3. De beoordeling
3.1
In deze zaak dient als uitgangspunt te gelden dat [K.] bij zijn geboorte de geslachtsnaam van de man heeft gekregen
Op grond van het bepaalde in artikel 1:7 lid 5 juncto artikel 3 van het Besluit van 6 oktober 1997, Stb. 1997,463, houdende regels voor geslachtsnaamwijziging, kan in casu bij een aan de Koning te richten verzoek de naam van [K.] worden gewijzigd. De vrouw heeft gesteld dat zij, zodra die mogelijkheid zich op 9 juni 2002 voordoet, dat verzoek zal indienen, omdat zij een en ander in deze zaak in het belang van [K.] acht.
3.2
In het licht hiervan en op grond van het gegeven dat er tussen de man en zijn zoon omgang plaatsvindt en er dus sprake is van family life in de zin van het bepaalde in artikel 8 EVRM moet er in casu tevens vanuit gegaan worden dat de man er een eigen belang bij heeft dat zijn kind zijn geslachtsnaam blijft dragen. Dit temeer nu in het verlengde hiervan ligt dat, mede gezien het bepaalde in de artikelen1:377a BW en volgende, geoordeeld moet worden dat de man een rol in de opvoeding van [K.] blijft spelen en er uit dien hoofde, anders dan de vrouw dit ziet, er onder deze omstabndigheden niet direct vanuit gegaan kan worden dat op het verzoek tot geslachtsnaamswijzging in voor de vrouw positieve zin beslist zal worden. Uit de Nota van Toelichting op dit Besluit moet immers worden opgemaakt dat dergelijke verzoeken niet zonder meer toewijsbaar zijn, nu daarin wordt vermeld dat in de praktijk is gebleken dat de belangen van de nog jonge kinderen zelf bij een geslachtsnaamwijziging niet duidelijk kunnen worden vastgesteld, terwijl wel vaak duidelijk wordt dat de geslachtsnaamwijzing als middel gehanteerd wordt in een tussen de ouders voortdurende echtscheidingsstrijd.
Nu in die nota verder staat aangegeven dat in de praktijk bij de beoordeling van het belang van het kind een aantal punten worden gewogen, waaronder de voorlichting omtrent de afkomst van het kind, de eenheid van de naam in het gezin, of het kind de gevraagde naam in de praktijk reeds voert en hoe lang het kind dit al doet, alsmede de beoordeling van de rol die beide ouders in het leven van het kind hebben en daarnaast op de te nemen beslissing van invloed is de contacten tussen het kind en beide ouders, is de rechtbank van oordeel dat gelet op genoemde toetsingscriteria in casu thans niet reeds op de wens van de vrouw om op de door de Koning te nemen beslissing op haar verzoek vooruitgelopen kan worden.
Dit temeer niet nu de vrouw niet heeft aannemelijk gemaakt dat er thans een reële noodzaak is of dat er sprake is van een voor haar zelf dan wel [K.] concreet belang om thans reeds voorafgaande aan de beslissing op het verzoek tot naamswijziging de vrouw toe te staan [K.] haar geslachtsnaam te laten gebruiken, terwijl uit haar verweer dat '[K.] het ervaart als een aantasting van zijn gevoel van eenheid en geborgenheid indien hij binnen het gezinnetje waar zijn moeder en zijn oudere zusje de geslachtsnaam van moeder voeren, hij bij uitzondering de geslachtsnaam van zijn vader zou moeten gebruiken en [K.] pertinent wenst zelf de geslachtsnaam van moeder te gebruiken en hij het daarnaast als een soort verraad ervaart, indien de vrouw hem dwingend zou verbieden om haar geslachtsnaam te gebruiken', blijkt dat de vrouw heeft toegestaan dat [K.] jegens derden aangeeft niet zijn officiële naam te gebruiken. Zeker nu zij nog aangeeft dat het voor [K.] frustrerend is indien hij zich nu nog voor een korte periode van de geslachtsnaam van zijn vader zou moeten bedienen.
3.3
Uit deze houding van de vrouw maakt de rechtbank op dat zij impliciet zegt dat nu [K.] zelf voor de geslachtsnaam van de vrouw heeft gekozen en al aan die nieuwe naam gewend is, een en ander zwaarder moet wegen dan de belangen van de man in deze zaak. De rechtbank verwerpt dit standpunt van de vrouw, nu enerzijds de stellingen van de man op de wettelijke bepalingen van het naamrecht zijn gebaseerd en anderzijds de stelling van de vrouw, dat het voor [K.] frustrerend is weer van achternaam te moeten wisselen, zonder nadere onderbouwing, niet als aannemelijk gemaakt, gepasseerd moet worden en als er al gesproken kan worden van verwarring en frustratie bij [K.], dit onder deze omstandigheden te wijten is aan de vrouw zelf. Dit maakt dat het op haar weg ligt om die verwarring en frustratie weg te nemen. Hierbij oordeelt de rechtbank dat het van geen dan wel ondergeschikt belang is dat haar dochter, die uit een andere relatie van de vrouw is geboren en daarom haar geslachtsnaam draagt, een andere geslachtsnaam draagt dan [K.]. Zeker nu de man te dien aanzien onweersproken heeft aangegeven dat zulks ook al het geval was toen partijen nog als gehuwden samenwoonden en er heden ten dage veel gezinnen of samenlevingsvormen zijn waarbinnen personen verschillende achternamen hebben en het feit dat de dochter van de vrouw een andere achternaam voerde toen nooit een probleem is geweest.
3.4
Het bovenstaande bijeengenomen en in onderling verband gezien leidt tot de conclusie dat de onder 2.2 sub 1 verwoorde vordering van de man toegewezen moet worden en dit naar het oordeel van de rechtbank inhoudt dat het onder 2.2.sub 2 gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat deze vordering opgesloten ligt in het toegewezen gedeelte en de man derhalve bij dubbele toewijzing geen belang heeft.
De gevorderde dwangsom zal de rechtbank, gezien de aard van de vordering gematigd en tot een, in voorkomend geval. maximaal te verbeuren bedrag toewijzen
3.5
Partijen zijn ex-echtelieden. Op grond daarvan zullen de proceskosten worden gecompenseerd.