Vonnis : 5 februari 2003
Rolnummer: 67946 / HA ZA 01-756
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[De heer H.],
wonende te [adres],
eiser,
procureur mr. H.G.M.F. Rothkranz;
[De heer L.],
wonende te [adres],
gedaagde,
procureur mr. J.H.J. Köhlen.
1. Het verdere verloop van de procedure
Ter uitvoering van het tussenvonis van 25 april 2002 heeft de rechtbank zich op 10 juni 2002 ter plaatse begeven en heeft de deskundige van het kadaster zijn werkzaamheden ter fine van grensbepaling verricht, welke hij ter plekke mondeling heeft toegelicht. Van een en ander is proces-verbaal opgemaakt.
In aansluiting daarop heeft de deskundige bij rapport van 12 juni 2002 het bij tussenvonnis van 25 april 2002 gelaste deskundigenbericht uitgebracht. Het proces-verbaal en het deskundigenbericht bevinden zich bij de stukken.
Tenslotte hebben partijen de rechtbank verzocht andermaal te beslissen op het rechtbankdossier, waarna de uitspraak van het vonnis nader is bepaald op heden.
2.1 Omdat bij het tussenvonnis van 25 april 2002 is volstaan met een verwijzing naar de gedingstukken zullen het geschil en de vordering hieronder alsnog worden weergegeven.
2.2 [Eiser] is eigenaar van een perceel grond te [adres]) die in eigendom aan [Gedaagde] [toebehoren]. In het geval van [Gedaagde] zijn diens percelen deels met zijn woonhuis bebouwd, terwijl de grond van [Eiser] grotendeels uit weiland bestaat waarop een loods is gebouwd. [Eiser] is van zijn perceel - in ieder geval in de huidige vorm - eigenaar geworden in het kader van de Ruilverkaveling Mergelland.
2.3 Volgens [Eiser] maakt [Gedaagde] onrechtmatig gebruik van een deel van zijn ([Eiser]'s) grond doordat - kort gezegd - sprake is van grensoverschrijding; [Eiser] noemt in dit verband (een deel van) de garage en de oprit van [Gedaagde], alsmede diens tuin, erf en paardenwei. [Eiser] stelt zich op het standpunt dat hij een en ander niet hoeft te dulden en wijst er
met name op dat hij de evenwijdig met [adres] lopende smalle strook van zijn perceel (thans nagenoeg geheel in gebruik bij [Gedaagde]) nodig heeft voor de aan- en afvoer met landbouwmachines en vrachtwagens bij de uitoefening van zijn fruitteeltbedrijf. Minnelijk overleg met [Gedaagde] heeft evenwel tot niets geleid en nu hij afziet van in het kader van de ruilverkavelingswetgeving toegestane eigenrichting was het nodig om [Gedaagde] in rechte te betrekken, aldus [Eiser]. [Eiser] merkt daarbij nog op dat hij wenst af te zien van een vordering tot amovatie voor zover het gaat om de oprit en de garage van [Gedaagde].
2.4 In het licht van het vorenstaande vordert [Eiser] dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1) zal verklaren voor recht dat het ten processe bedoelde perceel 301 krachtens de Ruilverkaveling Mergelland is gaan toebehoren aan [Eiser];
[Gedaagde] zal veroordelen om:
2a) - primair:
binnen twee maanden na betekening van het vonnis op zijn eigen kosten alle op het perceel van [Eiser] aanwezige beplantingen, (bouw)materialen en bouwwerken te verwijderen, behoudens de garage en de oprit;
2b) - subsidiair:
binnen drie maanden na betekening van het vonnis op zijn eigen kosten mee te werken aan de eigendomsoverdracht van alle gronden welke betrekking hebben op de overschrijding van de eigendomsgrens tegen een prijs van f 300,- per m², althans tegen een in goede justitie te bepalen bedrag, behoudens de oprit en de garage;
3a) - primair:
binnen drie maanden na betekening van het vonnis inzake de overschrijding van de eigendomsgrens met de garage op zijn eigen kosten mee te werken aan de vestiging te zijnen behoeve van een erfdienstbaarheid, tegen een jaarlijks aan [Eiser] te betalen retributie van f 200,- per m², althans tegen een in goede justitie te bepalen bedrag, dan wel om te zijner keuze mee te werken aan de eigendomsoverdracht van de grond tegen een prijs van f 300,- per m², althans tegen een in goede justitie te bepalen bedrag;
3b) - subsidiair:
binnen twee maanden na betekening van het vonnis de garage te verwijderen;
4a) - primair:
binnen drie maanden na betekening van het vonnis inzake de overschrijding van de eigendomsgrens met de oprit op zijn eigen kosten mee te werken aan de vestiging te zijnen behoeve van een erfdienstbaarheid, inhoudende dat [Gedaagde] de oprit slechts mag gebruiken voor het in- en uitrijden van de garage met dien verstande dat geen auto of welk voertuig of welk vervoermiddel dan ook op de oprit wordt geparkeerd (ook niet van korte duur) en dat geen materialen van welke aard ook op de oprit worden neergelegd of geplaatst (al dan niet tijdelijk), tegen een jaarlijks aan [Eiser] te betalen retributie van f 200,- per m², althans tegen een in goede justitie te bepalen bedrag;
4b) - subsidiair:
binnen twee maanden na betekening van het vonnis de oprit te verwijderen, op verbeurte van een dwangsom van f 500,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [Gedaagde] in gebreke blijft aan het onder 2) tot en met 4) gevorderde te voldoen,
met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van het geding.
2.5 [Gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd betwist.
3.1 In juridisch opzicht is de centrale vraag in dit geding of [Gedaagde] zich terecht kan beroepen (zie CvA, onder E en F) op de verkrijging van een gebruiksrecht dan wel erfdienstbaarheid ten aanzien van de bij hem feitelijk in gebruik zijnde gedeelten van perceel 301, voorafgaande aan de eigendomsverkrijging van dat perceel krachtens ruilverkaveling door [Eiser].
3.2 Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Uit het stelsel van de Landinrichtingswet volgt dat de door [Gedaagde] geclaimde rechten, zo daar op enig moment al sprake van mocht zijn geweest, verloren zijn gegaan doordat [Gedaagde] destijds terzake de door hem bedoelde gedeelten van perceel 301 niet op de lijst van rechthebbenden is vermeld (zie artikel 170 Landinrichtingswet) en zijn gepretendeerde rechten dientengevolge evenmin in de akte van toedeling zijn genoemd, welke laatste door inschrijving in de openbare registers (zie artikel 208 Landinrichtingswet) voor [Eiser] een originaire eigendomsverkrijging van perceel 301 tot gevolg heeft gehad, waaruit voortvloeit dat [Eiser] in beginsel geen oudere rechten van derden tegen zich hoeft te laten gelden.
3.3 Uit het deskundigenbericht van de medewerker van het kadaster blijkt dat bij de garage sprake is van overbouw ter grootte van 1m², terwijl het bij de oprit om 6 m² gaat. Voor wat betreft het (overige) grensverloop wordt hier verwezen naar het deskundigenbericht en het proces-verbaal van de descente van 10 juni 2002.
3.4 Gelet op het vorenstaande beoordeelt de rechtbank de vorderingen van [Eiser] als volgt.
3.4.1 De vordering sub 1 ligt gezien het onder 3.2 overwogene voor toewijzing gereed.
3.4.2 Ten aanzien van de vordering sub 2a is de rechtbank van oordeel dat [Eiser] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de evenwijdig met [adres] lopende strook grond nodig heeft voor - kort gezegd - eigen gebruik (zie onder 2.3). Weliswaar heeft de rechtbank waargenomen dat het oprijden van de Rijksweg niet zonder gevaren is en de nodige voorzichtigheid vereist, maar dat wordt niet wezenlijk anders indien [Eiser] meer ruimte ter beschikking zou hebben. De rechtbank is derhalve voornemens om de subsidiair onder 2b gevorderde overdracht aan [Gedaagde] toe te wijzen, waarvoor ook [Gedaagde] zelf kennelijk het meeste voelt (zie CvA sub 40).
De vraag die dan resteert is welke prijs [Gedaagde] zou moeten betalen en om hoeveel meter het daarbij gaat. [Eiser] noemt zonder verdere motivering een prijs van f 300,- per m², waartegen [Gedaagde] bij antwoord aanvoert dat het niet om bouwgrond gaat en dat - naar de rechtbank begrijpt - een prijs van maximaal f 140,- per m² redelijk is te achten. Het moet [Gedaagde] worden toegegeven dat de door [Eiser] verlangde prijs eerder bij bouwgrond past dan bij de landbouwgrond waar het in dit geval om gaat. Anderzijds zal [Gedaagde] dienen te beseffen dat híj degene is die onrechtmatig een deel van andermans perceel in bezit houdt, waarbij komt dat verwijdering hem ook voor extra moeite en kosten zou plaatsen. Nu [Eiser] blijkens de bewoordingen van zijn vordering een bepaling ex aequo et bono door de rechtbank van de te betalen overdrachtsprijs niet uitsluit, zal de rechtbank die prijs bepalen op €Euro 90,- per m². Daarbij wordt mede in overweging wordt genomen dat de kosten van het inschakelen van een deskundige op dit punt vermoedelijk disproportioneel hoog zouden uitvallen in relatie tot het geringe aantal vierkante meters waarvan hier sprake is.
Gelet op de formulering van de vordering onder 2b is voor de toewijzing daarvan niet nodig dat komt vast te staan om hoeveel vierkante meters het gaat. Wel realiseert de rechtbank zich dat hiermee nieuwe conflictstof klaar ligt, waarmee partijen niet zijn geholpen. Om die reden zullen beide partijen bij akte dienen aan te geven hoe groot, uitgaande van de door de deskundige vastgestelde perceelsgrens van het terrein van [Gedaagde], de oppervlakte waarom het gaat naar hun beste schatting is, alsmede óf, en zo ja, op welke manier zij aan dit twistpunt een einde willen maken in het geval dat zij niet tot overeenstemming daarover kunnen geraken. Indien dat niet tot een bevredigend resultaat leidt zal de rechtbank deze kwestie bij eindvonnis (noodgedwongen) openlaten.
3.4.3 De vorderingen onder 3b en 4b inzake verwijdering van de garage en oprit liggen reeds daarom voor afwijzing gereed omdat [Eiser] zelf heeft verklaard van een dergelijke vordering te willen afzien (zie dagvaarding sub 11b).
3.4.4 De vordering onder 3a voor wat betreft de overdracht aan [Gedaagde] is in beginsel toewijsbaar nu [Gedaagde] zelf daarvoor kiest (CvA sub 41). Het gaat daarbij om 1 m² en omtrent de prijs overweegt de rechtbank dat hier - anders dan onder 3.4.2 is overwogen - wél mag worden gesproken van bouwgrond, in welk geval een bedrag van f 300,- voor deze ene vierkante meter redelijk en acceptabel is.
3.4.5 Ook de vordering onder 4a inzake erfdienstbaarheid van de oprit kan in beginsel worden toegewezen. Over de kwestie van de inhoud daarvan en de retributie - die volgens [Gedaagde] op nihil moet worden gesteld - overweegt de rechtbank dat ten aanzien van de door [Eiser] gevorderde beperkingen van het gebruik van de oprit door [Gedaagde] niet valt in te zien welk redelijk belang van [Eiser] daarmee zou zijn gediend. De situatie zoals ter plaatse waargenomen geeft geen aanleiding tot een dergelijke beperking en [Eiser] heeft zijn vordering op dit punt ook niet nader onderbouwd, zodat een en ander zal worden afgewezen. De door [Eiser] gevorderde retributie oordeelt de rechtbank, ondanks dat het hier om bouwgrond gaat, volstrekt bovenmatig. Met overeenkomstige toepassing van het sub 3.4.2, tweede alinea, voorlaatste zin, overwogene stelt de rechtbank de retributie voor de oprit vast op €Euro 55,- per jaar.
3.5 Partijen zullen - [Eiser] als eerste - in de gelegenheid worden gesteld de onder 3.4.2, laatste alinea, bedoelde akte te nemen; de hierboven aangekondigde beslissingen zullen eerst in het dictum van het eindvonnis worden opgenomen. Daarbij zal [Gedaagde], als voor het grotere deel in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het geding aan de zijde van [Eiser], met inbegrip van het door [Eiser] betaalde deel van de deskundigenkosten.
3.6 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De rechtbank te Maastricht:
stelt partijen in de gelegenheid - te beginnen met partij [Eiser] - om zich bij akte uit te laten omtrent het onder 3.4.2, laatste alinea, overwogene;
verwijst de zaak naar de zitting van 12 maart 2003 voor akte aan de zijde van [Eiser], peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Laumen, rechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MC