ECLI:NL:RBMAA:2003:AF5803

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
63856 - HA ZA 01-188 ..
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Sijmonsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling door de coöperatie Rabobank U.A. tegen gedaagden inzake kredietlimietoverschrijding en bankafschriften

In deze zaak heeft de coöperatie Rabobank U.A. een vordering ingesteld tegen de gedaagden, die onder andere bestaat uit het verzoek om betaling van openstaande bedragen op verschillende rekeningen. De rechtbank te Maastricht heeft op 12 maart 2003 vonnis gewezen in deze civiele zaak, waarin de Rabobank stelt dat de gedaagden niet hebben gereageerd op de opzegging van hun bankrelatie en dat zij geen bewijs hebben geleverd voor hun verweer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden niet hebben ontkend dat zij bij de Rabobank rekeningen hadden en dat zij de opzegging van hun bankrelatie hebben ontvangen. De Rabobank heeft haar vordering onderbouwd met verwijzingen naar haar algemene bankvoorwaarden, waarin staat dat bankbescheiden als bewijs gelden, tenzij het tegendeel door de cliënt wordt aangetoond.

De rechtbank heeft de gedaagden in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren voor hun stellingen, maar heeft vastgesteld dat zij geen schriftelijke stukken hebben overgelegd die hun claims ondersteunen. De rechtbank heeft ook getuigenverhoren gehouden, maar de verklaringen van de getuigen hebben niet geleid tot voldoende bewijs voor de stelling van de gedaagden dat er een kredietlimietoverschrijdingsovereenkomst was gesloten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Rabobank recht heeft op betaling van de gevorderde bedragen, omdat de gedaagden niet hebben aangetoond dat zij recht hebben op een andere behandeling van hun vorderingen.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en heeft de Rabobank de gelegenheid gegeven om een door haar getekend uittreksel uit haar administratie over te leggen. De uitspraak van de rechtbank is gedaan in het openbaar, waarbij de rechter en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

Vonnis : 12 maart 2003
Rolnummer : 63856 / HA ZA 01-188
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Landgraaf,
eiseres,
procureur Mr. Ch.M.E.M. Paulussen;
tegen:
1. [De heer / mevrouw W. ],
wonende te Landgraaf,
gedaagde sub 1,
en
2. [De heer / Mevrouw J.],
wonende te Kerkrade,
gedaagde sub 2,
procureur voor beide gedaagden Mr. G.A.M.F. Spera.
1. Het verdere verloop van de procedure
Na het in deze zaak op 18 oktober 2001 gewezen vonnis in het vrijwaringsincident (hierna het vonnis genoemd) heeft [Gedaagde] een conclusie van antwoord/eis in reconventie genomen. De Rabobank heeft daarop een conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie genomen. [Gedaagden ] hebben vervolgens in conventie gedupliceerd en in reconventie gerepliceerd. Nadat de Rabobank een akte uitlating producties in conventie tevens conclusie van dupliek in reconventie heeft genomen heeft de rolrechter een akte van [Gedaagden] geweigerd waarna de Rabobank vonnis heeft gevraagd. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil in conventie
2.1 De rechtbank stelt voorop dat zij uit de tweede alinea van de conclusie van dupliek in conventie van [Gedaagden ] begrijpt dat de conclusie van antwoord van [W.] tevens heeft te gelden als te zijn genomen door [J.].
De rechtbank heeft verder ambtshalve wetenschap van het feit dat [J.] geen gebruik heeft gemaakt van de haar bij het vonnis geboden mogelijkheid om [W.] in vrijwaring op te roepen.
2.2 Voor de inhoud van de vordering van de Rabobank verwijst de rechtbank naar hetgeen onder 2.1 in het vonnis is vermeld. De Rabobank heeft, buiten hetgeen reeds in het vonnis ter onderbouwing van haar vordering is opgenomen, nog gesteld dat op de rechtsverhouding tussen partijen haar algemene bankvoorwaarden van toepassing zijn en dat in die voorwaarden art. 11 het volgende bepaalt:
"Bewijskracht bankbescheiden.
Tegenover de cliënt strekt een door de bank getekend uittreksel uit haar administratie tot volledig bewijs, behoudens door de cliënt geleverd tegenbewijs".
2.3 [Gedaagden ] ontkennen bij gebrek aan wetenschap de hoogte van de gevorderde bedragen en stellen dat in dit geval geen beroep mag worden gedaan op art. 11 van de algemene bankvoorwaarden omdat de Rabobank vanaf de datum opzegging heeft verzuimd [Gedaagden ] doorlopend bankafschriften van de betreffende rekeningen te sturen.
3. De beoordeling in conventie
3.1 [Gedaagde] heeft niet ontkend dat hij bij de Rabobank een rekening-courant had genummerd 1252.99.133 noch dat hij een lening had onder nummer 1517.910.781.
[Gedaagden ] hebben niet ontkend dat zij bij de Rabobank op beider naam een betaalrekening 1717.34.319 en een doorlopend krediet nummer 7048.97.101 hadden. [Gedaagden ] hebben evenmin ontkend de opzeggingsbrief van de Rabobank dd 16 oktober 1998 te hebben ontvangen waarin de Rabobank de aan [Gedaagden ] verstrekte financiering met onmiddellijke ingang opzegt en verder meedeelt dat niet meer over de rekening courant kan worden beschikt. In die brief van de Rabobank zijn de volgende rekeninggegevens vermeld:
Geldlening 1517.910.781 : restant hoofdsom f 12.500,- lopende rente vanaf 1 oktober 1998 p.m.;
Krediet rekening courant 1252.99.133 : debetsaldo per 14 oktober 1998 f 24.576,12;
Doorlopend krediet 7048.97.101 : f 17.151,83 debetsaldo per 14 oktober 1998. Lopende rente, provisie en kosten p.m.
[Gedaagden ] hebben na ontvangst van die brief van 16 oktober 1998 niet geprotesteerd tegen de in die brief vermelde bedragen zodat de rechtbank het ervoor houdt dat de bedragen toen juist waren.
3.2 Gelet op het feit dat de Rabobank in de brief van 16 oktober 1998 de rechtsverhouding opzegt, is het verweer van [W.] dat zij na die brief van 16 oktober 1998 geen bankafschriften meer hebben ontvangen niet relevant voorzover de thans gevorderde bedragen niet de bedragen zoals genoemd in de brief van 16 oktober 1998 overschrijden. De bedragen kunnen immers in beginsel na die brief niet meer verhoogd zijn behoudens dan voorzover het rente e.d. zou betreffen. Nu blijkens de dagvaarding terzake de rekening courant 1252.99.133 en de lening 1517.910.781 niet meer wordt gevorderd dan de in de brief van 16 oktober 1998 genoemde bedragen, liggen de vorderingen van de bedragen terzake die twee rekeningen voor toewijzing gereed.
3.3 Terzake de rekeningen 1717.34.319 en 7048.97.101 (met betrekking tot de eerst genoemde rekening wordt thans ruim
f 3.000,- meer gevorderd terwijl de laatstgenoemde rekening in het geheel niet wordt genoemd in de brief van 16 oktober 1998) geldt het volgende. Het verweer van [Gedaagden ] dat de Rabobank geen beroep mag doen op art. 11 van de algemene bankvoorwaarden omdat de bank hen geen afschriften zou hebben verstrekt, wordt verworpen. Zo de bank die afschriften al niet zou hebben verstrekt, is het aan de rekeninghouder die normaliter regelmatig afschriften ontvangt om tijdig te reageren indien dergelijke afschriften niet meer worden ontvangen. Daar waar de rekeninghouder dit nalaat kan hij vervolgens jaren later niet klagen over het feit dat geen afschriften zijn ontvangen. De Rabobank mag mitsdien een beroep doen op art. 11 van de algemene bankvoorwaarden.
3.4 De Rabobank heeft terzake de rekeningen 1717.34.319 en 7048.97.101 geen door haar getekend uittreksel uit haar administratie overgelegd noch heeft zij terzake deze rekeningen de in de dagvaarding genoemde bedragen op andere wijze onderbouwd. De rechtbank zal de Rabobank dan ook in de gelegenheid stellen alsnog een dergelijk uittreksel over te leggen. Bij gebreke van een dergelijk uittreksel zal de Rabobank dienen aan te geven op welke wijze zij vervolgens de door haar terzake deze twee rekeningen gevorderde bedragen wenst te bewijzen.
4. Het geschil in reconventie
4.1 [Gedaagden ] stellen dat zij in de periode oktober 1997-februari/maart 1998 met de Rabobank bij monde van mevr. [K.], accountmanager bij de Rabobank en in het bijzijn van hun accountant de heer [V.], een overeenkomst hebben gesloten waarbij de Rabobank ermee heeft ingestemd dat [W.] zijn kredietlimiet omstreeks de periode maart-april 1998 mocht overschrijden (hierna zal deze overeenkomst de "kredietlimietoverschrijdingsovereenkomst" worden genoemd). In die periode omstreeks maart-april 1998 diende [W.] namelijk personeelsleden salaris te betalen terwijl de facturen die hij terzake de door die personeelsleden verrichte werkzaamheden aan opdrachtgevers kon sturen pas enkele weken na die salarisbetalingen betaald zouden worden. De betreffende opdrachtgevers waren KWF en Lieben Infra. Toen de betreffende salarisbetalingsopdrachten die [W.] de Rabobank gaf niet werden uitgevoerd heeft de Rabobank [W.], die verhaal kwam halen, meegedeeld dat de Rabobank die afspraak bij nader inzien niet wenste na te komen. Als gevolg hiervan kon [W.] zijn personeel niet betalen en werden de twee contracten beëindigd. [Gedaagden ] stellen hierdoor een netto winst te hebben gederfd van ruim f 90.000,-. Zij vorderen tenslotte dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de bank toerekenbaar is tekortgeschoten jegens [W.] met veroordeling van de bank om de hierdoor door [W.] geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2001.
4.2 De vordering wordt door de Rabobank bestreden waarvoor de rechtbank verwijst naar de conclusies van antwoord en dupliek in reconventie.
5. [De beoordeling in reconventie. Gedaagden] noemen zich in hun conclusie van repliek in reconventie expliciet beiden eisers. Dit betekent dus dat beiden als partij moeten worden gezien.
5.2.1 Daar waar [Gedaagden ] in punt 4 eis in reconventie stellen dat de kredietlimietoverschrijdingsovereenkomst is gesloten in de periode oktober (naar de rechtbank begrijpt van het jaar 1997) én februari/maart 1998, leidt de rechtbank uit punt 6 eis in reconventie af dat [Gedaagden ] uiteindelijk stellen dat de overeenkomst is gesloten in februari 1998.
5.2.2 De Rabobank heeft voldoende gemotiveerd ontkend dat partijen die kredietlimietoverschrijdingsovereenkomst hebben gesloten zodat het op grond van art. 177 Rv-oud/150 Rv-nieuw aan [Gedaagden ] is om die overeenkomst te bewijzen. Daar waar door [Gedaagden ] geen enkel schriftelijk stuk is overgelegd geldt die hoofdregel van het bewijsrecht eens te meer. Terzake de vraag of partijen deze kredietlimietoverschrijdingsovereenkomst hebben gesloten, is op verzoek van [Gedaagden ] een voorlopig getuigenverhoor gehouden en [Gedaagden] hebben de van die verhoren opgemaakte processen-verbaal in het geding gebracht. Uit die in het geding gebrachte verbalen blijkt dat de rechtbank gehoord heeft beide eisers, [K.] en [V.] en [D.].
5.2.3 [D.] heeft terzake het bestaan van de kredietlimietoverschrijdingsovereenkomst niets verklaard.
5.2.4 [V.] heeft tijdens zijn verhoor op 3 december 1999 verklaard, samengevat, dat hij aanwezig is geweest bij een bespreking in maart 1998 ten huize van [W.] waarbij aanwezig waren [K.], [W.], [J.] en hijzelf. [Gedaagde W. ] deelde tijdens die bespreking mee dat hij een uitbreiding van het krediet wilde, enerzijds vanwege liquiditeitsproblemen en anderzijds voor de voorfinanciering van nieuw aan te trekken personeel omdat hij een grote opdrachtgever zou hebben. [K.], aldus [V.], "… reageerde op het verzoek met de mededeling dat de bank altijd bereid was om mee te denken en mee te financieren. Wel wilde zij inzage in het contract met die grote opdrachtgever. Bovendien zouden de betalingen van de opdrachtgever via de bank moeten lopen. … Zij deed volgens mij geen harde toezegging tot financiering. Ze zei immers:" Indien het contract getoond kan worden aan de bank en indien de betalingen netjes via de bank zullen binnenkomen, dan zal de bank volgens mij geen problemen hebben met de verstrekking van deze financiering.". Uit de verklaring van [V.] blijkt verder dat tijdens die bespreking [W.] geen contract heeft laten zien.
5.2.5 [K.] heeft tijdens haar verhoor op 3 december 1999 verklaard, samengevat, dat zij op 31 maart 1998 op verzoek van [W.] een bespreking bij hem thuis heeft gehad. Bij die bespreking waren naast [W.] ook aanwezig de heer [V.], [J.] en zijzelf. [Gedaagde W. ] deelde tijdens die bespreking mee dat hij meer ruimte op zijn rekening-courant wilde hebben waarop [K.] geantwoord zou hebben :"[W. ], je weet dat we jouw financiering niet kunnen uitbreiden." Op de vraag van [W.] of [K.] wat soepeler met de betalingen van de salarissen kon omgaan zegt [K.] geantwoord te hebben :"dan bel je maar en dan zullen we wel zien".
5.2.6 De verklaringen van [V.] en [K.], ook bezien in onderling verband en samenhang, leveren zelfs geen onvolledig bewijs op van de stelling dat er een kredietlimietoverschrijdingsovereenkomst is gesloten in februari/maart 1998. Nu op voet van art. 213, lid 1 Rv-oud een partijverklaring slechts bewijs te haren voordele kan opleveren indien zij strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs, hoeven de verklaringen van [W.] en [V.] niet beoordeeld te worden. Zij zijn immers, gelet op het hiervoor onder 5.1 overwogene, partij.
5.3 Aldus staat de stelling van [Gedaagden ] dat zij met de Rabobank de kredietlimietoverschrijdingsovereenkomst hebben gesloten op geen enkele manier vast. In beginsel dient dan, indien bewijs van de betreffende stelling (dus dat er een kredietlimietoverschrijdingsovereenkomst is gesloten) is aangeboden, de partij die dit bewijs heeft aangeboden tot die bewijslevering te worden toegelaten mits het bewijsaanbod voldoende is gesubstantieerd. Gelet op het feit dat [Gedaagden ] zelf stellen dat de kredietlimietoverschrijdingsovereenkomst is gesloten in bijzijn van slechts [V.], [K.], en partijen zelf, welke personen allemaal -sommigen meermalen- zijn gehoord, terwijl geen enkel schriftelijk stuk in het geding is gebracht waaruit die overeenkomst blijkt en evenmin is gesteld dat dergelijke schriftelijke stukken bestaan, is de rechtbank van oordeel dat een kaal bewijsaanbod zoals [Gedaagden] hebben gedaan, onvoldoende is om geaccepteerd te worden. Hun vordering dient dus te worden afgewezen met veroordeling van hen in de kosten van de reconventionele procedure.
6. In conventie en reconventie
6.1 Elke andere beslissing zal worden aangehouden.
7. Uitspraak
De rechtbank:
In conventie
alvorens verder te beslissen:
stelt de Rabobank in staat om bij akte een door haar getekend uittreksel uit haar administratie in de zin van art. 11 van haar algemene bankvoorwaarden over te leggen en/of om door middel van getuigen te bewijzen dat :
- het debetsaldo op de betaalrekening 1717.34.319 van [Gedaagden ] f 42,55 bedraagt en de rente daarop tot 30 september 2000 f 13,03;
- het debetsaldo op de doorlopende kredietrekening 7048.97.101 van [Gedaagden ] (op 30 oktober 2000) f 20.299,65 bedroeg;
bepaalt dat een eventueel getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht ten overstaan van mr. Sijmonsma aan het St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald nadat de Rabobank bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht en, zo ja, het aantal en de personalia van die getuigen;
verwijst de zaak naar de rol van 9 april 2003 voor akte houdende overlegging genoemd getekend uittreksel en/of opgave getuigen aan de zijde van de Rabobank, alsmede voor akte aan de zijde van beide partijen houdende opgave verhinderdata in de eerste vier maanden vanaf de datum van opgave;
bepaalt dat indien de Rabobank volstaat met het overleggen van genoemd getekend uittreksel, [Gedaagden ] vier weken nadat dit uittreksel is overgelegd een antwoord-akte mogen nemen;
In conventie en reconventie
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sijmonsma, rechter en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.