ECLI:NL:RBMAA:2002:AF1268

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
48246/HA ZA 99-494
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaringszaak met betrekking tot eerdere procedure

Op 28 november 2002 heeft de Rechtbank Maastricht een vonnis gewezen in een vrijwaringszaak, waarbij eiseres [S.] de gedaagde [mr. S.] had gedagvaard. Deze zaak was gerelateerd aan een eerdere procedure met rolnummer 42885/HA ZA 98-1277, waarin de rechtbank op dezelfde dag een vordering van [Sch.] tegen [S.] had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [S.] in deze vrijwaringszaak is ontvallen, omdat de hoofdzaak was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [S.] de proceskosten van [mr. S.] in deze procedure moest vergoeden, ondanks dat [S.] niet onterecht in rechte was betrokken. De rechtbank heeft de vordering van [S.] afgewezen en [S.] veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 948,40, inclusief griffierechten en salaris voor de procureur. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit vice-president en voorzitter mr. F.A.J.W. Eliëns, en de rechters mr. J.C. Casparie en mr. W.L.J. Voogt, en is ter openbare terechtzitting uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis : 28 november 2002
Rolnummer : 48246 / HA ZA 99-494
De rechtbank te Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [U.],
eiseres,
procureur mr. R.A. Haverhoek,(toevoeging),
tegen:
[gedaagde]
wonende en gevestigd zijnde, alsmede kantoorhoudende te [V.],
gedaagde,
procureur mr. CH.M.E.M. Paulussen.
Gezien de stukken, waaronder het in het incident tot oproeping in vrijwaring gewezen vonnis van 29 april 1999 in de zaak met rolnummer 42885 /HA ZA 98-1278 waarin eiseres als gedaagde is verschenen en in die hoedanigheid in genoemd vonnis toestemming heeft gekregen om gedaagde in deze zaak in vrijwaring op te roepen.
1. Het verloop van de procedure
Uit de conclusie van eis blijkt dat eiseres, verder te noemen [S.], bij dagvaarding van 11 mei 1999 gedaagde, verder te noemen [mr. S.], heeft gedagvaard en verwijzend naar de stellingen in de dagvaarding heeft geconcludeerd voor eis.
[S.] heeft bij deze conclusie 14 producties overgelegd.
[mr. S.] heeft daarop een conclusie van antwoord in vrijwaring genomen onder overlegging van twee producties.
[S.] heeft hierop een conclusie van repliek in vrijwaring genomen en daarbij nog elf producties in het geding gebracht.
[mr. S.] heeft hierna zijn conclusie van dupliek in vrijwaring genomen en die vergezeld doen gaan van nog negen producties.
De rolrechter heeft vervolgens bij beschikking van 25 januari 2001 verstaan dat de onderhavige zaak voor de zitting van 25 januari 2001 ten onrechte ter rolle is geplaatst voor het fourneren van de dossiers dan wel het vragen van recht op de stukken omdat het een vrijwaringszaak betreft die verband houdt met de zaak onder rolnummer 42885/1998, waarin nog wordt voortgeprocedeerd. Hij heeft in genoemde beschikking de zaak naar de rol van 22 februari 2001 verwezen zonder peremptoirstelling voor beraad ex artikel 2.12 van het rolreglement.
Partijen hebben, toen in de hoofdzaak vonnis kon worden gevraagd, ook in deze zaak gevraagd recht op de stukken te doen. De uitspraak van het vonnis is in verband met de voortgang in de hoofdzaak aangehouden tot aan het tijdstip dat de hoofdzaak in staat van wijzen is. Dat moment is bepaald op heden, zodat ook in deze zaak de uitspraak nader op heden is bepaald.
2. Het geschil
[S.] heeft in deze vrijwaringszaak gevorderd om bij het in voormelde zaak met rolnummer 42885/HA ZA 98-1277 uit te spreken vonnis [mr. S.] gelijktijdig te veroordelen om aan [S.] in vrijwaring tegen kwijting te betalen al datgene, waartoe zij als gedaagde in de hoofdzaak bij dat vonnis ten behoeve van eiser in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, en met veroordeling van [mr. S.] in de kosten van het geding in de hoofdzaak en in deze vrijwaring.
[mr. S.] voert als verweer tegen de vordering aan dat hij jegens [S.] (en [Sch.]) steeds heeft gehandeld overeenkomstig hetgeen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot, gegeven de stand van het recht in 1996 mocht worden verwacht. Dit maakt al dat er geen sprake van kan zijn dat hij [S.] benadeeld zou hebben, laat staan dat hij jegens haar onrechtmatig zou hebben gehandeld.
3. De beoordeling
3.1
In de hoofdzaak met rolnummer 42885 / HA ZA 98-1277 heeft de rechtbank de door [Sch.] tegen [S.] in conventie ingestelde vordering bij vonnis van heden afgewezen.
Die uitspraak betekent dat de grond aan de door [S.] in deze procedure ingestelde vordering is ontvallen en deze vordering dus dient te worden afgewezen.
Deze afwijzing brengt voorts mee dat [S.], hoewel op grond van de in het tussenvonnis van 29 april 1999 gegeven motivering niet gezegd kan worden dat [S.] [mr. S.] feitelijk nodeloos in rechte heeft betrokken, [S.], op grond van de uitslag in de hoofdprocedure en het bepaalde in artikel 56 lid 1 Rv(oud) [ artikel 237 lid 1 NRv ] desalniettemin gehouden is de door [mr. S.] in deze procedure gemaakte proceskosten voor haar rekening te nemen. Naar vaste rechtspraak geldt dan verder ter zake proceskosten in geschillen als het onderhavige, waar in de hoofdzaak aan de eiser de vordering wordt ontzegd, dat die omstandigheid meebrengt dat de eiser in de hoofdzaak vervolgens is gehouden de door gedaagde (in de hoofdzaak), zijnde eiseres in de vrijwaringszaak gemaakte kosten voor zijn rekening te nemen.
Dit zo zijnde kan in deze zaak verder voorbijgegaan worden aan wat partijen overigens ten voordele en ten nadele van de vordering hebben aangevoerd.
4. Uitspraak
De rechtbank:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [S.] in de kosten van deze procedure gerezen aan de zijde van [mr. S.] en begroot deze tot hier toe op € 948,40 (fl. 2.090,--), zijnde € 167,90 (fl. 370,--) aan griffierechten en € 780,50 (fl. 1.720,--) aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A.J.W. Eliëns, vice-president en voorzitter, mr. J.C. Casparie en mr. W.L.J. Voogt, rechters, en ter openbare terechtzitting uitgesproken op
28 november 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
LD/MA