ECLI:NL:RBMAA:2003:AF4136

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
3 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
122969
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.J.M. Bruijnzeels
  • C.M.N. Menten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van agentuurovereenkomst en betaling van voorschotvergoeding

In deze zaak vorderde BTC, vertegenwoordigd door mr. M.C.H.J. van de Dussen, dat Vodafone, vertegenwoordigd door mr. M. de Koning, zou worden verplicht om de agentuurovereenkomst na te komen en een voorschot van € 500.000,- te betalen. De vordering was gebaseerd op de stelling dat Vodafone de overeenkomst onterecht had opgezegd. Vodafone betwistte dit en stelde dat de overeenkomst op correcte wijze was beëindigd. De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van BTC was komen vast te staan voor de gevorderde nakoming, maar niet voor de overige vorderingen. De rechter concludeerde dat Vodafone de opzegtermijn in acht had genomen en dat er geen dringende reden was voor beëindiging van de overeenkomst. De vorderingen van BTC werden afgewezen, en BTC werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 3 februari 2003.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Rolno. : 2736/2002
Zaaknr.: 122969
Uitspraak d.d. 3 februari 2003
VONNIS IN HET KORT GEDING VAN:
[naam eiser],
wonende te [A.],
LBG - Beheer BV en VOF BTC Telecom Center,
beide gevestigd te Amsterdam,
eiseressen, hierna te noemen: BTC,
gemachtigde mr. M.C.H.J. van de Dussen, advocaat te Amsterdam,
tegen:
Vodafone Libertel NV,
gevestigd te Maastricht aan de Avenue Ceramique 300,
gedaagde, hierna te noemen: Vodafone,
gemachtigde mr. M. de Koning, advocaat en procureur te Amsterdam.
I. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
BTC heeft gedaagde bij deurwaardersexploot van 2 januari 2003 doen oproepen tegen de terechtzitting van maandag 20 januari 2003 om 11.00 uur. Op 17 januari 2003 heeft Vodafone nadere producties overgelegd.
Ter terechtzitting zijn partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Tevens is voor Vodafone verschenen de heer [naam gemachtigde], General Manager.
Namens BTC is ter terechtzitting gemotiveerd geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van voornoemde dagvaarding. Namens Vodafone is verweer gevoerd tegen toewijzing van de gevorderde voorziening.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
II. VASTSTAANDE FEITEN
Partijen zijn met ingang van 1 januari 2000 en voor de duur van één jaar een zogeheten dealerovereenkomst aangegaan. Met ingang van 1 januari 2001 zijn partijen een nieuwe dealerovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd. Ingevolge deze overeenkomst wordt BTC door Libertel (thans Vodafone) opgedragen tegen vooraf bepaalde vergoedingen te bemiddelen bij het tot stand brengen van overeenkomsten tussen Vodafone en derden, die leiden tot aansluitingen op het Libertel (thans Vodafone) netwerk.
Op 29 november 2002 heeft Vodafone voornoemde overeenkomst voor onbepaalde tijd schriftelijk opgezegd, met ingang van 1 maart 2003.
III. MOTIVERING VAN DE BESLISSING
1.
BTC heeft, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd:
1. Vodafone te gebieden de tussen partijen bestaande agentuurovereenkomst totdat de agentuurovereenkomst op grond van dringende reden als bedoeld in artikel 7:439, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is opgezegd na te komen, subsidiair Vodafone te gebieden binnen 30 dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis aan BTC te betalen als voorschot op de aan BTC te betalen vergoedingen uit hoofde van artikel 7:349, lid 1, van het BW en artikel 7:442, lid 1 en 2, van het BW te betalen een bedrag van € 500.000,- op straffe van het verschuldigd worden van een dwangsom van
€ 5.000,- per dag en maximaal € 500.000,- dat Vodafone na 30 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis nalaat de € 500.000,- volledig aan BTC te betalen;
(…).
Voor het overige door BTC gevorderde wordt verwezen naar de dagvaarding van 2 januari 2003.
BTC heeft zich verzet tegen de beëindiging van de agentuurovereenkomst door de opzegging hiervan door Vodafone bij schrijven van 29 november 2002. Redengevend voor haar vorderingen is -onder meer- dat Vodafone toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen BTC en Vodafone tot stand gekomen agentuurovereenkomst. Zo heeft Vodafone systematisch klanten van BTC rechtstreeks benaderd om deze klanten aldaar weg te halen. BTC is van mening dat Vodafone in schuldeisersverzuim verkeert, nu de opzegging door Vodafone van voornoemde overeenkomst is strijd met artikel 6:266, lid 1, van het BW, althans in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
BTC heeft voorts aangevoerd dat Vodafone de agentuurovereenkomst tussen partijen heeft opgezegd in strijd met artikel 7:439, lid 2, van het BW, nu er geen sprake is van een dringende reden. Bovendien dient de opzegging door Vodafone van de voornoemde overeenkomst, zonder de toestemming hiertoe van BTC, gepaard te gaan met een ten laste van Vodafone komende goodwillvergoeding. Vodafone dient immers, in het bijzonder gelet op de voor BTC verloren provisie uit overeenkomsten van klanten en de omstandigheid dat BTC het klantenbestand van Vodafone aanmerkelijk heeft uitgebreid, BTC financieel te compenseren voor de gevolgen van de beëindiging van voornoemde agentuurovereenkomst.
BTC heeft ten aanzien van het door haar gevorderde onder de punten 2 en 4 (te lezen als 3) van vorenvermelde dagvaarding aangevoerd dat zij, ondanks dat zij het aldaar gestelde reeds ten grondslag heeft gelegd aan de bodemprocedure, een spoedeisend belang heeft, nu in de bodemprocedure nog altijd geen uitspraak is gedaan.
2.
Vodafone heeft niet betwist dat er sedert begin 2000 tussen partijen onenigheid is omtrent hun samenwerking ingevolge de door hen aangegane dealerovereenkomst. In maart 2001 heeft dit er toe geleid dat BTC een bodemprocedure tegen Vodafone heeft aangespannen. Wat hier ook van zij, Vodafone is van mening dat zij de met ingang van 1 januari 2001 tussen partijen aangegane dealerovereenkomst voor onbepaalde tijd, eenzijdig en conform artikel 7:437, lid 1, van het BW heeft kunnen opzeggen. Hierbij heeft Vodafone de tussen partijen overeengekomen opzegtermijn van 3 maanden in acht genomen, nu zij deze overeenkomst reeds op 29 november 2002 schriftelijk tegen de datum van 1 maart 2003 heeft opgezegd.
Voorzover de opzegging door Vodafone onregelmatig zou zijn is Vodafone subsidiair van mening dat er dringende reden bestaat op grond waarvan de overeenkomst tussen partijen kan worden beëindigd. Deze dringende reden voor beëindiging van de overeenkomst is gelegen in de wijze waarop BTC haar bedrijfsactiviteiten op de markt heeft uitgevoerd, welke niet aansluit bij de bedrijfsfilosofie van Vodafone. Gelet hierop is onvoldoende basis aanwezig voor een verdere betrouwbare vertegenwoordiging door BTC. Nu BTC deze dringende reden zelf heeft veroorzaakt is er geen schadeplicht van Vodafone in de zin van artikel 7:439, lid 1, van het BW. Bovendien is nog geen schade van de zijde van BTC mogelijk, nu de samenwerking tussen partijen thans voortduurt tot 1 maart 2003.
Evenmin is er volgens Vodafone sprake van schuldeisersverzuim, nu Vodafone -zelfs gelet op vooromschreven dringende reden- BTC niet heeft verhinderd om de dealerovereenkomst tussen partijen na te leven.
Vodafone heeft voorts nog aangevoerd dat zij naar aanleiding van de beëindiging van de overeenkomst tussen partijen, aan BTC een vergoeding zal voldoen op grond van artikel 7:431, lid, 2 van het BW. Vodafone is echter niet gehouden tot het betalen van een goodwillvergoeding aan BTC. Immers, zelfs indien door werkzaamheden van BTC een klantenkring is geschapen of ontwikkeld en / of een aanmerkelijk hogere ondernemings-waarde is verschaft aan Vodafone, is dit van zeer beperkte duur nu de meeste contacten kortlopend zijn en BTC alle kansen heeft de klanten die zich tot haar wenden te migreren naar een concurrerende operator. Vodafone heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 2 maart 1990 (NJ 1991,50).
3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is van het door BTC onder punt 1 van de dagvaarding van 2 januari 2003 gevorderde, het spoedeisend karakter komen vast te staan. Voor het overige door BTC gevorderde -onder de punten 2 en 3 van de dagvaarding- is daarentegen het spoedeisend karakter niet komen vast te staan, nu dienaangaande in de bodemprocedure binnen afzienbare tijd een uitspraak kan worden verwacht, althans inmiddels uitspraak is gedaan.
Gelet op het tussenvonnis van de kantonrechter in de bodemprocedure van 6 februari 2002 zal de kantonrechter de met ingang van 1 januari 2001 tussen partijen bestaande overeenkomst aanmerken als een agentuurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Ingevolge artikel 7:437, lid 1, van het BW is indien de agentuurovereenkomst is aangegaan voor een onbepaalde tijd of voor een bepaalde tijd met recht van tussentijdse opzegging, ieder der partijen bevoegd haar te doen eindigen met inachtneming van de overeengekomen opzeggingstermijn.
Partijen zijn bij voornoemde agentuurovereenkomst, in artikel 3, lid 2, een opzegtermijn van 3 maanden overeengekomen.
Vodafone heeft naar het oordeel van de kantonrechter ingevolge voornoemde regelgeving de agentuurovereenkomst kunnen opzeggen. Hierbij is door Vodafone de tussen partijen overeengekomen opzegtermijn van 3 maanden in acht genomen. Aan de beoordeling van de vraag of er in het onderhavige geval sprake is van een dringende reden voor beëindiging van de overeenkomst ingevolge artikel 7:439 van het BW komt de kantonrechter derhalve niet toe.
Met Vodafone is de kantonrechter van oordeel dat het beroep van BTC op schuldeisers-verzuim het vorenoverwogene niet in een ander daglicht plaatst. Immers, niet is gebleken dat Vodafone, BTC zou hebben verhinderd om de overeenkomst tussen partijen na te leven.
Het beroep van BTC op de onregelmatige opzegging door Vodafone van de agentuurovereenkomst heeft derhalve in een hiertoe te voeren bodemprocedure vooralsnog geen redelijke kans van slagen.
Voorzover BTC heeft aangevoerd dat Vodafone aan BTC een klantenvergoeding dient te voldoen overweegt de kantonrechter het volgende.
Ingevolge artikel 7:442, lid 1, van het BW heeft de handelsagent ongeacht het recht om schadevergoeding te vorderen, bij het einde van de agentuurovereenkomst recht op een vergoeding, klantenvergoeding, voor zover:
a. hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomsten met de bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en de overeenkomsten met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en
b. de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de verloren provisie uit de overeenkomsten met deze klanten.
De beoordeling of er bij onderhavige opzegging door Vodafone naar maatstaven van redelijk en billijkheid recht is op een vergoeding voor goodwill is afhankelijk van zoveel factoren dat deze niet in de onderhavige procedure, doch in een hiertoe te voeren bodemprocedure dient plaats te vinden. Aldaar kan eveneens de hoogte van een eventuele toe te kennen goodwillvergoeding worden bepaald. Partijen hebben immers gediscussieerd over onder meer de migratie van klanten naar een concurrerende operator, over de grote van het klantenbestand en hiermee samenhangende vergoedingen, het al dan niet blijvend profijt van BTC van haar customerdatabase en de investeringen die BTC heeft gedaan in haar bedrijf. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 1990, het standpunt van BTC onder de omstandigheden zoals genoemd door Vodafone mogelijk is weerlegd door haar antwoord op de vraag of er ruimte is voor een goodwillvergoeding. Immers, uit de tekst en wetsgeschiedenis van artikel 74o van het Wetboek van Koophandel (thans artikel 7:422 van het BW) volgt, dat de billijkheid in een bepaald geval kan meebrengen dat de handelsagent geen recht op een passende vergoeding heeft, ook al is overigens voldaan aan de gestelde voorwaarden. De rechtvaardiging van de hiervoor bedoelde vergoeding moet in belangrijke mate worden gezocht in de omstandigheid, dat de handelsagent bij voortduren van de overeenkomst nog profijt zou hebben kunnen trekken van de eerder opgebouwde klantenkring en die mogelijkheid hem door het eindigen van de overeenkomst ontgaat. Die vraag is in het kader van deze procedure niet te beantwoorden.
Gelet op al het vorenoverwogene dienen de vorderingen van BTC te worden afgewezen.
BTC dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure te dragen.
VI. BESLISSING
Wijst de vorderingen af;
veroordeelt BTC in de kosten van deze procedure aan de zijde van Vodafone gevallen en begroot op € 360,-.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. P.J.M. Bruijnzeels, kantonrechter te Maastricht, op 3 februari 2003, en door deze en mr. C.M.N. Menten, griffier, getekend.