RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 02/80 WAO Z
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
NS Reizigers BV te Maastricht, eiseres,
Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen -GAK Utrecht-, gevestigd te Amsterdam, als rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder.
Datum bestreden besluit: 29 november 2001.
Kenmerk: B&B nr.609.053.13.
Behandeling ter zitting: 12 november 2002.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
In het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het door eiseres ingediende bezwaarschrift van 2 oktober 2001 ongegrond verklaard.
Tegen bovengenoemd besluit heeft eiseres bij schrijven van 8 januari 2002 beroep ingesteld.
De door verweerder ter voldoening aan artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken alsmede het verweerschrift zijn in kopie aan eiseres gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 12 november 2002, alwaar namens eiseres mw. J.J.G. Bod en dhr. Van Dijk, arts, zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen mw. mr. T.M. Kuypers.
II.1. Per 1 januari 2002 is de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv).
De heer [werknemer], geboren in 1947, heeft op 11 juli 2000 ten gevolge van een herseninfarct zijn werkzaamheden als machinist bij eiseres gestaakt. De klachten zijn vervolgens binnen enkele maanden verdwenen.
[werknemer] is blijkens een schrijven van neuroloog J.J.M.G. Pasmans te Kerkrade van 22 september 2000 weer in staat om auto te rijden en zijn beroepswerkzaamheden te hervatten.
Dhr. H.M. Meijer, hoofd geneeskundige van het Aeromedical Institute, heeft bij brief van 18 mei 2001 te kennen gegeven dat [werknemer] een weinig ernstige beroerte, gekenmerkt door tintelingen en uitvalsverschijnselen, heeft doorgemaakt. Eind november 2000 zijn alle verschijnselen verdwenen. Volgens Meijer is [werknemer] echter op grond van regelgeving 001c (desondanks) niet voor zijn functie als machinist geschikt.
Teneinde het recht van [werknemer] op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te bepalen is op 7 juni 2001 door verzekeringsarts mw. S. Wijenbergh een verzekeringsgeneeskundige rapportage uitgebracht. [werknemer] is volgens Wijenbergh geschikt voor de maatgevende arbeid. Hij heeft een herseninfarct, zonder verlammingsverschijnselen, doorgemaakt. Er zijn verzekeringsgeneeskundig geen beperkingen.
Ook door de arbeidsdeskundige H. Souren wordt, mede op grond van de rapportage van de verzekeringsarts, in een rapportage van 18 juli 2001 geconcludeerd dat [werknemer] in staat is zijn werkzaamheden als machinist uit te voeren.
De aanvraag van [werknemer] voor een WAO-uitkering is, gelet op het vorenstaande, bij besluit van 28 augustus 2001 afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres, in haar hoedanigheid van werkgever van [werknemer], bij schrijven van 2 oktober 2001 een bezwaarschrift ingediend.
Op 21 november 2001 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van het verhandelde is een verslag gemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Bezwaarverzekeringsarts mw. J. Jonker heeft in haar rapportage van 22 november 2001 aangegeven dat zij het eens is met het door verzekeringsarts Wijenbergh gestelde. Het is evident dat [werknemer] een klein herseninfarct heeft gehad. Er zijn geen restverschijnselen. Er is dan ook geen sprake van beperkingen. [werknemer] kan alles doen wat een vergelijkbare man van dezelfde leeftijd met dezelfde conditie mag doen.
Bij het thans bestreden besluit van 29 november 2001 is het bezwaarschrift, gelet op het vorenstaande, ongegrond verklaard.
II.2. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de constatering dat bij [werknemer] geen sprake is van ziekte of gebrek onjuist is. [werknemer] voldoet niet aan in de P-Norm 001c (Medische en Psychologische eisen voor de machinist met volledige bevoegdheid) gestelde veiligheidsnormen voor een machinist. Dit zijn normen voor alle vervoerders op het spoor. [werknemer] kan zijn functie als machinist gezien zijn neurologische aandoening op grond van voormelde norm niet meer uitoefenen. Derhalve is sprake van ziekte of gebrek waarbij beperkingen ten aanzien van de arbeid aan de orde zijn.
II.3. De rechtbank dient in dit geding te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Het geding spitst zich daarbij toe op de vraag of [werknemer] terecht en op goede gronden niet in aanmerking is gebracht voor een WAO-uitkering.
De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
In het onderhavige geval is op [werknemer] van toepassing het arbeidsongeschiktheidscriterium, zoals dat als gevolg van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wet TBA), Staatsblad 1993, per 1 augustus 1993 is komen te luiden.
Voorts is van toepassing de op 26 juli 2000 in werking getreden Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) als bedoeld in artikel 18, achtste en tiende lid, van de WAO, artikel 2, zevende en negende lid, van de Waz, en artikel 2, achtste en tiende lid, van de Wajong (Staatsblad 2000 / 307), verder te noemen het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
Tevens is van toepassing het Besluit uurloonschatting 1999 van 11 februari 1999, Staatscourant 1999,40. Dit besluit is in werking getreden op 1 april 1999.
Vooropgesteld moet worden dat eerst dan sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO, zoals die wet per 1 augustus 1993 is komen te luiden, indien de belanghebbende, kort gezegd, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen wat gezonde personen met gelijke opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen. Bedoelde personen worden in de praktijk aangeduid met het begrip "maatman" respectievelijk "maatvrouw".
Bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is in de zin van die wetgeving, en zo ja in welke mate, zijn dus in het bijzonder de volgende factoren van belang:
-of de betrokkene medische beperkingen heeft;
-of en in hoeverre betrokkene als gevolg daarvan buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verwerven.
Voorts dient in het oog te worden gehouden dat voorwaarde voor het recht op uitkering is dat het verlies aan verdienvermogen in vergelijking met de maatman of maatvrouw ten minste 15% bedraagt voor de WAO.
Op grond van de beschikbare medische gegevens, namelijk de bevindingen van voormelde verzekeringsartsen alsmede de overige in geding gebrachte medische stukken, moet worden vastgesteld dat ten aanzien van [werknemer] geen medische beperkingen zijn aan te geven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in de voorhanden zijnde medische gegevens geen aanknopingspunten die tot een ander oordeel dwingen. Er zijn dus op grond van de medische bevindingen geen beperkingen ten aanzien van het verrichten van de maatmanfunctie.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de omstandigheid dat de werknemer op grond van norm 001c niet (arbeids)geschikt is voor de functie van machinist niet meteen betekent dat die werknemer ook (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is in het kader van de WAO. Teneinde te bepalen of van dit laatste sprake is, dient de situatie van die werknemer getoetst te worden aan de WAO en de daaraan verwante regelgeving. In het onderhavige geval heeft die toetsing, die naar het oordeel van de rechtbank niet voor onzorgvuldig gehouden kan worden, tot de conclusie geleid dat [werknemer] vanwege het ontbreken van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek niet in aanmerking komt voor een WAO-uitkering.
Nu geen sprake is van medische beperkingen ten aanzien van het vervullen van de maatmanfunctie heeft verweerder de aanvraag voor een WAO-uitkering terecht geweigerd. De omstandigheid dat [werknemer], op grond van het door hem doorgemaakte herseninfarct en gelet op de specifiek bij zijn maatmanfunctie behorende, door eiseres als werkgever gehanteerde (en dezerzijds gewaardeerde) veiligheidsnormen, door eiseres voor (arbeids)ongeschikt voor de functie van machinist wordt gehouden, maakt dit niet anders.
II.4. Nu dit besluit ook overigens niet voor vernietiging in aanmerking komt, dient het beroep eveneens voor ongegrond te worden verklaard.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.G.M. Jansberg in tegenwoordigheid van mw. mr. C.M. Bunschoten als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2003 door mr. Jansberg voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. C.M. Bunschoten w.g. A.G.M. Jansberg
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op: 4 februari 2003
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de President van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.