ECLI:NL:RBMAA:2002:AF1533

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
25 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02 / 1613 NABW VV
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake schorsing van executie van verhaalsbeslissing

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 25 november 2002 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door verzoeker tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen. Het verzoek was gericht op de schorsing van de executie van een besluit van verweerder van 16 januari 2001, waarbij verzoekers uitkering met terugwerkende kracht werd herzien en terugvordering van bijstand werd aangekondigd. Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit en had een beroepschrift ingediend, waarna de rechtbank het beroep op 26 augustus 2002 gegrond verklaarde en verweerder opdroeg een nieuw besluit te nemen.

Na de uitspraak van 26 augustus 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter benaderd met het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft echter overwogen dat de maatregelen die verzoeker verzocht niet onder de Awb vallen, maar onder het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De voorzieningenrechter heeft zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen, omdat verzoeker zich voor het gevraagde dient te wenden tot de civiele rechter.

De voorzieningenrechter heeft verder opgemerkt dat doorzending van het verzoek aan de civiele voorzieningenrechter niet mogelijk is, gezien de verschillen tussen bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke procedures. De uitspraak van de voorzieningenrechter houdt in dat verzoeker geen rechtsmiddel kan aanwenden tegen deze beslissing, waarmee de zaak voorlopig is afgesloten zonder dat de inhoudelijke kwestie van de terugvordering verder is behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 02/1613 NABW VV
UITSPRAAK van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
[verzoeker] te [woonplaats], verzoeker,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen, gevestigd te Heerlen, verweerder.
Toepassing van artikel 8:81 van de Awb wordt verzocht ten aanzien van het besluit van verweerder van 16 januari 2001.
Kenmerk: 15.35/7653.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 16 januari 2001, heeft verweerder aan verzoeker mededeling gedaan van een ten aanzien van verzoeker genomen besluit inzake de toepassing van de Algemene bijstandswet (Abw).
Tegen dit besluit is door mr. P.J. de Graaf, advocaat te Utrecht, namens verzoeker een bezwaarschrift bij verweerder en vervolgens een beroepschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij deze rechtbank. Bij schrijven van 17 juli 2002 heeft mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, laten weten dat hij de zaak van bovengenoemde gemachtigde overneemt.
Bij uitspraak van 26 augustus 2002 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift.
Vervolgens heeft verzoeker zich gewend tot de voorzieningenrechter van de rechtbank met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb ter zake schorsing van de executie van de verhaalsbeslissing en opheffing van het beslag op de uitkering.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van verzoeker gezonden.
II. OVERWEGINGEN.
Gelet op artikel 8:84, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of hij bevoegd is van het onderhavige verzoek kennis te nemen. De voorzieningenrechter overweegt ter zake als volgt.
Bij besluit van 16 januari 2001, waartegen bezwaar aanhangig is, heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat verzoekers uitkering met ingang van 1 mei 1999 wordt herzien. Voorts heeft verweerder gebruik gemaakt van de aan hem toekomende bevoegdheid krachtens de Algemene bijstandswet verleende bijstand terug te vorderen. Dit besluit bevatte (voor zover hier van belang) de mededeling dat dit besluit tot terugvordering een executoriale titel oplevert.
Namens verzoeker is geen beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuw besluit op bezwaar.
Ingevolge artikel 87, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) levert het besluit tot terugvordering een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
In het tweede lid van dit artikel wordt artikel 14f van de Abw van overeenkomstige toepassing verklaard. Deze laatste bepaling regelt de wijze van invordering van de terugvordering.
Verweerder heeft in het onderhavige geval executoriaal beslag op de uitkering van eiser gelegd. In het thans voorliggende verzoekschrift wordt namens verzoeker verzocht om de hiervoor genoemde executie te schorsen en het beslag op te heffen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze maatregelen en het daarop gerichte verzoek niet worden geregeerd door artikel 14f van de Abw, maar door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorzieningenrechter merkt daartoe als volgt op.
Volgens inmiddels vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan het gebruikmaken van de hier bedoelde bevoegdheid tot invordering worden aangemerkt als een handeling als bedoeld in artikel 138 van de Abw. Op grond van deze bepaling wordt een dergelijke handeling voor de toepassing van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb gelijkgesteld met een besluit. Verzoeker heeft echter geen rechtsmiddel aangewend tegen de als zodanig te kwalificeren handeling.
In de parlementaire geschiedenis van de artikelen 14f en 87 van de Abw, met name in de memorie van toelichting, wordt verder opgemerkt dat de administratieve rechter tevens bevoegd kan worden geacht, indien de belanghebbende zich, na bezwaar te hebben gemaakt of beroep te hebben ingesteld, tot de voorzieningenrechter wendt met het verzoek over te gaan tot schorsing van het besluit tot terugvordering (Kamerstukken II 1995/1996, 23909, nr. 12, blz. 7) dan wel eerst een verzoek tot het bestuursorgaan richt, inhoudende schorsing van de tenuitvoerlegging (Kamerstukken II 1995/1996, 23909, nr. 14, blz. 14).
Reeds in de Memorie van Toelichting is echter benadrukt dat het aan de betrokkene is een keuze te maken welke rechtsbescherming hij verkiest. Indien niet voor de hiervoor weergegeven bestuursrechtelijke voorzieningen wordt gekozen, dient een geschil in verband met de executie te worden beslecht op grond van artikel 438 RV (Kamerstukken II 1994/1995, 23 909, nr. 3, blz. 63).
Gelet op de duidelijke bewoordingen van het verzoek zal verzoeker zich voor het door hem gevraagde dienen te wenden tot de civiele rechter. De voorzieningenrechter verklaart zich dan ook onbevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen.
Mogelijk ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat doorzending van het verzoek om voorlopige voorziening aan de civiele voorzieningenrechter met toepassing van artikel 6:15 van de Awb niet mogelijk is. De verschillen tussen het bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke geding op het punt van het aanhangig maken, maken dat niet mogelijk.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid en 8:84 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De president van de rechtbank Maastricht:
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek om voorlopige voorziening.
Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in tegenwoordigheid van mr. M.J.G.E. Wolters
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2002
door mr. Vluggen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. M. Wolters w.g. F.A.G.M. Vluggen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 25 november 2002
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.