Reg.nr: AWB 03 / 97 WET VV + 03 / 96 GEMWT E V FEE
UITSPRAAK van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van deze wet in het geschil tussen:
[naam eiser] te Merkelbeek, eiser,
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Onderbanken, gevestigd te Onderbanken, verweerder.
Toepassing van artikel 8:81 van de Awb wordt verzocht ten aanzien van het besluit van verweerder van 10 december 2002.
Kenmerk: GHOE/2002/451.
Behandeling ter zitting: 12 februari 2003.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE PROCEDURE
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 10 december 2002 (verzonden 13 december 2002) heeft verweerder het door eiser op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediende bezwaarschrift tegen de besluiten van 28 en 29 januari 2002 niet-ontvankelijk respectievelijk ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemde besluiten is de op 28 januari 2002 mondeling gegeven bouwstop schriftelijk bevestigd en heeft verweerder eiser gelast de bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden voor zover het betreft afwijkingen van de op 7 september 2000 verzonden bouwvergunning.
Tegen het besluit van 10 december 2002 heeft eiser bij schrijven 19 januari 2003 beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Eveneens bij schrijven van 19 januari 2003 heeft eiser zich gewend tot de voorzieningenrechter van de rechtbank met het verzoek ter zake van het besluit van 10 december 2002 een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, te treffen.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42, dan wel artikel 8:33 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan eiser gezonden.
De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzienigenrechter van de rechtbank op 12 februari 2003 alwaar eiser in persoon is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer G.E.G. Hoen en mevrouw drs. W.H.J.M. Smeets, ambtenaren der gemeente.
II.1 In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit beroep is ingesteld bij de rechtbank, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is gedaan terwijl beroep is ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter alsdan onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter is gewezen in de kennisgeving aan partijen van de behandeling van het verzoek ter zitting, alsook ter zitting zelve. Na kennisneming van de stukken en de behandeling van het verzoek ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat nader onderzoek aan de behandeling van de zaak niet kan bijdragen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zich tegen toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb verzetten. De voorzieningenrechter doet dan ook onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
II.2 Op 25 februari 2000 heeft eiser een bouwplan ingediend voor het uitbreiden en verbouwen van een woning en vernieuwing van een garage op het perceel [adres] te Merkelbeek, kadastraal bekend gemeente Merkelbeek, sectie C, nummer 699. Dit plan voorzag onder meer in een verbinding (portaal) tussen de woning en de garage.
Op 3 maart 2000 heeft de welstandscommissie voornoemd bouwplan als principeplan behandeld en daarover een positief advies uitgebracht.
Bij schrijven van 5 april 2000 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat realisering van het bouwplan niet mogelijk is wegens - kort gezegd - strijd met het bestemmingsplan.
II.2.1 Op 15 mei 2000 heeft eiser een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor het uitbreiden en verbouwen van de woning en de vernieuwing van de garage aan de [adres] te Merkelbeek. Eiser heeft dit bouwplan aangepast aan de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan, waarbij de verbinding tussen de woning en de garage (portaal) is komen te vervallen.
Bij besluit van 24 augustus 2000 (verzonden 7 september 2000) heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning verleend.
II.2.2 Verweerder stelt dat bij een op 6 november 2001 uitgevoerde controle met betrekking tot de bouwwerkzaamheden op het perceel [adres] te Merkelbeek is geconstateerd dat in afwijking van de bij besluit van 24 augustus 2000 verleende vergunning werd gebouwd.
Volgens verweerder is op 28 januari 2002 nogmaals vastgesteld dat in afwijking van de verleende bouwvergunning werd gebouwd (verbinding tussen woning en garage). Op basis van deze constatering heeft de toezichthouder de bouwwerkzaamheden stopgelegd.
Bij schrijven van 28 januari 2002 (uitgereikt 29 januari 2002) heeft de toezichthouder eiser gelast - op straffe van verbeurte van een dwangsom - de bouwwerkzaamheden, bestaande uit het in afwijking van de verleende bouwvergunning realiseren van een verbinding (portaal) tussen de woning en de garage op het perceel [adres] te Merkelbeek te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 29 januari 2002 (verzonden 29 januari 2002) heeft verweerder eiser gelast - op straffe van verbeurte van een dwangsom - de bouwwerkzaamheden, bestaande uit het in afwijking van de verleende bouwvergunning realiseren van een verbinding (portaal) tussen de woning en de garage op het perceel [adres] te Merkelbeek te staken en gestaakt te houden.
Eiser heeft zich met deze besluiten niet kunnen verenigen en heeft daartegen bij schrijven van 17 februari 2002 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Naar aanleiding van dit bezwaar is (zijn) eiser (en zijn advieseur/architect, de heer [naam adviseur]) gehoord door de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften gemeente Onderbanken, een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb. De Commissie voornoemd heeft vervolgens op 10 juni 2002 geadviseerd het bezwaar tegen het besluit van 28 januari 2002 niet-ontvankelijk te verklaren en het bezwaar tegen het besluit van 29 januari 2002 ongegrond te verklaren. Overeenkomstig het advies van deze commissie heeft verweerder bij het thans bestreden besluit eisers bezwaren niet-ontvankelijk respectievelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft daartegen bij schrijven van 19 januari 2003 beroep ingesteld bij deze rechtbank. In beroep is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de bevoegde ambtenaar van Bouw- en Woningtoezicht akkoord ging met de in afwijking van de verleende vergunning aangebrachte wijzigingen in het bouwplan. De desbetreffende ambtenaar zou tevens hebben medegedeeld dat het niet noodzakelijk was om een nieuwe tekening c.q. nieuwe aanvraag bouwvergunning in te dienen. Subsidiair stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte niet alsnog de gelegenheid heeft geboden een nieuwe aanvraag bouwvergunning voor het gewijzigde plan in te dienen.
II.2.3 In dit geding dient te worden beoordeeld of verweerder eiser terecht heeft gelast - op straffe van verbeurte van een dwangsom - om de bouwwerkzaamheden bestaande uit het in afwijking van de verleende bouwvergunning realiseren van een verbinding (portaal) tussen de woning en de garage op het perceel [adres] te Merkelbeek te staken en gestaakt te houden.
Dienaangaande wordt overwogen als volgt.
II.2.3.1 De besluiten van 28 en 29 januari 2002 zijn inhoudelijk gelijk. Het eerste besluit is echter onbevoegd genomen. Om die reden is heeft verweerder het besluit van 28 januari 2002 op 29 januari 2002 doen volgen door een bevoegd genomen besluit. Door verweerder is gesteld dat het besluit van 29 januari 2002 diende ter vervanging van het op 28 januari 2002 onbevoegd genomen besluit. De voorzieningenrechter is dan ook met verweerder van oordeel dat eiser geen belang meer had bij een beoordeling van het besluit van 28 januari 2002 zodat verweerder eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar ten aanzien van dit besluit. Het beroep dient op dit punt dan ook ongegrond verklaard te worden.
II.2.3.2 Niet in geschil is dat eiser heeft gebouwd in afwijking van de bij besluit van 24 augustus 2000 aan eiser verleende bouwvergunning.
Ingevolge het bepaalde in artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Artikel 5:22 van de Awb bepaalt dat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang slechts bestaat indien zij bij of krachtens de wet is toegekend. Ingevolge het bepaalde in artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet (Gem.wet) is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Artikel 125, tweede lid, van de Gem.wet bepaalt dat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het
college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Op grond van het bepaalde in artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in casu bevoegd is tot het opleggen van een last onder dwangsom.
II.2.3.2.1 Alvorens tot het opleggen van een last onder dwangsom over te gaan dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb een zorgvuldige afweging van alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen plaats te vinden. Voorts mag uiteraard ook anderszins geen sprake zijn van strijdigheid met geschreven of ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur of algemene rechtsbeginselen.
In dat kader dient de stelling van eiser beoordeeld te worden, inhoudende dat door de ambtenaar Bouw- en Woningtoezicht uitdrukkelijk is ingestemd met de in het bouwplan aangebrachte wijziging bestaande uit het aanbrengen van een verbinding tussen de woning en de garage.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat achteraf niet met zekerheid vastgesteld kan worden wat tussen partijen precies is gezegd en afgesproken. Echter zelfs wanneer het er voor zou moeten worden gehouden dat de lezing van eiser juist is, had - zo eiser dat zelf al niet had dienen te beseffen - in ieder geval de heer mr. ir. [naam adviseur], die eiser bijstond en namens eiser op 6 november 2001 het gesprek met de ambtenaar Bouw- en Woningtoezicht heeft gevoerd, zich dienen te realiseren dat een ambtenaar Bouw- en Woningtoezicht geen toezeggingen kan doen met betrekking tot het al dan niet vereist zijn van een nieuwe aanvraag. Eiser heeft in dat verband opgemerkt dat de heer [naam adviseur] uitdrukkelijk aan de heer Daemen (ambtenaar Bouw- en Woningtoezicht) heeft gevraagd of er een nieuwe bouwaanvraag c.q. bouwtekening ingediend diende te worden, waarop door de heer Daemen ontkennend zou zijn geantwoord met de mededeling dat hij een en ander zou vastleggen in een notitie.
De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat de heer [naam adviseur] zich wel degelijk heeft gerealiseerd dat in principe een nieuwe bouwvergunning was vereist voor het gewijzigde bouwplan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het op de weg van eiser gelegen deze afwijkende visie van de ambtenaar Bouw-en Woningtoezicht te bevestigen aan verweerder. In ieder geval had eiser niet zonder meer af mogen gaan op de mededeling van de ambtenaar Bouw- en Woningtoezicht nu niet deze ambtenaar maar verweerder beslist over het al dan niet verlenen van een bouwvergunning.
Van (overige) belangen aan de zijde van eiser die in de afweging betrokken hadden dienen te worden is de voorzieningenrechter niet gebleken.
II.2.3.2.2 Ten aanzien van de subsidiaire grief van eiser dat hij niet in de gelegenheid is gesteld alsnog een aanvraag bouwvergunning in te dienen met betrekking tot het gewijzigde bouwplan overweegt de voorzieningenrechter dat het eiser uiteraard (nog steeds) vrij staat een dergelijke aanvraag in te dienen.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat in het kader van de beoordeling van de bouwstop nog niet de eventuele legalisatiemogelijkheden beoordeeld hoeven te worden. Deze komen pas aan de orde bij een last tot afbraak van hetgeen in strijd met de verleende vergunning is gebouwd dan wel bij de beoordeling van een aanvraag van eiser om alsnog een bouwvergunning te verlenen.
II.2.3.2.3 Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom. Het beroep van eiser dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Nu uitspraak in de hoofdzaak wordt gedaan en het bestreden besluit daardoor niet langer onderwerp vormt van een door de rechtbank te beslissen geschil, bestaat er, gelet ook op artikel 8:85, tweede lid, van de Awb, geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen.
Mitsdien wordt, mede gelet op de artikelen 8:70, 8:84 en 8:86 van de Awb, beslist als aangegeven in rubriek III.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van mr. E.B.A. Ferwerda als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2003 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E.B.A. Ferwerda w.g. Willemsen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 19 februari 2003
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA
's-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuurs-rechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.