Zaaknummer : 72906 / HA ZA 02-178
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[De heer N.],
wonende te Heerlen,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
procureur mr. B.E.H. Seegers;
1.de vennootschap onder firma [X.] MUURVEREDELING,
gevestigd te Klimmen,
2[Mevrouw X.],
wonende te Klimmen,
3.[De heer X.],
wonende te Klimmen,
allen gedaagden in conventie, allen eisers in reconventie,
procureur mr. R.M.M.M. Schreuders.
1. Het verloop van de procedure
Vooraf merkt de rechtbank op dat, nu het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (nieuw) op 1 februari 2002 - zijnde de dag waarop het exploot van de dagvaarding aan gedaagden is betekend - reeds in werking was getreden, de onderhavige procedure ten onrechte als een versneld regime-procedure is aangemerkt.
Voorts merkt de rechtbank op dat eiser in conventie, verweerder in reconventie, hierna ook als "[N.]" zal worden aangeduid en dat gedaagden in conventie, eisers in reconventie, hierna gezamenlijk en in enkelvoud ook "[X.]" zullen worden genoemd.
[N.] heeft [X.] gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en gevorderd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn producties overgelegd.
[X.] heeft daarna onder het overleggen van producties geantwoord in conventie en een eis in reconventie ingesteld.
Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast, waarna [N.] nog heeft geconcludeerd voor antwoord in reconventie. Bij die gelegenheid heeft [N.] mede ten behoeve van de te houden comparitie producties in het geding gebracht. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Bij voormelde comparitie hebben partijen tenslotte vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2.1 [N.] woont aan [adres]. Direct grenzend aan de achterkant van de oorspronkelijke woning bevindt zich een later gebouwde aanbouw, die een verdieping en een plat dak heeft. Tussen de oorspronkelijke woning en de aanbouw bevindt zich een dilatatievoeg, welke is opgevuld met niet-elastisch materiaal. Direct grenzend aan de, vanaf de straatzijde gezien, rechterkant van de oorspronkelijke woning bevindt zich een garage. Deze heeft een plat dak en houdt ongeveer op waar de aanbouw begint.
2.2 De, vanaf de straatzijde gezien, rechterzijgevel van de woning van [N.] was voorheen bekleed met plastic platen. Medio september/oktober 1998 is deze gevelbekleding als gevolg van forse windstoten weggewaaid. Daarop heeft [N.] [X.] benaderd en aan deze de opdracht gegeven om de rechterzijgevel van zijn woning te "bewerken." De aanneemsom bedroeg €[Euro] 5.592,84. Nadat [X.] voormelde opdracht in maart/april 1999 had uitgevoerd, waarbij deze de gevel had bewerkt met het product "StucStone", een soort stucwerk, heeft [N.] dit bedrag aan [X.] voldaan. Enkele maanden later constateerde [N.] vocht- en schimmelplekken aan de binnenzijde van de betreffende rechterzijgevel. Omdat [X.], aldus [N.], had gegarandeerd dat "StucStone" een waterdicht product was, heeft [N.] contact opgenomen met [X.]. Daarop is de vader van gedaagde in conventie sub 3, de hee[X.], komen kijken. Deze gaf echter te kennen dat [X.] niet verantwoordelijk was voor de ontstane vochtproblemen alsmede dat het verhelpen daarvan niet onder de gegeven garantie viel. Nadat [N.] [X.] bij brief van 29 juni 2000 had gesommeerd om de betreffende gevel te herstellen en [X.] zich vervolgens hieraan niets gelegen had laten liggen, heeft [N.] "[Bureau Y.]", een expertisebureau te Maastricht, een onderzoek laten instellen naar de oorzaak en de omvang van de schade. [Bureau Y.] heeft de schade aan de binnenzijde van de woning van [N.] ten gevolge van de vocht- en schimmelplekken begroot op een bedrag van Euro 3.599,38. Ook nadat [N.] het door [Bureau Y.] opgemaakte onderzoeksrapport aan [X.] had doen toekomen, heeft [X.] geen aansprakelijkheid erkend.
2.3 Daarop heeft [N.] [X.] betrokken in kort geding. Aansluitend aan de zitting in kort geding van 28 maart 2001 heeft een gerechtelijke plaatsopneming door de president in kort geding plaatsgehad, waarbij ir. Van de Kant als onafhankelijk deskundige aanwezig was, zulks op verzoek van de president en met instemming van partijen. Deze heeft geconstateerd dat het door [X.] aangebrachte stucwerk op sommige plaatsen los zit alsmede dat de in dat stucwerk ontstane scheuren debet zijn aan de ontstane vochtproblemen. Bij vonnis in voormeld kort geding van 1 juni 2001 heeft de president de eis van [N.] in zoverre toegewezen dat [X.] is veroordeeld om aan [N.] een bedrag van
€Euro 4.119,24 te voldoen; de door [N.] ingediende eis tot deugdelijke nakoming is door de president afgewezen. Het vonnis in kort geding is in kracht van gewijsde gegaan.
2.4 Volgens [N.] had [X.] er rekening mee moeten houden dat het product "StucStone" kan gaan scheuren en dat de toepassing op massieve muren, zoals in casu, problematisch is. Het had dan ook op de weg gelegen van [X.] om te onderzoeken of de ondergrond geschikt was voor toepassing van "StucStone." Nu [X.] zulks heeft nagelaten, is [X.], aldus [N.], toerekenbaar tekortgeschoten jegens hem. Nakoming van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst is dan ook blijvend onmogelijk geworden, zodat die overeenkomst namens [N.] op 19 juni 2001 is ontbonden. Tevens is [X.] daarbij aansprakelijk gesteld voor alle door [N.] geleden en nog te lijden schade. Die schade van, aldus [N.], in totaal €Euro 13.745,74 bestaat in het door [N.] aan [X.] betaalde bedrag van Euro€ 5.592,84 alsmede in de kosten van het verwijderen van het stucwerk, door "[Bureau Y.]" geraamd op en bedrag van Euro€ 7.882,90.
2.5 Nu [X.] tot op heden heeft geweigerd die schade te vergoeden, heeft [N.] gevorderd dat de rechtbank [X.] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [X.] hoofdelijk zal veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan [N.] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen zeven dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, te voldoen een bedrag van Euro€ 13.745,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
19 juni 2001 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [X.] in de kosten van deze procedure.
2.6 [X.] heeft de vordering gemotiveerd weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord alsmede naar hetgeen [X.] ter comparitie heeft gesteld.
2.7 Bij eis in reconventie heeft [X.] aangevoerd dat het onderzoeksrapport van [Bureau Y.] niet betrouwbaar is. De op grond van voormelde veroordeling in kort geding aan [N.] op of omstreeks 1 juli 2001 betaalde geldsom van € Euro 4.119,45 dient volgens [X.] dan ook als onverschuldigd betaald aan hem te worden gerestitueerd.
2.8 Op grond van het vorenstaande heeft [X.] gevorderd dat de rechtbank [N.] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om aan [X.] te voldoen een bedrag van Euro€ 4.119,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2001, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot - naar de rechtbank begrijpt - aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [N.] in de kosten van het geding.
2.9 [N.] heeft de vordering gemotiveerd weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord alsmede naar hetgeen [N.] ter comparitie heeft gesteld.
3.1 [N.] heeft gesteld dat de door hem geleden schade van in totaal €Euro 13.745,74 bestaat in een door hem aan [X.] betaald bedrag ad Euro€ 5.592,84 alsmede in de kosten van het verwijderen van de "StucStone" ad Euro€ 7.882,90 (zie rechtsoverweging 2.4). Nu de som van voornoemde deelbedragen €Euro 13.475,74 is - en niet €Euro 13.745,74 - is de grond aan het meer gevorderde, zijnde €Euro 270,00, komen te ontvallen, zodat de vordering voor wat betreft dat gedeelte reeds thans zal worden afgewezen.
3.2.1 Tegen de stelling van [N.] dat [X.] hem de garantie heeft gegeven dat "StucStone" een waterdicht product was, heeft [X.] bij conclusie van antwoord ten verwere aangevoerd dat die garantie pas gegeven is, toen de werkzaamheden al waren uitgevoerd en [N.] voor die werkzaamheden diende te betalen. Omdat, aldus [X.], "duidelijk was dat eiser (te weten: [N.], toevoeging de rechtbank) niet tot betaling zou overgaan als zijn eis niet werd ingewilligd" heeft [X.] bedoelde garantie van waterdichtheid bij monde van eiseres sub 2 gegeven. Zulks levert volgens [X.] misbruik van omstandigheden op, op grond waarvan [X.] het betreffende garantiebeding wenst te vernietigen. Met betrekking tot de garantie heeft [X.] ter comparitie nog opgemerkt dat "daar een luchtje aan hangt."
3.2.2 Dit verweer treft geen doel, nu de enkele omstandigheid dat het voor [X.] "duidelijk was" dat [N.] niet tot betaling zou overgaan, indien [X.] niet de door [N.] gevraagde garantie zou geven, geen bijzondere omstandigheid oplevert zoals bedoeld in artikel 3:44 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek, ook al is de opsomming van de bijzondere omstandigheden in genoemd artikel geen limitatieve. Zulks zou in het licht van NJ 2002/267 wellicht anders zijn geweest, indien [N.] betaling van de door [X.] uitgevoerde werkzaamheden afhankelijk had gesteld van de voorwaarde dat [X.] de litigieuze garantie zou geven. Daarvan is de rechtbank echter geenszins gebleken, zodat thans in rechte is komen vast te staan dat [X.] [N.] de garantie heeft gegeven dat "StucStone" een waterdicht product is. Dat die garantie pas gegeven is op het moment dat de werkzaamheden al waren uitgevoerd en [N.] voor die werkzaamheden diende te betalen, kan daar niet aan af doen. Immers, gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat het [X.] niet vrijstond onder de gegeven omstandigheden geen garantie aan [N.] te geven. Het vorenoverwogene brengt dan ook met zich dat [N.] zich met recht beroept op de gegeven garantie.
3.3 [X.] heeft de aanwezigheid van bedoelde vocht- en schimmelplekken niet betwist. Indien komt vast te staan dat de vocht- en schimmelplekken aan de binnenzijde van de door [X.] bewerkte rechterzijgevel van de woning van [N.] zijn veroorzaakt door de (verkeerde) toepassing van het product "StucStone" op de betreffende rechterzijgevel, dan staat daarmee ook vast dat [X.] toerekenbaar tekortgeschoten is in zijn verplichtingen jegens [N.] uit hoofde van de met [N.] gesloten aannemingsovereenkomst.
3.4 Zoals al gezegd in rechtsoverweging 2.2 heeft [N.] het expertisebureau [Bureau Y.] een onderzoek naar de vocht- en schimmelplekken aan de binnenzijde van de rechterzijgevel van zijn woning laten verrichten. In het door genoemd expertisebureau opgemaakte onderzoeksrapport is onder meer neergelegd:
"Ten tijde van onze expertises hebben wij de buitengevel gedurende langere tijd nat gespoten. Vervolgens namen wij verhoogde vochtgehaltes waar ter plaatse van de binnenzijde. Deze vochtgehaltes hebben wij gemeten met behulp van een vochtmeter.
Ter plaatse van een bestaande verticale scheur die van boven tot beneden in de betreffende gevel aanwezig is, namen wij de hoogste vochtgehaltes weer.
Aan de buitenzijde constateerden wij scheurvorming in het stucwerk. Verder constateerden wij dat het stucwerk op diverse plaatsen hol klinkt. Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen kunnen wij concluderen dat er sprake is van vochtdoorslag ter plaatse van de rechterzijgevel. Het hemelwater dringt aan de buitenzijde via het stucwerk de muur in, waarna het hemelwater in de muur naar beneden zakt."
3.5 In overeenstemming met de bevindingen van [Bureau Y.] heeft ook deskundige ir. F.A. Van de Kant in het kader van het tussen partijen gevoerde kort geding geconstateerd dat het stucwerk diverse scheuren vertoonde van ongeveer een meter lengte en dat de regen gemakkelijk door die scheuren heen kan. Volgens Van de Kant waren "de scheuren in het, door [X.] c.s. aangebrachte, stucwerk ook een oorzaak van de vochtoverlast die [N.] in zijn woning ondervindt" (zie het als productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie overgelegde vonnis in kort geding van 1 juni 2001, rechtsoverweging 3.8). Bovendien is het product "StucStone" volgens Van de Kant niet geschikt voor de betreffende gevel, "omdat deze daardoor niet meer in staat is om te "ademen" en het vocht van binnen in de woning van [N.] dus niet meer via haar rechterzijgevel naar buiten kan" (zie rechtsoverweging 3.9 van voormeld vonnis in kort geding).
3.6 Niet gebleken is dat de vocht- en schimmelplekken al aan de binnenzijde van de rechterzijgevel van de woning van [N.] aanwezig waren, vóórdat [X.] met zijn werkzaamheden is begonnen. Gelet hierop alsmede op de door [Bureau Y.] en Van de Kant gedane bevindingen had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [X.] gelegen zijn verweer tegen de stelling van [N.], dat de vocht- en schimmelplekken zijn veroorzaakt door de (verkeerde) toepassing van het product "StucStone", nader te motiveren en te onderbouwen. [X.] heeft zulks echter nagelaten. Immers, [X.] heeft slechts ten verwere aangevoerd dat hij "de mening toegedaan" is "dat de vochtproblemen een of meer oorzaken heeft die niet te wijten is/zijn aan het door gedaagden (zijnde [X.], toevoeging de rechtbank) aanbrengen van de stuclaag" (zie punt 7 van de conclusie van antwoord in conventie). De niet nader onderbouwde- en in algemene bewoordingen geformuleerde stelling van [X.] dat "vocht-problematiek in het algemeen vele oorzaken kan hebben, zoals bijvoorbeeld het slecht ventileren van de betreffende ruimte" (zie punt 8 van voormelde conclusie), maakt dat niet anders. Ook de stelling van [X.] dat de gevel circa zes maanden blootgesteld is geweest aan weersinvloeden zoals regen, sneeuw en wind in de periode van september/ oktober 1998 tot maart/april 1999 kan [X.] geen soelaas bieden. Het is weliswaar denkbaar dat de gevel door bedoelde weersinvloeden vochtig is geworden, maar [X.] had naar het oordeel van de rechtbank als professionele partij moeten weten dat, indien de gevel inderdaad vochtig was als gevolg van weersinvloeden en die gevel aan de buitenzijde met een waterdicht product als "StucStone" wordt bewerkt, het in die gevel aanwezige vocht alleen nog weg kan via de andere zijde, te weten de binnenzijde van de gevel. In dat geval had [X.] moeten wachten tot de gevel weer droog was alvorens met de werkzaamheden te beginnen. Gelet hierop dient het in dit verband door [X.] gedane bewijsaanbod "terzake de neerslag" (zie punt 9 van voormelde conclusie) - indien al relevant - te worden gepasseerd. In het licht hiervan moet ook het verweer van [X.] worden verworpen dat de door hem gegeven garantie slechts betrekking had op "het weren van vocht dat van buiten afkomstig was" (zie punt 11 van voormelde conclusie). Tenslotte gaat de rechtbank ook voorbij aan het betoog van [X.] dat het stucwerk slechts één scheur zou vertonen en dat die scheur is veroorzaakt door een in de onderliggende gevel reeds aanwezige scheur. Immers, nu zowel [Bureau Y.] als Van de Kant niet slechts één scheur, maar diverse scheuren in het stucwerk hebben geconstateerd, had [X.] die bevindingen gemotiveerd dienen te betwisten. De enkele, niet nader onderbouwde tegenwerping van [X.] dat er maar één scheur in het stucwerk aanwezig is, is derhalve volstrekt onvoldoende. Daarbij komt dat, indien inderdaad sprake was van een reeds aanwezige scheur in de gevel, [X.] als professionele partij naar het oordeel van de rechtbank maatregelen aan [N.] had moeten voorstellen om te voorkomen dat het nog aan te brengen stucwerk als gevolg daarvan zou gaan scheuren. Al het voorgaande brengt dan ook met zich dat [X.] nog niet een begín van bewijs heeft geleverd van de stelling dat het product "StucStone" geschikt was om te worden aangebracht op de rechterzijgevel van de woning van [N.]. Derhalve moet het in dit verband door [X.] gedane bewijsaanbod eveneens terzijde worden gelegd.
3.7 In punt 19 tot en met 26 van de conclusie van antwoord heeft [X.] kort gezegd aangevoerd dat de foto's 8 en 9 bij het onderzoeksrapport van [Bureau Y.] geen betrekking hebben op de woning van [N.]. Zulks getuigt, aldus [X.], "van een laakbare proceshouding" die dient te leiden tot een "onverbiddelijke niet-ontvankelijk verklaring" dan wel tot een afwijzing van de vordering, nu een "dergelijke, kennelijk onbetrouwbare rapportage, niet kan bijdragen aan het oordeel omtrent de hoogte van de geleden schade, laat staan dat gedaagden (zijnde [X.], toevoeging de rechtbank) kunnen worden veroordeeld tot betaling van de kosten van het rapport" (punt 26 van voormelde conclusie). Naar het oordeel van de rechtbank heeft [N.] zowel de president in kort geding als deze rechtbank genoegzaam uitgelegd dat de betreffende foto's geen betrekking hadden op de woning van [N.]. Zulks klemt temeer, nu in het kader van bedoeld kort geding een gerechtelijke plaatsopneming heeft plaatsgehad en de president de litigieuze toestand mitsdien zelf heeft kunnen aanschouwen. Gelet hierop dient ook aan dit door [X.] gevoerde betoog voorbij te worden gegaan.
3.8 Al het vorenstaande brengt met zich dat genoegzaam in rechte is komen vast te staan dat de vocht- en schimmelplekken aan de binnenzijde van de rechterzijgevel van de woning van [N.] zijn veroorzaakt door de (verkeerde) toepassing door [X.] van het product "StucStone." Gelet hierop is [X.] toerekenbaar tekortgeschoten jegens [N.] en is hij mitsdien gehouden de daardoor door [N.] geleden schade te vergoeden.
3.9 In het kader van het meergenoemde tussen partijen gevoerde kort geding is [X.] reeds veroordeeld om aan [N.] te voldoen een bedrag ad €Euro 3.599,38 (f 7.931,98) terzake van herstelkosten van het stuc-, sierpleister- en behangwerk aan de binnenzijde van de rechterzijgevel van de woning van [N.] alsmede een bedrag ad Euro€ 519,86
(f 1.145,63) terzake van kosten betreffende het door [Bureau Y.] uitgevoerde onderzoek naar de betreffende vocht- en schimmelplekken.
3.10 De in de onderhavige procedure door [N.] gevorderde schade bestaat in het door [N.] aan [X.] betaalde bedrag van €Euro 5.592,84 uit hoofde van de - thans door [N.] ontbonden - door partijen gesloten aannemingsovereenkomst alsmede in de kosten van het verwijderen van het stucwerk aan de buitenzijde van de rechterzijgevel, door "[Bureau Y.]" geraamd op een bedrag van Euro 7.882,90. In laatstgenoemd bedrag zijn tevens de kosten van het aanbrengen van een nieuwe cement pleister(onder)laag begrepen (zie het als productie 12 bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde onderzoeksrapport van [Bureau Y.]). [X.] heeft tegen deze door [N.] gevorderde en met bescheiden gestaafde schade slechts ten verwere aangevoerd dat hij zich "terzake het bestaan en de hoogte van de schade" op het standpunt stelt dat de door [N.] gestelde schade "dient te worden beschouwd als niet bewezen, althans als zijnde niet aannemelijk" (punt 27 van de conclusie van antwoord in conventie). Nu [X.] daarmee de gestelde schade niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en die schade de rechtbank niet onredelijk voorkomt, is de som van voormelde bedragen, zijnde €Euro 13.475,74, naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing vatbaar.
3.11 Met het onderhavige uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis heeft [N.] een executoriale titel voor zijn vordering op [X.]. Derhalve zal in het dictum niet worden opgenomen dat [X.] voormeld bedrag binnen zeven dagen na betekening van het onderhavige vonnis aan [N.] dient te voldoen.
3.12 Al het vorenoverwogene brengt met zich dat [X.] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.13 Gelet op het in conventie- en meer in bijzonder het in rechtsoverweging 3.6 overwogene zijn de door [X.] opgeworpen verweren tegen het onderzoeksrapport van [Bureau Y.] volstrekt onvoldoende. Van onverschuldigde betaling van hetgeen waartoe [X.] is veroordeeld door de president in meergenoemd kort geding, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake, zodat de vordering van [X.] zal worden afgewezen.
3.14 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [X.] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen een bedrag ad €Euro 13.475,74, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagden in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser gerezen en tot aan deze uitspraak begroot op:
- Euro € 77,56 aan kosten dagvaarding, €
- Euro 260,00 voor vast recht en €
- Euro 780,00 voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt eisers in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verweerder gerezen en tot aan deze uitspraak begroot op €Euro 390,00 voor salaris procureur;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schreinemakers, rechter, en ter openbare civiele terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
ThP