RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 02/1945 BESLU
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
Stichting De Faunabescherming, gevestigd te Amstelveen, eiseres,
Gedeputeerde Staten van Limburg, gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 26 november 2002.
Kenmerk: 2002/49292.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 26 november 2002, verzonden op 4 december 2002, heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij schrijven van 24 december 2002 van haar gemachtigde bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 26 november 2002.
Namens verweerder is bij schrijven van 29 januari 2003, verzonden op 30 januari 2003, een verweerschrift ingediend. Dat verweerschrift en de zijdens verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
De inhoud van de gedingstukken wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
Eiseres heeft, blijkens artikel 2, eerste lid, van haar statuten, als doel: de bevordering van een ethisch en wetenschappelijk verantwoord beleid en beheer cum annexis van –met name– de in het wild levende fauna. Het werkterrein van eiseres is Nederland, maar kan zich –bij uitzondering– ook uitstrekken tot buiten Nederland.
Ingevolge de artikelen 9 tot en met 12 van de Flora- en faunawet is het verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Ook is het ingevolge die artikelen verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten, nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren, en eieren van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
In de artikelen 50, 51 en 53 van voornoemde wet zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de uitoefening van de jacht. In genoemde artikelen is geregeld welke middelen geoorloofd zijn om te jagen, waar een houder van een jachtakte geen geweer mag dragen en op welke dagen of gedurende welke periodes het jagen verboden is.
Ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Flora- en faunawet kan verweerder bepalen dat in afwijking van de artikelen 9 tot en met 12, 50, 51 en 53 van die wet, op door hem aan te wijzen gronden, de stand van bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse diersoorten of andere diersoorten of verwilderde dieren kan worden beperkt door hem aan te wijzen personen of categorieën van personen. Een besluit als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van voornoemde wet mag verweerder slechts nemen, indien dit nodig is in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of ter voorkoming van schade aan flora en fauna en indien geen andere bevredigende oplossing bestaat.
De in artikel 67, eerste lid, van de Flora- en faunawet genoemde ministeriële regeling is de Regeling beheer en schadebestrijding dieren (hierna te noemen: de Regeling).
Op 3 september 2002 heeft verweerder het Besluit aanwijzing ex. artikel 67 Flora- en faunawet (hierna te noemen: het Besluit) vastgesteld. Dit Besluit is op 5 september 2002 bekend gemaakt door publicatie in het Provinciaal Blad van Limburg, de Staatscourant en in de regionale dagbladen.
Bij schrijven van 12 september 2002 van haar gemachtigde heeft eiseres –tijdig– bezwaar gemaakt tegen het Besluit. Eiseres heeft bij schrijven van 31 oktober 2002 van haar gemachtigde de gronden van dat bezwaar nader aangevuld.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 7 van de Procedureverordening Limburg 2000 is het namens eiseres ingediende bezwaarschrift in handen gesteld van de Awb-commissie bezwaarschriften (hierna te noemen: de Commissie), een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb.
Bij schrijven van 24 oktober 2002 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om op haar bezwaar te worden gehoord, doch van deze gelegenheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt.
Op 15 november 2002 heeft de Commissie verweerder geadviseerd om de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren, omdat –kort samengevat– het Besluit als een algemeen verbindend voorschrift moet worden aangemerkt.
Bij besluit van 26 november 2002 heeft verweerder op het namens eiseres gemaakte bezwaar beslist overeenkomstig het advies van de Commissie en dat bezwaar mitsdien niet-ontvankelijk verklaard.
Daar eiseres zich met dit besluit niet heeft kunnen verenigen, heeft zij er bij schrijven van 24 december 2002 van haar gemachtigde –tijdig– bij deze rechtbank beroep tegen ingesteld.
In beroep is –voorzover thans van belang– namens eiseres aangevoerd dat verweerder haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het Besluit is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat het Besluit, in tegenstelling tot een algemeen verbindend voorschrift dat zich “tot een ieder” richt, is gericht tot een nader omschreven categorie van personen.
In dit geding dient te worden beoordeeld of verweerder het namens eiseres gemaakte bezwaar terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, in samenhang bezien met artikel 7:1, eerste lid, en artikel 6:4, eerste lid, van deze wet, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en vervolgens beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb kan geen bezwaar of beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of beleidsregel.
Onder een besluit dient, blijkens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb te worden verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Onder een besluit van algemene strekking pleegt te worden verstaan: een naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende (algemene) regel, uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent (zie MvT 23 700, nr. 3, p. 105). Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat het moet gaan om een besluit dat de vaststelling van zelfstandige normen inhoudt en dat zich leent voor herhaalde toepassing.
Aan zijn besluit tot niet-ontvankelijkverklaring van het namens eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder –zoals reeds overwogen– ten grondslag gelegd dat het Besluit als een algemeen verbindend voorschrift wordt aangemerkt. De rechtbank zal thans beoordelen of deze stelling juist is.
Bij artikel 1 van het Besluit zijn als personen of categorieën van personen en middelen als bedoeld in artikel 67 van de Flora- en faunawet voor het grondgebied van de provincie Limburg aangewezen:
1. houders van een geldige jachtakte mogen de in bijlage 1 genoemde soorten beperken met het geweer of met honden, niet zijnde lange honden, op de gronden waar zij gerechtigd zijn gebruik te maken van het geweer of honden, niet zijnde lange honden, dit in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of ter voorkoming van schade aan flora en fauna;
2. jachthouders en grondgebruikers in de provincie Limburg mogen de in bijlage 2 genoemde soorten beperken met gebruikmaking van een kastval ter voorkoming van schade aan de fauna;
3. houders van een geldige valkeniersakte mogen de in bijlage 1 genoemde soorten beperken met gefokte jachtvogels, te weten slechtvalken (…) en haviken (…), op gronden waar ze gerechtigd zijn te jagen, of op andere gronden met toestemming van de grondgebruiker, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of ter voorkoming van schade aan flora en fauna.
In voornoemd artikel is precies aangegeven welke personen en/of categorieën van personen bevoegd zijn om de stand van diersoorten, die nader zijn omschreven in de bij het Besluit behorende bijlagen 1 en 2, te beperken. De groep geadresseerden van dat Besluit is aldus nader bepaald, zodat het Besluit reeds om deze reden niet is aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift. Het Besluit moet
–naar het oordeel van de rechtbank– dan ook worden aangemerkt als een besluit van algemene strekking, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, tegen welk besluit voor belanghebbenden rechtstreeks bezwaar en beroep openstaat.
Nu verweerder aan het thans bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat het Besluit is aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift, is de rechtbank, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat eerstgenoemd besluit een deugdelijke motivering ontbeert, hetgeen ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Awb wel is vereist. Het beroep van eiseres dient dan ook reeds om deze reden gegrond verklaard te worden, in welk kader het thans bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Gezien het vorenstaande behoeven de overige, door eiseres aangevoerde, gronden geen bespreking meer.
Nu niet is gebleken van ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende kosten, acht de rechtbank geen termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Nu op grond van het vorenstaande voortzetting van het onderzoek niet nodig is, sluit de rechtbank op grond van artikel 8:54 van de Awb het onderzoek.
Mitsdien wordt onder toepassing van artikel 8:54 van de Awb en mede gelet op de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb beslist als aangegeven in rubriek III.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres;
- bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 218,-- volledig wordt vergoed door de provincie Limburg.
Aldus gedaan door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.L. Devoi als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2003
w.g. J. Devoi w.g. M.C. van Binnebeke
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op: 27 februari 2003
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel van verzet open bij de rechtbank Maastricht. De termijn voor het doen van verzet bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Bij indiening van het verzetschrift kan de indiener vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.