4. De beoordeling
4.1
Bij telefax van 11 september 2002 heeft [de vrouw] bij monde van haar procureur aan de notaris mr. Dietz laten weten dat [de vrouw] bereid was om via volmacht op 13 september 2002 te compareren. Mr. Bisscheroux deelt in die brief nog mede om in de akte onder het kopje 'vooropstelling' bij het tweede gedachtestreepje een vervangende tekst op te nemen, luidende: dat, in tegenstelling tot de mening van [de man], 'omtrent het registergoed geen volledige oveereenstemming is bereikt , althans de betreffende overeenkomst nietig is en dat louter voor het geval de nietigheid niet tussen partijen komt vast te staan, [de vrouw] - geheel onder voorbehoud van rechten - bereid is mee te werken aan de verdeling en levering van dat registergoed als hierna omschreven'.
In deze brief merkt [de vrouw] verder nog op dat in de akte niets is opgenomen omtrent de verdeling van de waarde van de levensverzekering met polisnummer L60352935 en daarom het bepaalde in de akte onder het kopje "polissen en levensverzekering" en "verdeling en levering" niet de instemming van [de vrouw] heeft. Uit deze brief is tenslotte nog op te maken dat, omdat er geen taxatie van het registergoed heeft plaatsgevonden en de huidige hypothecaire belasting [de vrouw] niet bekend is en zij dus niet kan beoordelen of zij wordt benadeeld als bedoeld in artikel 3:196 lid 1 BW, het bepaalde onder het kopje "Slotverklaring / kwijting" dient te vervallen.
[de vrouw] stelt op grond van de inhoud van deze brief nog dat [de man]'s stelling dat elke dag dat het transport uitblijft en [de man] langer moet wachten hij daardoor duurder uit is , niet alleen niet is onderbouwd maar dit dus ook aan zich zelf te wijten heeft en het daarom ook volledig onnodig is dat [de man] op zijn beurt meent in de conceptakte te moeten opnemen dat als gevolg van de door [de vrouw] veroorzaakte vertraging door [de man] in de notariële akte een voorbehoud moet worden gemaakt ter zake boete en vertragingsschade.
4.2
De voorzieningenrechter is het eens met deze visie van [de vrouw]. De vorderingen in kort geding door [de man] ingesteld kunnen dan ook niet worden toegewezen
Dit, naar het oordeel van de rechter, ook niet naar aanleiding van de discussie die tussen partijen is ontstaan ter zake het wel of niet moeten handhaven van het woordje 'dat' voor het woord 'nadeel' in de afstandsverklaring opgenomen onder lid 2 van de 'slotverklaring/kwijting' in de intussen tot heden drie door mr. Dietz opgestelde versies van de(concept) akte, omdat partijen van inzicht verschillen waarop het in deze bepaling omschreven nadeel terugslaat, nadat op wens van [de man] lid 1, 2 en 3 van de slotverklaring, als hierboven onder 2.5 is weergegeven, is gewijzigd in:'1. Dat zij (de deelgenoten) ter zake deze verdeling, elkaar over en weer en zonder enig voorbehoud volledige kwijting en décharge verlenen, een en ander echter onder het voorbehoud van het recht tot het vorderen van vergoeding van geleden vertragingsschade en de contractuele boete wegens niet tijdig passeren'.
Gelet op het feit dat partijen zelf al in de door hen als 'overdrachtsovereenkomst' betitelde afspraken hebben opgenomen dat zij uitdrukkelijk afstand doen van het recht - ook bij benadeling voor meer dan één/vierde in de zin van artikel 3 :196 lid 1 van het BW - om ontbinding of vernietiging van deze overeenkomst te vorderen, met dien verstande dat bij een benadeling als voormeld wél nog verrekening kan worden gevorderd tot herstel van dat nadeel, kan het immers niet anders zijn dan dat partijen met deze afspraak bedoeld hebben en dus als uitgangspunt hebben genomen dat ontbinding en/of vernietiging van de overdrachtsovereenkomst op zich niet aan de orde kan zijn, maar wel dat, in geval er in de tussentijd tot aan het transport van de onroerende zaak of ook na overdracht van die zaak, aan het licht komt dat de toebedeelde zaken tegen een niet juiste waarde zijn toebedeeld aan een van partijen, dit een en ander in dat geval dan naar de strekking van het bepaalde in artikel 3:197 en/of 3:198 BW gecorrigeerd moet worden.
Nu uit de door [de man] ter terechtzitting getoonde houding moet worden afgeleid dat hij door handhaving van het woordje 'dat' voor het woord nadeel in lid 2 van de slotverklaring, [de vrouw] het overeengekomen wapen tot herstel van mogelijk bij de verdeling ontstaan nadeel uit handen wil slaan, kan dat onder de omstandigheden van dit geval niet als een handelen in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid worden geoordeeld, die deelgenoten bij de verdeling van gemeenschappelijke zaken in acht behoren te nemen. De akte dient derhalve te worden gepasseerd met weglating van het woordje 'dat ' voor het woord nadeel in het bepaalde onder het kopje slotverklaring/kwijting in de akte, teneinde [de vrouw] in elk geval en onder alle omstandigheden de gelegenheid te laten behouden om in geval er sprake is van benadeling dit via herverdeling van ongedeeld gebleven zaken of goederen dan wel via herwaardering van verdeelde zaken, die benadeling ongedaan te maken.
4.3
In deze procedure heeft [de vrouw] aangetoond dat zij, anders dan door [de man] is gesteld, aan het transport van de onroerende zaak heeft willen meewerken en dat zij, nadat [de man] het onder 1,2 en 3 bepaalde onder de kop slotverklaring/kwijting in de eerste concept-akte had laten vervangen door de onder 4.2 weergegeven bepaling, terecht bezwaren heeft gemaakt tegen het woordje 'dat' voor het woord nadeel in het onder 2 van de slotverklaring/kwijting bepaalde omdat aannemelijk is geworden dat [de man] niet te goeder trouw deze bepaling wilde uitleggen en dat hij een en ander vervolgens via deze procedure wilde afdwingen. Nu de vorderingen van [de man] mede daarom worden afgewezen, ligt in dat alles opgesloten, dat geoordeeld moet worden dat [de vrouw] onnodig in deze procedure is betrokken en dat [de man] derhalve in de proceskosten veroordeeld moet worden.