ECLI:NL:RBMAA:2003:AF3869

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
65634 - HA ZA 01-446
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. van den Acker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij vermeend ongeval met paard tijdens zadelmak maken

Op 22 januari 2003 heeft de Rechtbank Maastricht een vonnis gewezen in een civiele zaak tussen eiser [De heer N.] en gedaagde M.A.S.H. De zaak betreft een vermeend ongeval dat plaatsvond op 23 november 1995, waarbij eiser schade zou hebben geleden door een paard dat door [B.] werd bereden, in opdracht van M.A.S.H. De rechtbank heeft vastgesteld dat [B.] niet als bezitter van het paard kan worden aangemerkt, omdat zij het paard slechts in opdracht van M.A.S.H. bereden heeft. Dit betekent dat [B.] niet aansprakelijk kan worden gehouden op basis van artikel 6:179 van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank heeft eiser toegestaan om door middel van getuigenbewijs de feitelijke toedracht van het ongeval te bewijzen. Tevens is M.A.S.H. toegestaan om te bewijzen dat [B.] het paard ten tijde van het ongeval in de uitoefening van haar bedrijf bereden heeft. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor het opgeven van getuigen en verhinderdata, en houdt verdere beslissingen aan in afwachting van de bewijsleveringen.

De rechtbank heeft opgemerkt dat partijen reeds een akte houdende opgave getuigen hebben genomen, maar hen opnieuw in de gelegenheid gesteld om getuigen op te geven, aangezien er mogelijk nieuwe getuigen zijn of partijen van het horen van bepaalde getuigen willen afzien. Dit vonnis is uitgesproken door mr. N. van den Acker in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis : 22 januari 2003
Zaaknummer : 65634 / HA ZA 01-446
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[De heer N.],
wonende te Guttecoven, gemeente Sittard-Geleen,
eiser,
procureur Mr. E.H.J. van der Heijden;
tegen:
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht M.A.S.H.,
gevestigd en kantoor houdende te Hammont-Achel, België,
gedaagde,
procureur mr. J.O.I. Leliveld.
1. Het verdere verloop van de procedure
Van de bij vonnis van 4 oktober 2001 toegestane oproeping in vrijwaring is door M.A.S.H. afgezien.
M.A.S.H. heeft onder het overleggen van producties geantwoord.
Op de voet van artikel 141a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud) is vervolgens een comparitie na antwoord gelast. Bij brief van 7 januari 2002 is door [Eiser] een stuk overgelegd ten behoeve van de comparitie. De comparitie na antwoord heeft op 11 januari 2002 plaatsgevonden. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Daarna is op verzoek van [Eiser] de zaak naar de rol verwezen voor beraad ex artikel 2.12 van het Landelijk Rolreglement.
Beide partijen hebben vervolgens een akte houdende opgave getuigen genomen.
Tenslotte is ambtshalve vonnis bepaald. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
[Eiser] heeft op de bij de dagvaarding gestelde gronden de vordering als vermeld in voornoemd vonnis van 4 oktober 2001 ingesteld.
Die vordering wordt door M.A.S.H. gemotiveerd weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusie van antwoord en het proces-verbaal van comparitie.
3. De (verdere) beoordeling
3.1 Thans staat door niet dan wel onvoldoende betwisting het volgende tussen partijen vast:
Zowel [Eiser] als [B.] hebben op 23 november 1995 paard gereden in de binnenbak van de manege [adres]. [B.] bereed destijds in opdracht van M.A.S.H. het paard [XXX.], welk paard eigendom was van M.A.S.H., om het paard zadelmak te maken. [B.] reed regelmatig paarden voor M.A.S.H. in, terzake van welke werkzaamheden [B.] facturen aan M.A.S.H. verstuurde. Naast [Eiser] en [B.] waren ten tijde van het vermeende ongeval ook de heer [R.] en de heer [Q.], eigenaar van [XXX.], aanwezig in de binnenbak.
3.2 De rechtbank merkt allereerst op dat zij, anders dan M.A.S.H., van oordeel is dat [B.] niet als bezitter van [XXX.] aangemerkt kan worden, nu zij [XXX.] slechts in opdracht van M.A.S.H. bereed om haar zadelmak te maken, en zij [XXX.] derhalve niet voor zichzelf hield (artikel 3:107 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Nu [B.] geen bezitter is van [XXX.], kan zij niet op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk worden gehouden voor eventuele schade ten gevolge van het vermeende ongeval.
3.3 M.A.S.H., eigenaar van [XXX.], voert echter eveneens aan dat [B.] aansprakelijk is op grond van artikel 6:181 BW, nu zij haar bedrijf maakte van het zadelmak rijden van paarden. Zij onderbouwt dit door het overleggen van facturen die [B.] aan M.A.S.H. verstuurd heeft naar aanleiding van haar werkzaamheden voor laatstgenoemde. Dat [B.] aansprakelijk zou zijn op grond van artikel 6:181 BW wordt door [Eiser] betwist.
De rechtbank acht het door [B.] verzenden van facturen aan M.A.S.H. niet afdoende om daarmee een bedrijfsmatige activiteit aan te geven. Nu M.A.S.H. echter stelt dat er sprake is van een bedrijfsmatige activiteit en bewijs van haar stellingen heeft aangeboden zal de rechtbank M.A.S.H. toelaten om door alle middelen rechtens te bewijzen dat [B.] ten tijde van het vermeende ongeval het paard [XXX.] bereed in de uitoefening van haar bedrijf.
Om proces-economische redenen zal deze bewijsopdracht worden gegeven tegelijkertijd met de hierna te geven bewijsopdracht.
3.4 [Eiser] stelt dat [B.] en hij samen hindernissen begonnen te springen en dat [B.] op een gegeven moment op een hindernis af kwam, welke [Eiser] zojuist had gehad. [XXX.] zou vervolgens hebben geweigerd over de hindernis te springen, een draai om haar as hebben gemaakt en in het wegrijden met haar hoeven achteruit hebben geslagen tegen de knie van [Eiser], ten gevolge waarvan [Eiser] schade zou hebben geleden.
M.A.S.H. stelt slechts dat er op zeker moment een botsing heeft plaatsgevonden tussen [XXX.] en een door [Eiser] bereden paard op het moment dat [Eiser] en [B.] elkaar kruisten. Dat [Eiser] daarbij zelf ook geraakt is en dat [Eiser] schade heeft geleden, wordt door M.A.S.H. betwist.
Nu de door [Eiser] gestelde toedracht van het ongeval door M.A.S.H. wordt betwist, en [Eiser] expliciet bewijs heeft aangeboden van de door hem gestelde feitelijke toedracht van het vermeende ongeval, zal de rechtbank [Eiser] toelaten zijn stellingen te bewijzen als hierna in het dictum is weergegeven.
3.5 In afwachting van de bewijsleveringen zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
De rechtbank merkt nog op dat partijen reeds een akte houdende opgave getuigen hebben genomen. De rechtbank ziet echter aanleiding partijen wederom in de gelegenheid te stellen een hiervoor genoemde akte te nemen, nu partijen thans wellicht nog andere getuigen willen oproepen dan de reeds door hen genoemde dan wel van het horen van bepaalde getuigen willen afzien. Overigens heeft M.A.S.H. nog geen verhinderdata opgegeven, en heeft [Eiser] slechts de verhinderdata opgegeven tot en met maart 2003, zodat partijen ook in de gelegenheid gesteld zullen worden hun verhinderdata op te geven.
4. Uitspraak
De rechtbank:
laat [Eiser] toe om door alle middelen rechtens, allereerst door middel van getuigen, de door hem gestelde feitelijke toedracht van het vermeende ongeval te bewijzen;
laat M.A.S.H. toe om door alle middelen rechtens, desgewenst door middel van getuigen, te bewijzen dat [B.] het paard [XXX.] ten tijde van het ongeval bereed in de uitoefening van haar bedrijf;
bepaalt dat de eventuele getuigenverhoren zullen worden gehouden ten overstaan van mr. Van den Acker in het gerechtsgebouw te Maastricht aan het St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald, nadat [Eiser] en M.A.S.H. bij akte hebben opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en -zo mogelijk- de personalia van getuigen;
verwijst de zaak naar de rol van 19 februari 2003 met peremptoirstelling voor akte houdende opgave getuigen aan de zijde van [Eiser] en M.A.S.H., alsmede voor akte houdende verhinderdata in de eerste vier maanden vanaf de datum van opgave aan de zijde van beide partijen, eveneens peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Acker, rechter, en ter openbare civiele terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
F.B.