Zaaknummer : 71766 / HA ZA 02-13
De rechtbank te Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Mevrouw H.],
wonende te Brunssum,
appellante,
procureur mr. E.H.M.H. Prickartz (toevoeging);
de stichting STICHTING WOONSERVICE HET ADRES,
gevestigd te Brunssum,
geïntimeerde,
procureur mr. W.C.M. Coenen.
1. Het verloop van de procedure in eerste aanleg
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de rechtbank naar het vonnis van de kantonrechter te Heerlen van 31 oktober 2001, gewezen onder zaak/rolnummer 93187 CV EXPL 01-1948 tussen appellante, verder te noemen: [Appellante], als gedaagde, en geïntimeerde, verder te noemen: de Stichting, als eiseres. Genoemd vonnis is in kopie aan deze uitspraak gehecht.
2. Het verloop van de procedure in hoger beroep
[Appellante] is bij dagvaarding van 11 december 2001 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis bij deze rechtbank. [Appellante] heeft vervolgens een memorie van grieven genomen, waarbij producties in het geding zijn gebracht en het procesdossier in eerste aanleg is overgelegd.
De Stichting heeft een memorie van antwoord genomen, zulks onder overlegging van producties.
Ten slotte hebben partijen vonnis op het rechtbankdossier gevraagd. De uitspraak van dat vonnis is nader bepaald op heden.
3. Het geschil, de grieven en de vorderingen in appèl
3.1 [Appellante] heeft van de Stichting een woning gehuurd gelegen te Brunssum aan [adres], zulks tegen een maandelijkse huurprijs van fl. 363,57. Bij vonnis van 8 november 2000 is [Appellante] door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van een ontstane huurachterstand. Nadat [Appellante] aanvankelijk alleen de huurachterstand had betaald, doch niet de met die procedure verband houdende kosten, is volgens De Stichting wederom een huurachterstand ontstaan, en wel ten bedrage van fl. 727,14.
3.2 De Stichting stelt ter incasso van die laatste huurschuld kosten te hebben gemaakt ten bedrage van fl. 129,79. Ten slotte is [Appellante] volgens de Stichting nog wettelijke rente over de huurachterstand verschuldigd welke berekend tot 8 juni 2001 fl. 17,47 heeft bedragen.
3.3 De Stichting stelde op grond van het vorenstaande gerechtigd te zijn de ontbinding van de huurovereenkomst te vorderen, alsook de ontruiming van het gehuurde, de voldoening van de opgemelde schuld alsmede schadevergoeding voor de tijd die [Appellante] nog in het gehuurde zal verblijven, althans het gehuurde niet geheel ontruimd ter beschikking van de Stichting zal hebben gesteld.
3.4 De Stichting heeft op grond van het vorenstaande [Appellante] voor de kantonrechter te Heerlen gedagvaard en gevorderd dat de kantonrechter:
a) de tussen partijen bestaande huurovereenkomst voornoemd ontbindt, althans ontbonden verklaart, met veroordeling van [Appellante] om binnen twee dagen na het te wijzen vonnis het gehuurde te ontruimen en verlaten met al de haren en al het hare, en onder afgifte der sleutels ter algehele en vrije beschikking van de Stichting te stellen, met machtiging op de Stichting om, indien [Appellante] met die ontruiming in gebreke mocht blijven, die ontruiming op kosten van [Appellante] zelf te doen uitvoeren, zonodig met behulp van de sterke arm en de politie;
b) [Appellante] veroordeelt om aan de Stichting tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de terzake voorschreven verschuldigde som van fl. 874,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2001, alsmede tot betaling van een som van fl. 363,57 voor iedere ingegane maand die [Appellante] nog vanaf 1 juli 2001 in het onderhavige gehuurde zal verblijven, althans niet geheel ontruimd en onder afgifte der sleutels ter algehele en vrije beschikking van de Stichting heeft gesteld;
c) [Appellante] veroordeelt in de kosten van het geding, daaronder begrepen een bedrag voor het salaris van de gemachtigde van de Stichting.
3.5 Nadat de kantonrechter op 11 juli 2001 een tussenvonnis had gewezen waarbij hij [Appellante] een termijn van vier weken toestond om alsnog aan al haar verplichtingen te voldoen, heeft [Appellante] nog een bedrag voldaan, zodat vervolgens, naar door de Stichting bij akte na tussenvonnis onbetwist is gesteld, nog een huurschuld resteerde van fl. 230,80 alsmede een bedrag van fl. 844,38 terzake van de eerdere huurschuld-procedure.
3.6 De kantonrechter heeft vervolgens de vordering gedeeltelijk, met inachtneming van het door de Stichting bij voormelde akte gestelde, toegewezen.
3.7 [Appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is daartegen bij deze rechtbank in appèl gekomen.
3.8 Uit de memorie van grieven van [Appellante] blijkt dat [Appellante] van oordeel is dat de kantonrechter haar ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van een huurachterstand, en dat hij ten onrechte de huurovereenkomst heeft ontbonden en de ontruiming van het gehuurde heeft bevolen.
3.9 [Appellante] heeft gevorderd dat de rechtbank het vonnis waarvan beroep vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de Stichting alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaart, althans haar deze ontzegt, met veroordeling van de Stichting in de kosten van beide instanties.
3.10 Voor de betwisting van de grieven wordt verwezen naar de memorie van antwoord.
4.1 De voorgestelde grieven leggen het geschil tussen partijen in zijn volle omvang aan de rechtbank ter beoordeling voor en de rechtbank zal die grieven daarom gezamenlijk bespreken.
4.2 Onbetwist staat vast dat [Appellante] na het vonnis waarvan beroep, te weten op 7 december 2001, alle huurachterstand, alsmede alle nog openstaande kosten aan de Stichting heeft betaald.
4.3 Weliswaar dient de rechtbank rekening te houden met feiten die zich hebben voorgedaan na het vonnis waarvan beroep, maar dat neemt niet weg dat een ontbinding van een huur-overeenkomst en een daarmee samenhangend bevel tot ontruiming gerechtvaardigd kan zijn, ook indien tijdens een daartoe aanhangig gemaakte procedure de huurachterstand geheel dan wel grotendeels is ingelopen, dan wel wanneer dat is geschied na een dergelijke procedure maar voor of tijdens een ingesteld hoger beroep. In een dergelijk geval kan toch de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd zijn, namelijk indien de huurder stelselmatig in gebreke blijft de huurtermijnen tijdig te voldoen. Van een verhuurster kan dan niet worden verlangd dat zij telkens via een gerechtelijke procedure de aan haar verschuldigde huur incasseert.
4.4 Uit de door de Stichting overgelegde stukken, waarvan de juistheid door [Appellante] niet is betwist, blijkt het volgende. In de periode van december 1998 tot en met juni 2000 heeft [Appellante] een huurachterstand laten ontstaan van fl. 1.413,76, hetgeen overeenkomt met ongeveer vier maanden huur. Na tot betaling van dat bedrag te zijn gedagvaard, heeft [Appellante] een bedrag van fl. 1.060,32 betaald, waarna [Appellante] bij vonnis van 8 november 2000 door de kantonrechter is veroordeeld tot betaling van de restant huurachterstand. Nadien heeft [Appellante] over de periode oktober 2000 tot en met juni 2001 wederom een huurachterstand laten ontstaan, nu tot een bedrag van fl. 727,14, hetgeen overeenkomt met twee maanden huur. Na tot betaling van dat laatste bedrag c.a. te zijn gedagvaard in de procedure waarvan dit hoger beroep, heeft [Appellante] een gedeelte betaald. Het restant van de vordering ten aanzien van de eerste en tweede procedure heeft [Appellante], zoals onder 4.2 gesteld, echter pas betaald na het vonnis waarvan beroep.
4.5 Tegenover het omstreden betaalgedrag van [Appellante] staat echter het door [Appellante] in hoger beroep aangevoerde belang om niet te worden ontruimd, welk belang mede verband houdt met de omstandigheid dat zij als huurder de mogelijkheid heeft de thans door haar gehuurde woning in eigendom te verwerven, waartoe zij stelt thans de financiële middelen te hebben. De Stichting heeft dat belang onweersproken gelaten, zodat daarvan zal worden uitgegaan.
4.6 Dat belang van [Appellante] moet naar het oordeel van de rechtbank zwaarder wegen dan het belang dat de Stichting thans nog heeft om te kunnen ontruimen. Weliswaar heeft [Appellante] tot tweemaal toe een huurachterstand laten ontstaan, die zij pas heeft voldaan na twee veroordelende vonnissen, maar deze huurachterstanden waren betrekkelijk gering, vier respectievelijk twee maanden, terwijl vaststaat dat [Appellante] thans geen huurachterstand meer heeft en ook de kosten verband houdende met de twee gerechtelijke procedures heeft betaald.
4.7 Al het vorenstaande brengt met zich dat de beslissing van de kantonrechter tot ontbinding en ontruiming niet in stand kan blijven. Voor het overige zal het vonnis worden bevestigd, waarbij de rechtbank opmerkt dat [Appellante] niets heeft aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de door de kantonrechter toegewezen bedragen niet verschuldigd waren. Gelet op de (te) late betaling door [Appellante], dienen de proceskosten van de eerste aanleg voor haar rekening te blijven. De kosten van het hoger beroep zullen, wederom gelet op de (te) late betaling door [Appellante] en de mate waarin partijen over en weer in het gelijk en ongelijk zijn gesteld, worden gecompenseerd als navermeld.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Heerlen -van 31 oktober 2001-, tussen partijen onder zaak/rolnummer 93187 CV EXPL 01-1948- gewezen, doch uitsluitend voorzover daarbij de ontbinding van de overeenkomst is uitgesproken en [Appellante] tot ontruiming is veroordeeld;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep, aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Laumen, Van den Acker en De Kort, rechters, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MT