Beschikking: 4 oktober 2002
De Rechtbank Maastricht, Enkelvoudige Kamer belast met de behandeling van Burgerlijke Zaken.
Zaaknummers: 74209 / FA RK 02-462 Ambtshalve voeging
55044 /FA RK 00-269
Zaaknummer 74209:
In de zaak van:
[de man],
verzoeker,
wonende te [A.],
procureur mr. P.J.H.C. Glenz,
[DE VROUW],
wederpartij,
wonende te [E.],
procureur mr. S.G.L. Bremen.
Zaaknummer 55044:
In de zaak van:
[DE VROUW],
verzoekster,
wonende te [E.],
procureur mr. S.G.L. Bremen.
[de man],
wederpartij,
wonende te [A.],
procureur mr. P.J.H.C. Glenz,
1. Het verloop van de procedure:
In de zaak met zaaknummer 74209:
Verzoeker, verder te noemen: de man heeft bij op 17 april 2002 ter Griffie ingediend verzoekschrift tot vaststelling van een omgangsregeling zich gewend tot de Rechtbank.
Door de vrouw is op 28 mei 2002 een verweerschrift ingediend.
In de zaak met zaaknummer 55044:
Verzoekster, verder te noemen: de vrouw, heeft bij op 28 februari 2000 ter Griffie ingediend verzoekschrift tot bepaling dat de vrouw wordt belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen van partij[kind 1]ind 1], geboren te [geboorteplaats], op [geboort[kind 2]um],
[kind 2], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
zich gewend tot deze rechtbank.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 28 april 2000. De behandeling van de zaak werd voor bepaalde tijd aangehouden teneinde de man de gelegenheid te geven om contact op te nemen met een advocaat in verband met een door hem te voeren verweer in deze zaak, alsmede ten aanzien van het indienen van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.
Beide zaken zijn behandeld ter terechtzitting van 9 augustus 2002.
De vrouw heeft bij brief van haar procureur van 26 augustus 2002 nog gereageerd
onder overlegging van schriftelijke bescheiden.
De rechtbank zal op grond van artikel 429m lid 2 (oud) respectievelijk artikel 285 lid 2 (nieuw) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de onder zaaknummers 74209 en 55044 aangebrachte zaken voegen en daarop bij één beschikking beslissen.
In de zaak met zaaknummer 74209:
De man heeft bij op 17 april 2002 ter Griffie ingediend verzoekschrift vaststelling verzocht van een omgangsregeling tussen de man en der partijen minderjarige kinderen, in die zin dat hij een weekend in de veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur omgang heeft met zijn kinderen, alsmede gedurende twee weken tijdens de zomervakantie van de man en de helft van de feestdagen.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek. De vrouw acht omgang tussen de man en de kinderen [kind 1] en [kind 2] niet in het belang van de minderjarigen.
In de zaak met zaaknummer 55044:
De vrouw heeft bij op 28 februari 2000 ter Griffie ingediend verzoekschrift verzocht te bepalen dat de vrouw wordt belast met het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarige kinderen van partijen.
Blijkens de stukken verblijven voornoemde minderjarige kinderen van partijen bij hun moeder in Nederland.
Met betrekking tot de vraag of de Nederlandse Rechter rechtsmacht heeft is het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 van toepassing, aangezien zowel Duitsland als Nederland Verdragsland zijn.
Gelet op het bepaalde in artikel 1 van voornoemd Verdrag is de Rechtbank bevoegd van de onderhavige zaken kennis te nemen.
In de zaak met zaaknummer 74209:
De rechtbank, zal overeenkomstig het verzoek van de vrouw en met instemming van de man, de Raad voor de Kinderbescherming in de gelegenheid stellen ten aanzien van de omgang een nader onderzoek in te stellen en Zij zal in afwachting van het door de Raad uit te brengen rapport de behandeling van de zaak aanhouden.
In de zaak met zaaknummer 55044:
Met betrekking tot het verzoek van de vrouw dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek.
Door de procureur zijn schriftelijke stukken overgelegd die betrekking hebben op uitspraken van het Amtsgericht Aken in Duitsland van 29 januari 1996 en 24 april 1996, waarbij onderscheidenlijk is beslist dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind 1] bij de moeder zal zijn en dat het ouderlijk gezag over de minderjarige [kind 1] voor de tijdsduur dat partijen gescheiden van elkaar leven wordt opgedragen aan de moeder.
Voorts is overgelegd een brief van Rechtsanwältin Ruth Handelmann van 16 augustus 2002 over rechtskracht van uitspraken naar Duits recht.
Blijkens voormelde brief is het Duitse Jeugdrecht met ingang van 1 juli 1998, derhalve na bovengenoemde uitspraak van het Amtsgericht Aken van 24 april 1996, gewijzigd
Gelet op die wijziging en met inachtneming van de wijze waarop naar Duits recht met uitspraken, die vóór die wijzigingsdatum zijn uitgesproken, wordt gehandeld, zoals blijkt uit de door Rechtsanwältin Handelmann gegeven toelichting, is de rechtbank van oordeel dat de op 24 april 1996 door voornoemd Amtsgericht te Aken gegeven beslissing, dat aan de vrouw het ouderlijk gezag over [kind 1] wordt opgedragen, nog steeds van kracht is.
Nu de vrouw een eensluidend verzoek ten aanzien van de minderjarige [kind 1] bij deze rechtbank heeft ingediend, dient de vrouw naar het oordeel van de rechtbank op dit onderdeel van haar verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Blijkens de stukken is door het Amtsgericht Aken op 22 februari 1999 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
De rechtbank is niet gebleken van een uitspraak door een Duitse Rechter met betrekking tot het gezag over [kind 2].
De rechtbank begrijpt uit de verklaring van de vrouw ter terechtzitting van 9 augustus 2002 dat door de Duitse rechter geen beslissing is nomen met betrekking tot het gezag over [kind 2] omdat de vrouw toen reeds met de kinderen in Nederland woonachtig was.
Voor de rechtbank is onduidelijk gebleven of de Duitse Rechter geen uitspraak heeft gedaan ten aanzien van het gezag over de minderjarige [kind 2] omdat de Duitse Rechter geen rechtsmacht toekwam óf, gelet op de op dit punt sedert 1 juli 1998 in werking getreden Duitse wetswijziging, omdat partijen het gezamenlijk ouderlijk gezag van rechtswege zijn blijven uitoefenen en daarover niet expliciet behoefde te worden beslist.
Ook naar Nederlandse wetgeving oefenen beide ouders sedert 1 januari 1998 ná echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen uit.
Nu de rechtbank niet gebleken is van een van de van rechtswege geldende gezagsvoorziening afwijkende Rechterlijke uitspraak ten aanzien van de minderjarige [kind 2], moet er naar Haar oordeel van worden uitgegaan dat partijen het ouderlijk gezag over [kind 2] gezamenlijk uitoefenen.
Derhalve is de vrouw ten aanzien van de minderjarige [kind 2] ontvankelijk in haar verzoek, in die zin dat de rechtbank het verzoek leest als een verzoek tot wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag in éénhoofdig gezag door de vrouw.
Nu de rechtbank in de zaak met zaaknummer 74209 de beslissing ten aanzien van de omgang zal aanhouden teneinde de Raad een nader onderzoek te laten instellen, is de rechtbank van oordeel dat bedoeld onderzoek zich tevens dient uit te strekken met betrekking tot de door de vrouw verzochte gezagsvoorziening ten aanzien van [kind 2].
De rechtbank zal derhalve de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aanhouden.
In de zaak met zaaknummer 55044:
Verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek voorzover het betreft het gezag over de minderjarige [kind 1].
Houdt de behandeling van de zaak met zaaknummer 74209 aan voor onbepaalde tijd, teneinde de Raad voor de Kinderbescherming in de gelegenheid te stellen een nader onderzoek te verrichten met betrekking tot de omgang tussen de man en der partijen minderjarige kinderen:
-[kind 1], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
-[kind 2], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
welk onderzoek door de Raad tevens wordt uitgebreid met een nader onderzoek ten aanzien van de door de vrouw in de zaak met zaaknummer 55044 verzochte voorziening in het gezag over de minderjarige [kind 2].
Houdt iedere verdere beslissing aan in de zaken met zaaknummers 74209 en 55044.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.A.J.W. Eliëns, Vice-President, tevens Kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2002 in tegenwoordigheid van M.J.G. Dorren-Eggen als Griffier.
Voorzover deze beschikking een eindbeschikking betreft kan tegen deze beschikking - uitsluitend door tussenkomst van een procureur (advocaat) - hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de Griffier) is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden.