ECLI:NL:RBMAA:2003:AF5808

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
64499 / HA ZA 01-287
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sijmonsma
  • J. Laumen
  • A. de Kerpel-van de Poel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering en inschaling van hoofd juridische zaken bij ABP

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heer D., werkzaam als hoofd juridische zaken bij de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs (USZO) binnen het ABP. De appellant, D., was het niet eens met de indeling van zijn functie in salarisschaal Vc, schaal 12, en vorderde dat zijn functie zou worden gewaardeerd op Vd, schaal 13, conform eerdere adviezen. De rechtbank te Maastricht behandelt het hoger beroep na een eerdere afwijzing door de kantonrechter te Heerlen. De appellant heeft meerdere grieven ingediend tegen de overwegingen van de kantonrechter, die oordeelde dat het ABP in redelijkheid tot de indeling in schaal 12 had kunnen komen. De rechtbank overweegt dat de werkgever een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij functiewaardering, mits deze in overeenstemming met de geldende regels is uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat het ABP niet onredelijk heeft gehandeld door de functie van de appellant in schaal 12 te indelen, ondanks de eerdere adviezen die een hogere indeling suggereerden. De rechtbank bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Vonnis : 12 maart 2003
Zaaknummer : 64499 / HA ZA 01-287
De rechtbank te Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[De heer D. ],
wonende te Aken (Duitsland),
appellant,
procureur mr. S.L.G.M. Roebroek;
tegen:
de stichting STICHTING PENSIOENFONDS ABP,
zetelend te Heerlen,
geïntimeerde,
procureur mr. C.A.H. Lemmens.
1. Het verloop van de procedure in eerste aanleg
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de rechtbank naar het vonnis van de kantonrechter te Heerlen van 6 december 2000, gewezen onder zaak/rolnummer 71591 cv 942/2000 tussen appellant, verder te noemen: [D.], als eiser, en geïntimeerde, verder te noemen: het ABP, als gedaagde. Genoemd vonnis is in kopie aan deze uitspraak gehecht.
2. Het verloop van de procedure in hoger beroep
[Appellant] is bij dagvaarding van 23 februari 2001 - derhalve tijdig - in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis bij deze rechtbank. [Appellant] heeft vervolgens een memorie van grieven genomen, waarbij afschriften van de processtukken in eerste aanleg, alsmede een productie zijn overgelegd.
Het ABP heeft een memorie van antwoord genomen, zulks onder overlegging van producties.
Ten slotte hebben partijen vonnis op het rechtbankdossier gevraagd. De uitspraak van dat vonnis is nader bepaald op heden.
3. Het geschil, de grieven en de vorderingen in appèl
3.1 [Appellant] is werkzaam bij de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs bij het verwerkingscentrum Defensie (verder te noemen: USZO Defensie), welke deel uitmaakt van het ABP. [Appellant] is werkzaam als hoofd juridische zaken. [Appellant] is ingedeeld in salarisschaal Vc, schaal 12. In het voorjaar van 1998 heeft de directeur van USZO opdracht gegeven aan de afdeling functie-evaluatie om de totale USZO-organisatie te beschrijven en een functiewaarderingsadvies per func-tie uit te brengen.
3.2 Bij de uitvoering van die werkzaamheden heeft het ABP mede gebruik gemaakt van een externe specialist, te weten [V.d.B.]. Deze [V.d.B.] had voor het ABP in 1996 reeds gelijkwaardige werkzaamheden voor het ABP verricht waarbij zij in november 1996 tot de conclusie is gekomen dat indeling in Vc, schaal 12 correct is. [Appellant] kon zich ook toen hier niet mee verenigen en heeft zijn bezwaar aan de ABP Bezwaren-commissie Functiewaardering voorgelegd, die het bezwaar van [Appellant] ongegrond heeft verklaard. Vervolgens heeft [Appellant] zich bij die beslissing neerge-legd.
3.3 [V.d.B.] heeft in mei 1999, als toegevoegd lid van de afdeling functie-evaluatie, opnieuw een indelingsadvies opgesteld met betrekking tot de door [Appellant] beklede functie. In dat advies werd als normfunctie gehanteerd de functie hoofd stafeenheid juridische zaken en op basis daarvan geconstateerd dat de functie van hoofd juridische zaken zeer goed overeenkomt met die normfunctie, zowel qua werkzaamheden als qua bevoegdheden, verantwoordelijkheden en rol. In de functie van hoofd juridische zaken ontbreekt volgens het advies het niveaubepalende element van het leiding geven aan functionarissen tot en met Vc, schaal 12, maar op basis van de vergelijking met de normfunctie lijkt er geen reden om tot een lagere indeling van de functie van hoofd juridische zaken over te gaan. Geadviseerd werd op grond daarvan de functie van hoofd juridische zaken in te delen in Vd, schaal 13.
3.4 De heer Van [D.], directeur van de USZO, aan wie het advies diende te worden voorgelegd, omdat het tot diens taak behoorde om voor de gehele USZO de inhoud van de functies formeel vast te stellen en de daarbij behorende niveaus te accorderen, heeft de afdeling functie-evaluatie verzocht de inschaling opnieuw te beoordelen, omdat Van [D.] het met het advies niet eens was.
3.5 De afdeling functie-evaluatie heeft in augustus 1999 opnieuw een advies uitgebracht. In dat advies werd geconstateerd dat de functie van hoofd juridische zaken in de huidige formatie is ingedeeld in Vc, schaal 12, en er geen reden is om van de gegeven hoofdgroepindeling af te wijken. De functie is in grote lijnen hetzelfde gebleven, hoewel sprake is van een andere accentuering en een versterking van de meer algemene, beleidsmatige en bijzondere taken in de functie. Verder werd geconstateerd dat de functie hoofd juridische zaken in grote lijnen overeenkomt met de normfunctie van hoofd stafeenheid juridische zaken, maar dat in de huidige functie het niveaubepalende element van het leiding geven aan functionarissen tot en met Vc, schaal 12, ontbreekt. De zelfstandige advisering waarvan in de norm sprake is, is volgens de afdeling functie-evaluatie toch van een andere orde: de defensiekaders zijn strakker dan die uit de normcontext.
3.6 Op 4 oktober 1999 is [Appellant] door het ABP medegedeeld dat diens functie is ingedeeld in hoofdgroep V, niveaugroep c, met daaraan verbonden een salarisschaal 12. [Appellant] heeft bij brief van 12 november 1999 naar aanleiding daarvan verzocht dat het ABP alsnog beslist conform het voorliggende functiewaarderingsadviezen en alsnog tot de waardering Vd, schaal 13, te willen besluiten. Het ABP heeft [Appellant] bij schrijven van 1 december 1999 niet-ontvankelijk verklaard, daarbij verwijzende naar de toepasselijke CAO Bijlage II, hoofdstuk II art. 2b op grond waarvan er geen bezwaar mogelijk is tegen de waardering van de organieke functie. Vervolgens heeft [Appellant] bij schrijven van 20 december 1999 zijn verzoek om indeling in hoofdgroep V, niveaugroep d, schaal 13, herhaald. Het ABP heeft daarop bij schrijven van 14 januari 2000 [Appellant] medegedeeld dat zij het omstreden indelingsbesluit handhaaft.
3.7 [Appellant] kon zich daarmee niet verenigen en heeft op grond daarvan het ABP voor de kantonrechter te Heerlen gedagvaard en gevorderd dat de kantonrechter het ABP veroordeelt over te gaan tot waardering van [Appellant]s functie van hoofd juridische zaken in die zin, dat het functieniveau alsnog op Vd, schaal 13 wordt gesteld geheel conform het oorspronkelijke advies van mei 1999 van drs. I.V. van der [B.] en wel te rekenen vanaf 1 januari 1998.
3.8 De kantonrechter heeft de vordering van [Appellant] afgewezen.
3.9 [Appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is daartegen bij deze rechtbank in appèl gekomen.
3.10 In het appèl heeft [Appellant] de navolgende grieven aangevoerd:
Grief 1:
Ten onrechte overweegt de kantonrechter in het bestreden vonnis onder punt 3 op pag. 2:
"Uit die - aan de definitieve functiebeschrijving en inschaling voorafgaande - advisering en consensus vloeide echter geen verplichting voor gedaagde voort om eiser definitief in die schaal in te delen."
Grief 2:
Ten onrechte overweegt de kantonrechter in het bestreden vonnis (onder punt 3):
"… doch legt, juridisch gezien, onvoldoende gewicht in de schaal om de definitieve evaluatie en inschaling van de door eiser vervulde functie hoofd juridische zaken bij het verwerkingscentrum aan te tasten, temeer nu daarbij het indelingsadvies is gevolgd, dat de afdeling functie-evaluatie in augustus 1999 heeft uitgebracht."
Grief 3:
Ten onrechte overweegt de kantonrechter in het bestreden vonnis onder punt 4 op pag. 3:
"Aldus is in rechte niet komen vast te staan dat gedaagde in redelijkheid niet tot de waardering van de functie van eiser in schaal 12 heeft kunnen komen. Door eiser zijn geen (CAO-)bepalingen aangevoerd, op grond waarvan moet worden aangenomen dat aan de motivering, welke in de brief van 14 januari 2000 is gegeven, andere, cq. hogere eisen gesteld (zouden, toevoeging rechtbank) moeten worden.
Het vorenstaande leidt ertoe, dat de vordering dient te worden afgewezen."
Grief 4:
Ten onrechte overweegt de kantonrechter in het bestreden vonnis:
"Het feit dat de functie van eiser in vergelijking met voorheen is verzwaard wordt door gedaagde erkend en daarmee is bij het uitbrengen van het indelingsadvies ook rekening gehouden, nu in dat advies staat, dat deze verzwaring nog past binnen de bandbreedte van schaal 12. Het advies vermeldt verder als motivering voor inschaling in schaal 12 dat de inhoudelijke problematiek (binnen, toevoeging rechtbank) verwerkingscentrum Defensie als lichter wordt gezien en dat de leidinggevende taak minder zwaar is dan die van de in schaal 13 ingedeelde (vergelijkings-)functie van Hoofd Bezwaar en Beroep USZO / AO/VC Heerlen."
3.11 [Appellant] heeft gevorderd dat de rechtbank het vonnis waarvan beroep vernietigt en opnieuw rechtdoende het ABP veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, over te gaan tot waardering van [Appellant]s functie van hoofd juridische zaken in die zin dat het functieniveau alsnog op Vd, schaal 13 wordt gesteld geheel conform het oorspronkelijk advies van mei 1999 van drs. I.V. van der [B.] en wel te rekenen vanaf 1 (een) januari 1998, onder veroordeling van het ABP in de kosten van beide instanties.
3.12 De grieven zijn door [Appellant] afzonderlijk toegelicht.
3.13 Voor de betwisting van de grieven wordt verwezen naar de memorie van antwoord.
4. De beoordeling
4.1 De voorgestelde grieven leggen het geschil tussen partijen in volle omvang aan de rechtbank ter beoordeling voor en de rechtbank zal die grieven daarom gezamenlijk bespreken en alleen indien en voorzover nodig afzonderlijk ingaan op hetgeen bij enige grief is gesteld.
4.2 Het geschil komt neer op de vraag of het ABP aan de functie van [Appellant] terecht het functieniveau Vc, schaal 12, heeft toegekend, en niet de functieschaal Vd, schaal 13, zoals door [Appellant] wordt gevorderd.
4.3 Naar het oordeel van de rechtbank moet bij beoordeling van die vraag het volgende tot uitgangspunt worden genomen. Terecht stelt het ABP dat indien een werkgever een indelingsprocedure in overeenstemming met de geldende regels uitvoert, de rechter slechts kan beoordelen of de werkgever in redelijkheid tot zijn indelingsbesluit heeft kunnen komen (zie Hoge Raad 31 mei 1991, NJ' 91, 679). Aan de werkgever is derhalve een grote mate van beleidsvrijheid gegeven, die haar grenzen vindt daar waar de werkgever bij afweging van alle in aanmerking komende belangen in redelijkheid niet tot de omstreden indelingsbeslissing heeft kunnen komen. De rechtbank verwerpt derhalve de stelling van [Appellant] dat de rechter zou moeten toetsen of de omstreden indelingsbeslissing van het ABP met inachtneming van de regels van de goede trouw - de rechtbank begrijpt: de redelijkheid en billijkheid - en de maatstaf van goed werkgeverschap is tot standgekomen, nu dat van de rechter een meer dan marginale toetsing van de beslissing van het ABP zou vergen. Wel is het zo dat het criterium van het handelen als een goed werkgever in een geval als het onderha-vi-ge aan een marginale toets als vorenomschreven moet worden onderworpen.
4.4 In het kader van de marginale toetsing van de beslissing moet van het volgende worden uitgegaan. De beslissing tot vaststelling van de inhoud van functies en de daarbij behorende niveaus is een bevoegdheid van de directie van het ABP. De directie laat zich daarbij adviseren door de afdeling functie-evaluatie. Weliswaar wordt het advies ingewonnen van de afdeling functie-evaluatie omdat deze afdeling een bijzondere deskundigheid op dat terrein heeft, maar dat betekent op zich niet dat de directie in het geheel geen deskundigheid zou hebben op dat gebied en zich dus geen oordeel zou kunnen aanmeten over het advies en "blind" zou moeten varen op het advies van de afdeling functie-evaluatie. Dat de directie wettelijk is gebonden aan het aan haar uitgebrachte advies is gesteld noch gebleken. Evenmin is juist dat de directie van dat advies slechts zou mogen afwijken indien die afdeling in redelijkheid niet tot het door haar gegeven advies heeft kunnen komen. Het staat de directie derhalve vrij om van het advies af te wijken. Die vrijheid om van het advies af te wijken vindt ook hier haar begrenzing wanneer de directie bij afweging van alle in aanmerking komende belangen in redelijkheid niet tot de omstreden beslissing om van het advies af te wijken is kunnen komen. Kennelijk stelt [Appellant] zich op het standpunt dat aan het oordeel [V.d.B.] in haar eerste advies extra belang moet worden toegekend door de directie van het ABP,[V.d.B.] als externe deskundige is ingeschakeld. Dat standpunt moet echter op grond van bovengenoemde directieverantwoordelijkheid worden verworpen, waarbij komt [V.d.B.] niet is ingeschakeld door het ABP omdat zij over extra deskundigheid beschikte, maar omdat het ABP intern niet over voldoende capaciteit beschikte om de adviezen door interne diensten te laten opstellen. Het feit dat Van [D.] niet akkoord was met het eerste advies is te minder onredelijk nu, nadat hij had verzocht om een herevaluatie, de afdeling functie-evaluatie de door [Appellant] beklede functie alsnog heeft ingedeeld in schaal Vc, schaal 12. [Appellant] stelt dat het na herevaluatie gegeven waarderingsadvies geen effect kan sorteren omdat bij de totstandkoming ervan n[V.d.B.] noch de naast Tirion aanwezige leden van de evaluatiecommissie betrokken zijn geweest. De recht-bank verwerpt die stelling, omdat als onbetwist is komen vast te staan dat Tirion als hoofd van de afdeling functie-evaluatie gemandateerd was de rapportage van 6 augustus 1999 uit te brengen. De op dit punt betrekking hebbende bewijsaanbiedingen van [Appellant] zullen dan ook als niet terzake dienend gepasseerd worden.
4.5 Bij de beoordeling van de vraag of de beslissing van het ABP de in 4.4 bedoelde redelijkheidstoets kan doorstaan is bovendien van belang de mate waarin de beslissing van het ABP om de door [Appellant] beklede functie in te delen afwijkt van het eerste indelingsadvies, dat overeenstemt met het standpunt van [Appellant]. De omstreden beslissing van het ABP houdt in een indeling in Vc, schaal 12, terwijl het eerste indelingsadvies inhield een indeling in Vd, schaal 13. Het verschil daartussen is niet dermate groot dat sprake is van een onredelijke beslissing van het ABP om de door [Appellant] beklede functie in te delen in Vc, schaal 12. Bij de advisering is ook rekening gehouden met de functieverzwaring in de periode tussen 1996 en 1999, maar is geoordeeld dat deze zich nog binnen de bandbreedte van het functieniveau Vc, schaal 12 bevindt. Ook op grond daarvan kan niet worden geoordeeld dat het ABP in redelijkheid niet tot haar beslissing had kunnen komen.
4.6 [Appellant] heeft in dat verband nog gesteld dat het tweede advies van de afdeling functie-evaluatie (het advies van augustus 1999) de naam van advies niet mag hebben, omdat het slechts een resultaat van een opdracht van Van [D.] is, welke opdracht volgens [Appellant] werd geformuleerd met het uitsluitende doel om tot een lagere inschaling te komen van de door [Appellant] beklede functie dan in het eerste advies (het advies van mei 1999). Deze stelling moet als onvoldoende aannemelijk en als niet concreet te bewijzen aangeboden, worden gepasseerd.
4.7 Ook het feit dat [Appellant] bij het opstellen van het tweede advies niet is betrokken, is onvoldoende om te oordelen dat het ABP in redelijkheid niet tot de omstreden beslissing heeft kunnen komen. Daarbij weegt mee dat hij in het kader van het eerste advies wèl is betrokken en dat het ging om de beoordeling van een organieke functie, en niet om de waardering van de feitelijk aan de werknemers opgedragen werkzaamheden.
4.8 Al het vorenstaande brengt met zich dat de beslissing van de kantonrechter dient te worden bekrachtigd, onder verwijzing van [Appellant] als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
De rechtbank:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Heerlen -van 6 december 2000-, tussen partijen onder rolnummer 71591 cv 942/2000- gewezen;
veroordeelt [Appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van het ABP- gerezen tot deze uitspraak begroot op:
vast recht €Euro 181,00
salaris procureur Euro 585,00
Dit vonnis is gewezen door mrs. Sijmonsma, Laumen en De Kerpel-van de Poel, rechters, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MT