km per uur;
artikel 6 Wegenverkeerswet 1994,
artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
De in deze meer subsidiaire telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
meest subsidiair, voorzover al het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling zou leiden, dat:
zij op of omstreeks 31 maart 2001 te Berg en Terblijt in de gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een of meermalen met de door haar bestuurde personenauto gekentekend [kenteken], (waarin haar mededader als passagier gezeten was), met (zeer) hoge snelheid rijdend, een andere, vóór haar, verdachte, en haar mededader rijdende en vluchtende personenauto, gekentekend [kenteken], waarin [slachtoffer 4] was gezeten, heeft opgejaagd en/of op (zeer) korte afstand heeft gevolgd en/of heeft getracht deze auto in te halen en/of een of meermalen (telkens) met dat opzet (tegen) deze auto is aangereden en/of heeft opgeduwd en/of is gebotst, waardoor voornoemde personenauto [kenteken] van de weg is geraakt en tegen een boom is gebotst en/of waardoor die [slachtoffer 4] uit die auto is geslingerd, waardoor het aan haar schuld en haar mededaders schuld te wijten is geweest dat genoemde [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een halswervelfraktuur, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan;
art 308 Wetboek van Strafrecht
artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1 primair
zij op 31 maart 2001 in het arrondissement Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, hebbende zij tezamen en in vereniging met haar mededader meermalen telkens met dat opzet met de door haar bestuurde personenauto, gekentekend [kenteken] (waarin haar mededader gezeten was) met zeer hoge snelheid rijdend, een andere, vóór haar en haar mededader rijdende en vluchtende personenauto, gekentekend [kenteken], waarin genoemde [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren gezeten, opgejaagd en op zeer korte afstand gevolgd en getracht deze auto in te halen en meermalen tegen deze auto aangereden, waardoor voornoemde personenauto [kenteken] van de weg is geraakt en tegen een boom is gebotst en waardoor bovengenoemde personen zodanig letsel opliepen dat zij daaraan zijn overleden.
2 primair
zij op 31 maart 2001 in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven met dat opzet tezamen en in vereniging met haar mededader met de door haar bestuurde personenauto, gekentekend [kenteken] (waarin haar mededader gezeten was), met zeer hoge snelheid rijdend, een andere, vóór haar en haar mededader rijdende en vluchtende personenauto, gekentekend [kenteken], waarin genoemde [slachtoffer 4] gezeten was, heeft opgejaagd en op zeer korte afstand voornoemde auto heeft gevolgd en heeft getracht deze auto meermalen in te halen en meermalen tegen deze auto is aangereden waardoor voornoemde personenauto [kenteken] van de weg is geraakt en tegen een boom is gebotst en waardoor genoemde [slachtoffer 4] uit die auto is geslingerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting van 21 augustus 2002 heeft de raadsman betoogd dat er in casu geen sprake is van opzet aan de zijde van verdachte op de dood van de jongeren, dan wel opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij een van hen.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen het volgende blijkt.
- De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft voorafgaande aan het tenlastegelegde een grote hoeveelheid alcohol gedronken. Verdachte was hiervan op de hoogte. Verdachte zelf had eveneens alcohol gedronken; bij controle bleek haar alcoholpromillage 0,73 mg alcohol per ml bloed, bij een -in opdracht van verdachte- verricht tegenonderzoek bleek het alcoholpromillage 0,66 mg per ml bloed te zijn;
- Na het verlaten van café Eburonen te Maastricht op 31 maart 2001, omstreeks 22.50 uur, heeft [naam medeverdachte] de Opel bestuurd en zat verdachte als bijrijder in de auto;
- Hoewel niet vaststaat dat er op de Terblijterweg een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de Opel en de voor hem rijdende Honda, verkeerde [naam medeverdachte] in de veronderstelling dat zulks wel was gebeurd. [naam medeverdachte] heeft hierin aanleiding gezien om de Honda in te halen en tot stoppen te dwingen;
- [naam medeverdachte] is uit de auto gestapt en heeft de vier jeugdige inzittenden van de Honda geïntimideerd, door onder meer met kracht het bestuurdersportier open te trekken, de bestuurder te slaan en daarna nog een slaande beweging in diens richting te maken en op dwingende toon hen te gebieden hem te volgen naar het kamp in Amby om de vermeende schade te regelen. Verdachte heeft tegenover verbalisanten verklaard dat zij dit heeft zien gebeuren en dat zij wist dat [naam medeverdachte] hard kon slaan en agressief kon zijn;
- [naam medeverdachte] is aan de bijrijderszijde van de Opel ingestapt, hij zei dat verdachte moest gaan rijden omdat hij te veel had gedronken. Verdachte is vervolgens achter het stuur gaan zitten;
- Bij het links voorsorteren voor het tweede verkeerslicht, is de Honda weggevlucht in de richting van Berg en Terblijt, hetgeen [naam medeverdachte] van verdachte hoorde. Verdachte zei tegen [naam medeverdachte] toen ze zag dat de Honda rechts aan de Opel voorbijreed: "De witte auto gaat weg". Mede op initiatief van [naam medeverdachte], die zei: "Rij erachter aan, want die moet stoppen. Haal hem in", heeft verdachte de achtervolging krachtig en met hoge snelheid ingezet. Met zeer grote snelheid, bij het voeren van groot licht en op zeer korte afstand achtervolgde de Opel de Honda over een traject van ruim vijf kilometer over de Rijksweg. Volgens het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut bedroeg de gemiddelde snelheid tussen 121 en 148 km/uur, terwijl volgens opgave van de politie de ter plaatse over het gehele traject toegestane maximumsnelheid 70 of 80 km/uur bedroeg. Getuige [naam getuige] schatte de snelheid van de auto's op 140 tot 150 kilometer en verklaarde dat de twee auto's extreem dicht op elkaar zaten. Getuige [naam getuige] verklaarde dat de tweede auto op minder dan één meter afstand van de voorste auto reed, dus pal op diens achterbumper;
- [slachtoffer 2] heeft vanuit de Honda met de meldkamer gebeld en gevraagd of er alstublieft iemand naar hen toe kon komen. Het Nederlands Forensisch Instituut, dat voormeld telefoongesprek heeft onderzocht, bevestigt in zijn rapport dat de inzittenden van de Honda zich ernstig bedreigd voelden door (het rijgedrag van) de inzittenden van de Opel. De vrouwelijke inzittenden klinken een aantal malen zeer geëmotioneerd. Eén van hen smeekt om hulp. Tenminste éénmaal is een snikkend geluid te horen dat er op wijst dat tenminste één van de vrouwen op een bepaald moment huilt. [slachtoffer 4], één van de inzittenden van de Honda, heeft hierover verklaard dat er paniek in de auto uitbrak en dat ze alle vier bang waren voor wat er zou gebeuren. Zij voelde op dat moment een doodsangst;
- De Opel heeft meerdere malen getracht om de Honda in te halen. De Honda heeft geprobeerd om dit te voorkomen door naar links te rijden. De Opel heeft zich naar de rechterrijbaan begeven om tegemoetkomend verkeer te laten passeren en heeft de auto van getuige [naam getuige] ingehaald. Getuige [naam getuige] verklaart dienaangaande dat de tweede auto een beetje van links naar rechts op en neer ging als wilde hij een gat vinden om te kunnen passeren;
- Vóór de laatste aanrijding zijn er gedurende het afgelegde traject één of meerdere aanrijdingen geweest tussen de Opel en de Honda. Verdachte heeft in dat verband verklaard: "Toen deze witte auto naar links kwam raakte de rechtervoorzijde van mijn auto de linkerachterzijde van deze witte auto. Dit gebeurde alle drie de keren dat ik probeerde in te halen." Niettemin heeft de Opel de achtervolging voortgezet;
- De Honda heeft meerdere malen tijdens de achtervolging geremd. Verdachte heeft in dat verband verklaard: "Op momenten dat wij wilden gaan inhalen werden de afstanden steeds korter. Ik kan mij ook herinneren dat de witte auto af en toe afremde.";
- Vlak voor de fatale aanrijding heeft de Honda geremd. De rotatie van de Honda is ingezet doordat de Opel de Honda onder een hoek van ongeveer 10 graden heeft aangereden, waardoor de Honda van de weg is geraakt en tegen een boom is gebotst;
- Van de inzittenden in de Honda zijn drie personen overleden en is één persoon zwaar gewond geraakt.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de -ook voor verdachte kenbare- agressieve wijze waarop [naam medeverdachte] de inzittenden heeft benaderd en gelet op de wijze van achtervolgen, dat wil zeggen op zeer korte afstand, onder het voeren van groot licht en met zeer hoge snelheid- verdachte had moeten begrijpen dat de inzittenden van de Honda bang waren en daarom wegvluchtten.
Ondanks het feit dat de Honda kennelijk als reactie op het weggedrag van de Opel reeds meerdere malen naar links was uitgeweken en had geremd en ondanks de eerdere aanrijding(en), die reeds met de Honda hadden plaatsgevonden bij voornoemde hoge snelheden, volhardde verdachte in de risicovolle achtervolging gepaard gaande met inhaalpogingen. De Opel heeft daarbij ruimte gegeven aan tegenliggers en een andere auto, die van getuige [naam getuige], ingehaald, waaruit niet anders valt te concluderen dan dat er sprake was van een doelgerichte achtervolging van (de inzittenden) van de Honda.
Uitgaande van de hoge snelheid van de Opel, die bepalend was voor de snelheid waarmee de Honda reed, de eerdere aanraking(en) van beide voertuigen, het op zeer korte afstand achtervolgen van de Honda door de Opel en het voor verdachte waarneembare weggedrag van de Honda (het naar links bewegen en remmen), alsmede gezien het feit dat verdachte begreep dat [naam medeverdachte] desondanks koste wat kost de Honda wilde inhalen en tot stoppen wilde dwingen, komt de rechtbank tot het volgende oordeel. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich wederom een aanrijding tussen de Opel en de Honda zou voordoen, waarvan -gegeven voornoemde omstandigheden- het gevolg kon zijn dat de Honda van de weg zou afraken met fatale gevolgen voor de inzittenden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat bij verdachte sprake is van voorwaardelijk opzet voor wat betreft de feiten onder 1 primair en 2 primair.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
feit 1 primair:
medeplegen van doodslag, meermalen gepleegd,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht;
feit 2 primair:
medeplegen van poging tot doodslag,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287, juncto artikel 45, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van de verdachte
Door de raadsman is primair betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu zij ten tijde van het plegen van de feiten -als gevolg van een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens- volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de raadsman verwezen naar de door de deskundigen Vriesema en Pauw opgemaakte rapporten alsmede naar de verklaringen die deze deskundigen hieromtrent ter zitting hebben afgelegd.
Ter beoordeling van de strafbaarheid van verdachte zijn rapportages opgemaakt door:
1. a. R. Vriesema, psychiater, d.d. 1 oktober 2001. Dit rapport kwam tot stand na een gesprek van twee uur
met verdachte op 10 augustus 2001;
b. aanvullend door R. Vriesema, d.d. 22 mei 2002;
2. a. J.P. Pauw, psycholoog, d.d. 14 september 2001. Dit rapport kwam tot stand na vier gesprekken met
verdachte op 3, 17, 24 augustus en 14 september 2001;
b. aanvullend door J.P. Pauw, d.d. 10 juni 2002, na een gesprek met verdachte op 10
mei 2002;
3. L.J. H. Gieben, Reclassering Nederland, d.d. 1 oktober 2001;
4. F.A.J. Fluttert, forensisch milieurapporteur, d.d. 23 april 2002.
Naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie heeft W.J. Canton, justitieel forensisch psychiater, zijn visie gegeven op de hiervoor onder 1a en 2a genoemde rapporten en deze neergelegd in een brief van 31 december 2001.
Door de raadsman van verdachte is overgelegd een brief, gedateerd 3 mei 2002, van de behandelaars van verdachte, te weten R.J. Hanhart, psychiater behandelcoördinator, en K. 't Lam, klinisch psycholoog/psychotherapeut, beiden verbonden aan de Forensische Psychiatrische Kliniek te Assen.
Het rapport van Vriesema onder 1a houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
"(….)
XI. Omschrijving persoonlijkheidsstructuur.
Verdachte imponeert als een kinderlijk-afhankelijke, gemiddeld tot beneden gemiddeld intelligente, geremde, tweeëntwintigjarige jonge vrouw, die beschermd is opgevoed als jongste van twee dochters en die op vijftienjarige leeftijd haar huidige man heeft leren kennen.
Het ouderlijk milieu wordt omschreven als liefdevol en harmonieus en zij groeide zonder noemenswaardige conflicten op als een sportief, braaf, welwillend meisje, dat gemakkelijk contacten legt zonder al teveel diepgang. De verkering met de ruim zes jaar oudere [naam medeverdachte] ontstaat van de ene dag op de andere. Hij is afkomstig uit het woonwagenmilieu en is de oudste van twee zoons. Zijn vader is overleden toen [naam medeverdachte] zestien jaar was. Het contact tussen verdachte en de moeder van [naam medeverdachte] is nooit goed geweest. Verdachte zegt hierover zelf: "Het klikte gewoon niet, ik kon niets goed doen".
In het begin van de verkeringstijd doen ze samen veel leuke dingen, maar hoe langer hoe meer wordt het duidelijk dat [naam medeverdachte] opvliegend van aard is, veel ruzie maakt en hoe langer hoe meer alcohol gebruikt. Voor haar zeventiende is verdachte kortdurend verliefd op een elf jaar oudere jongen en is het met [naam medeverdachte] even uit. Toch denkt ze van [naam medeverdachte] te houden en gaat naar hem terug, maar na de verzoening wrijft hij haar deze verliefdheid steeds weer onder de neus bij de steeds frequentere en heftigere ruzies. Hij blijkt in toenemende mate agressief en jaloers, hetgeen wordt versterkt door zijn overmatig alcoholgebruik. Verdachte raakt hoe langer hoe meer gesloten en is bang voor ruzies. Het blijft niet alleen bij schreeuwen, maar het wordt slaan en trappen. Er ontstaat terreur binnen de relatie en verdachte durft hierover met niemand te praten. Als haar vader eenmaal getuige is van de agressie van [naam medeverdachte] neemt verdachte het de volgende dag toch weer voor hem op. [naam medeverdachte] belooft voortdurend beterschap en helemaal als zij op een gegeven moment een miskraam krijgt. Beiden zijn hierover erg verdrietig.
Op 25 juni 1999 trouwen ze. De hoop was gericht op de toekomst. De werkelijkheid werd anders. Zijn agressie bleef doorgaan en zij zat nergens meer echt op haar gemak, behalve bij haar ouders, maar ook met hen sprak ze niet over de mishandelingen. Eigenlijk was ze altijd gespannen en bang voor slaag, vooral als hij gedronken had.
Er ontstaat een relationele collusie, waarbij verdachte geleidelijk aan is veranderd in een angstig-gespannen, ingeperkte vrouw, die bang is voor slaag en vrijwel willoos is in het contact met haar man. Ze durft hem niets te weigeren.
In feite verkeerde verdachte reeds lange tijd voor het ten laste gelegde in een posttraumatische stresstoestand, waarbij de stress telkens opnieuw binnen de relatie wordt geactualiseerd.
In deze context komt verdachte tenslotte onder zijn invloed tot het ten laste gelegde. Sindsdien is er bij haar sprake van een zeer ernstige (dubbel getraumatiseerde) posttraumatische stressstoornis.
XII. Verband tussen de geconstateerde ziekelijke stoornis van verdachtes geestvermogens en het ten laste gelegde.
Voor het ten laste gelegde leefde verdachte in een emotioneel gestoorde collusie met haar man. In feite ontwikkelde zij een permanente traumatische stressstoornis en verkeerde in een angstige-gespannen stemming met angst voor ruzie en slaag, waarbij zij willoos was ten opzichte van haar man en hem niets meer durfde te weigeren. Met andere woorden: er was sprake van een zeer ernstige inperking der egofuncties en een welhaast volledige wilsonbekwaamheid: zij werd geregeerd door angst.
In verband hiermee is verdachte mijns inziens ten aanzien van het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar te achten. De beschreven angst leidt tot volledige blokkade van het denken, voelen en handelen.
(…)"
Het rapport van Pauw onder 2a houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
"(…)
Nog meer samenvattend is er mijns inziens sinds het ongeluk sprake van een posttraumatische stress-stoornis; al enige maanden, sinds het ongeluk, is betrokkene ernstig getraumatiseerd. In haar relatie met haar echtgenoot was haar vrijheid van handelen zeer beperkt, als gevolg van de jarenlange intimidaties en mishandelingen paste ze zich, op den duur, volledig bij hem aan; angst, stress en onmacht bepaalden haar houding ten opzichte van hem.
(..)
Onder invloed van alcohol werd ze vervolgens in toenemende mate bedreigd en mishandeld door haar echtgenoot, aldus betrokkene.
Geleidelijk aan bleef er, na verloop van enige jaren, weinig over van haar zelfstandigheid, autonomie, hoezeer ze ook haar best deed en hem voortdurend de hand boven het hoofd hield, altijd alles goed praatte en naar buiten toe nooit iets liet merken van het feit dat ze regelmatig mishandeld werd.
Het was haar, aldus betrokkene, zelfs expliciet verboden door [naam medeverdachte] hier met anderen over te praten.
In een situatie als destijds op of omstreeks 31 maart j.l. in de auto, was er mijns inziens voor haar dan ook niet de mogelijkheid om een ander standpunt in te nemen dan wat [naam medeverdachte] van haar vroeg.
Ze had geen alternatief, ze kon nooit tegen hem op en zeker nu niet daar waar hij zich zo opwond over de bestuurder van de andere auto. Haar gedrag toen werd door hem bepaald.
(..)
Haar problematiek is volledig gekoppeld aan haar relatie met haar echtgenoot.
(..)
Door zich los te koppelen van [naam medeverdachte] kan de relatie-gebonden problematiek zich ook niet herhalen.
Daarnaast is de ontzetting over het gebeurde bij haar zo groot dat ze, ondanks een eventuele behandeling, hier de rest van haar leven waarschijnlijk door beschadigd zal blijven.
Beantwoording van de vragen:
1. Is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling der
geestvermogens en zo ja, hoe is dit in diagnostische zin te omschrijven ?
Ja, onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens.
In diagnostische zin is er, sinds het ongeluk, sprake van een ernstige post traumatische stressstoornis; betrokkene is al enige maanden ernstig getraumatiseerd.
Daarnaast en daarvoor is er bij betrokkene sprake van ernstige relatieproblematiek met als symptomen een voortdurend hoog spanningsniveau, angst, somberheid, onmacht en onvrede met het leven.
2. Hoe was dit ten tijde van het ten laste gelegde ?
Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van genoemde ernstige relatieproblematiek met de daarbij behorende symptomen; door het gedrag van betrokkene's echtgenoot tijdens de autorit werden de symptomen van de relatieproblematiek extreem versterkt.
3. Beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens onderzochtes
gedragskeuze c.q. haar gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde (zodanig dat het ten laste gelegde
daaruit verklaard kan worden) ?
De ziekelijke stoornis, de relatieproblematiek, bepaalde tijdens de extreme omstandigheden in de auto, indien bewezen verklaard, volledig het gedrag van onderzochte; er viel voor haar niets te kiezen, haar gedrag werd volledig door haar echtgenoot bepaald, ze had geen keuze.
Het rapport van Fluttert onder 4 houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
"(…)
In de maanden voorafgaand aan het ongeluk van 31 maart 2001, werd betrokkene geconfronteerd met diverse spanningsbronnen. Ten eerste had ze zelf rugklachten, hetgeen de huisarts interpreteerde als "klachten ten gevolge van spanningen". Tegelijk werd een appél op haar gedaan om zich beschikbaar te stellen van de arbeidsmarkt. De geïndiceerde contacten met maatschappelijk werk en het Riagg kwamen niet van de grond, mede omdat [naam medeverdachte] haar dit met klem ontraadde. Ten tweede waren er de zorgen rondom het zoontje van zus [naam zus]. Betrokkene nam de zorg voor dit kind meerdere dagen per week op zich en voelde zich hiervoor verantwoordelijk. Dat het kind haar zelfs "mamma" ging noemen ervoer ze als beklemmend, hetgeen mogelijk ook haar betrokkenheid en de druk daarbij illustreert. Ten derde bespraken betrokkene's ouders hun relatieproblemen met betrokkene. Ook hier voelde ze een verantwoording om haar steun te geven. Dit alles deed zich voor naast dat ze haar eigen spanningsvolle relatie had met [naam medeverdachte].
(..)
In de maanden voor het ongeluk van 31 maart 2001 werd betrokkene met diverse spanningsbronnen geconfronteerd terwijl haar eigen relatie al getekend was door onderlinge strijd en spanningen."
De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze rapportages het volgende:
§ Vriesema spreekt in hoofdstuk XII van zijn rapport over "welhaast volledige wilsonbekwaamheid", terwijl hij bij de beantwoording van vraag 3 spreekt over "willoosheid".
§ Vriesema concludeert in hoofdstuk XI van zijn rapportage dat er tussen verdachte en haar echtgenoot een relationele collusie is ontstaan waarbij verdachte geleidelijk aan is veranderd in een angstig-gespannen, ingeperkte vrouw, die bang is voor slaag en vrijwel willoos is in het contact met haar man. Vervolgens concludeert hij dat verdachte reeds lange tijd voor het ten laste gelegde verkeerde in een post traumatische stresstoestand onder invloed waarvan zij tenslotte kwam tot het ten laste gelegde.
Behalve de beschrijving van de levensloop van verdachte, geeft Vriesema geen onderbouwing van deze conclusies.
Dit geldt eveneens voor de door deskundige Pauw getrokken conclusie. Het antwoord op vraag 3 (of de ziekelijke stoornis invloed had op de handelingen van verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde), acht de rechtbank -ook na het verhoor van de deskundige ter zitting- onvoldoende toegelicht.
§ In beide rapporten ontbreekt een beschrijving van de belevingen van verdachte onmiddellijk voorafgaande aan, tijdens en kort na het bewezenverklaarde. Zonder een dergelijke beschrijving heeft de rechtbank onvoldoende inzicht in de vraag of verdachte tijdens het bewezenverklaarde al dan niet toerekeningsvatbaar was.
Ervan uitgaande dat de verdachte in de onderhavige zaak niet of nauwelijks haar belevingen onder woorden kon brengen, had het op de weg van de deskundigen gelegen inzichtelijk te maken dat de bewezenverklaarde strafbare gedragingen voortkomen uit de beschreven ziekelijke stoornis van verdachte.
§ In de aanvullende rapporten van Vriesema en Pauw wordt niet ingegaan op andere -niet relatiegebonden- spanningsbronnen, zoals vermeld in de rapportage van Fluttert.
§ Met betrekking tot de mogelijkheden voor verdachte om uit de relatie te stappen heeft Vriesema ter zitting verklaard dat verdachte hiertoe geen mogelijkheden had, omdat zij nog veel van haar man hield, terwijl Pauw ter zitting verklaarde, dat er geen sprake meer was van liefde, doch alleen nog maar van angst.
§ Over de geestestoestand van verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde geven de beide deskundigen evenmin een eenduidig beeld. Zo verklaart Vriesema dat er sprake was van collusie, terwijl Pauw de toestand duidde als een toestand van bewustzijnsvernauwing met inprentingsproblemen.
§ Volgens Pauw verhinderde het trauma als gevolg van het ongeval adequaat onderzoek naar problemen bij verdachte vóór de datum van het ten laste gelegde. Vriesema zag dit anders en stelde ter zitting dat hij, doordat verdachte ten gevolge van het ongeval in een dermate slechte geestestoestand verkeerde, alleen maar de conclusie kon trekken dat vóór het ongeval ook reeds een ziekelijke stoornis bestaan moest hebben.
Overigens verklaarde Vriesema ter zitting dat hij zeer geïmponeerd was door de slechte geestelijke toestand van verdachte ten tijde van zijn onderzoek, terwijl Pauw ter zitting verklaarde wel vaker mensen gezien te hebben die in een dermate slechte toestand verkeerden.
§ Voor zowel Pauw als Vriesema was verdachte de enige kenbron bij het opmaken van hun rapportages. Beiden stellen dat er -naar hun oordeel- geen inkleuring is van de belevingen van verdachte, terwijl Hanhart en 't Lam, de behandelaars van verdachte, stellen dat zij als meest waarschijnlijke diagnose vóór 31 maart 2001 een chronische posttraumatische stressstoornis aannemen, doch dat deze diagnose met voorzichtigheid dient te worden gebruikt, omdat het trauma ten gevolge van het ongeval vertroebelende werking kan hebben en daar mogelijk sprake kan zijn van enige inkleuring van de periode voor het ten laste gelegde.
§ Zowel Pauw als Vriesema maken in hun rapportages geen melding van het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten alcohol had genuttigd en hebben de (mogelijke) invloed daarvan derhalve niet in hun bevindingen meegenomen. Ter zitting hebben beide deskundigen zonder nadere uitleg gesteld dat het gebruik van alcohol door verdachte geen wijziging brengt in hun conclusies.
§ Canton heeft opgemerkt dat voor het bestaan van ernstige psychiatrische problematiek vóór en tijdens het ten laste gelegde, naar zijn mening op basis van de rapportages van Vriesema en Pauw, onvoldoende harde aanwijzingen bestaan.
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten op wezenlijke onderdelen onvolledig en tegenstrijdig zijn en dat de door de deskundigen getrokken conclusies onvoldoende zijn toegelicht. Voor dit laatste oordeel vindt de rechtbank steun in de brief van de forensisch psychiater Canton.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de door de deskundigen Vriesema en Pauw getrokken conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was, niet overnemen.
Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op psychische overmacht en betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu zij de feiten heeft gepleegd daartoe gedrongen door een voor haar onweerstaanbare kracht, mede onder invloed van de bijzondere geestesgesteldheid waarin zij verkeerde. Hij heeft daartoe aangevoerd -zakelijk weergegeven-, onder verwijzing naar de rapportages van Vriesema en Pauw, dat verdachte reeds een zevental jaren zich in een relatie bevond, waarbinnen zich de relationele collusie ontwikkelde die haar deed veranderen in een psychisch ingeperkte, angstig-gespannen vrouw, die vrijwel willoos was in het contact met haar man en zich volledig aan hem aanpaste.
Daarbij kwam -aldus de raadsman- dat door haar man, tevens de medeverdachte, op het moment van het plegen van de onderhavige feiten, grote druk werd uitgeoefend. Deze druk bestond hierin dat hij zeer veel alcohol had gebruikt, zich agressief had gedragen jegens een der latere slachtoffers en op opgefokte wijze verdachte commandeerde de achtervolging van de Honda in te zetten. Deze druk was voor verdachte overweldigend en zodanig dat zij hieraan geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De rechtbank acht aannemelijk dat de relatie tussen verdachte en [naam medeverdachte] werd gekenmerkt door dominant en agressief optreden van [naam medeverdachte] naar verdachte en dat verdachte al langer werd geconfronteerd met andere spanningsbronnen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte op 31 maart 2001 zelf is gaan rijden na de vermeende botsing, de agressie van [naam medeverdachte] jegens de inzittenden van de Honda heeft waargenomen, [naam medeverdachte] heeft gewaarschuwd over het wegrijden van de Honda, met grote snelheid bij het verkeerslicht is weggereden, andere weggebruikers heeft ingehaald en -bij tegenliggers- juist niet heeft ingehaald, groot licht heeft gevoerd, aanrijdingen heeft veroorzaakt en vervolgens toch is blijven doorrijden en na het fatale ongeval is gestopt, achteruit is gereden en bijstand heeft verleend. Van deze gedragingen is niet aannemelijk geworden dat deze tot stand zijn gekomen onder invloed van een onverhoedse, onverwachte of -in vergelijking met haar relatie afwijkende- voor verdachte overweldigende emotie. In andere woorden: de psychische druk van de zijde van [naam medeverdachte] en de reactie van verdachte hierop waren op 31 maart 2001 niet anders dan in de periode daarvoor.
De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op psychische overmacht.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straffen houdt de rechtbank in de eerste plaats rekening met de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten, die beoordeeld dient te worden in het licht van de verhouding tot andere strafbare feiten, het belang van een juiste normhandhaving, het gewelddadig karakter ervan en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
In het bijzonder overweegt de rechtbank in dit verband het navolgende
De Opel, waarin verdachte was gezeten, heeft over een afstand van ruim vijf kilometer in het donker de Honda voortdurend op zeer korte afstand en met een zeer hoge snelheid achtervolgd, waarbij de Opel groot licht heeft gevoerd en ook herhaaldelijk heeft getracht bij die hoge snelheden de Honda in te halen. Deze acties waren naar het oordeel van de rechtbank enkel gericht op het koste wat kost tot stoppen dwingen van de Honda om [naam medeverdachte] in staat te stellen opnieuw geweld te gebruiken tegen in ieder geval de bestuurder van de Honda.
De onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde feiten hebben geleid tot een fatale afloop. Drie jongeren in de leeftijd van 18 en 19 jaar zijn omgekomen en een vierde, toen 19 jaar oud, is zwaar gewond geraakt. Bij laatstgenoemde zijn de volgende verwondingen geconstateerd: een hoog-energetisch trauma, een nekwervelfractuur, een sleutelbeenfractuur en een onderbeenfractuur. Naar verwachting heeft zij blijvende (psychische) gevolgen van het ongeval te duchten.
Het overlijden van de drie jeugdige slachtoffers heeft voor de nabestaanden onuitwisbare gevolgen. Voor het zwaargewonde slachtoffer en haar familieleden geldt dit eveneens. Uit de door de rechtbank ter terechtzitting voorgehouden zogenoemde slachtofferverklaringen blijkt duidelijk welke (blijvende) gevolgen zich voordoen bij de nabestaanden en familieleden van de slachtoffers.
Voorts hebben dergelijke schokkende gebeurtenissen veel gevoelens van onbegrip, onrust en onveiligheid teweeg gebracht bij -in ieder geval- de inwoners van de woonplaatsen van de slachtoffers.
De rechtbank geeft zich rekenschap van het feit dat geen enkele straf de slachtoffers en nabestaanden met het aangerichte leed zal kunnen verzoenen. Op deze geweldsdelicten kan in het algemeen niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
In de tweede plaats houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde strafbare feiten zijn gepleegd.
De rechtbank acht in deze zaak het navolgende in het bijzonder van belang.
Met de agressieve benadering door [naam medeverdachte] van de inzittenden van de Honda ná de vermeende aanrijding had verdachte geen bemoeienis. De rechtbank acht op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk dat het initiatief tot het bewezenverklaarde in overgrote mate is gelegen bij de medeverdachte [naam medeverdachte].
Voorts is aannemelijk geworden dat de relatie tussen verdachte en haar man reeds geruime tijd werd getekend door onderlinge strijd en spanningen, waarin haar man -onder invloed van overmatig alcoholgebruik- zich steeds vaker agressief gedroeg, welke agressie zich uitte in lichamelijke en geestelijke mishandeling van verdachte. Daarnaast is duidelijk dat verdachte vóór het bewezenverklaarde geconfronteerd werd met diverse andere spanningsbronnen, zoals de jarenlange rugklachten, de zorg om de relatie tussen haar ouders onderling, de
situatie rond de persoon van haar zus, de zorg voor het kind van haar zus, de miskraam en het vervolgens uitblijven van een volgende zwangerschap en de noodzaak om werk te zoeken.
De bewezenverklaarde strafbare feiten dienen tegen de achtergrond van al deze omstandigheden te worden beschouwd
In de derde plaats houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de persoon van de verdachte, voorzover daarvan is gebleken uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting.
In het bijzonder geldt in dit verband dat verdachte in de periode voorafgaand aan 31 maart 2001 is geworden tot een zeer beïnvloedbare, angstige vrouw, die zichzelf voortdurend wegcijferde. Zij wordt beschreven als iemand die haar problemen niet of nauwelijks kon hanteren.
Bovendien is aannemelijk dat verdachte door de gebeurtenissen op 31 maart 2001 een zeer ernstige posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen, die langdurige en intensieve behandeling behoeft, welke behandeling in september 2001 is begonnen. De rechtbank acht op grond hiervan een langdurige gevangenisstraf niet geboden.
Ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair acht de rechtbank -ter beveiliging van het verkeer- een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats.
De op te leggen straffen zijn -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat verdachte strafbaar is;
- veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van DERTIG MAANDEN;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- ontzegt verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van TWEE JAREN;
- ontzegt verdachte ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van EEN JAAR.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.M. Penn-Te Strake, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. A.M.A. Eijck, rechters, in tegenwoordigheid van G. Dijkshoorn-Sleebe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 04 september 2002, zijnde mr. Eijck buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.