ECLI:NL:RBMAA:2003:AF5864

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
rolno: 1875/02 zaakno: 116983
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.M. Bruijnzeels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure inzake schadevergoeding na bestuursrechtelijke procedure

In deze civiele procedure vordert eiser Leenders, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G.C.W. Leenders, schadevergoeding van de Gemeente Maastricht. De zaak betreft een terugvorderingsbesluit van de gemeente, waarbij Leenders een bedrag van € 114,44 moest terugbetalen, dat ten onrechte als uitkering was verstrekt. Na bezwaar werd dit besluit niet langer gehandhaafd, en Leenders vorderde nu schadevergoeding van € 459,12, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.

De gemeente heeft verweer gevoerd en betoogd dat Leenders, na een mislukte bestuursrechtelijke procedure, niet via de civiele rechter een herkansing kan krijgen. De kantonrechter overweegt dat Leenders in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat hij de keuze voor het bestuursrechtelijke traject had gemaakt en niet kan terugkomen op deze keuze, zelfs niet na een niet-ontvankelijkverklaring in de bestuursrechtelijke procedure.

De kantonrechter concludeert dat de civiele rechtsgang niet gebruikt kan worden om de gevolgen van procedurele fouten in de bestuursrechtelijke procedure te corrigeren. De vordering van Leenders wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gemeente, die op nihil zijn begroot. De uitspraak is gedaan door kantonrechter P.J.M. Bruijnzeels op 12 maart 2003.

Uitspraak

Rechtbank Maastricht
Sector Kanton
Locatie Maastricht
rolno: 1875/02
zaakno: 116983
typ: DZ
coll:
Vonnis dd. 12 maart 2003
inzake: X, wonende te Y
eiser,
gemachtigde: G.C.W. Leenders te Heerlen,
rolgemachtigde: M.M.J. Haenen, deurwaarder te Maastricht;
tegen:
De openbare rechtspersoonlijkheid bezittende Gemeente Maastricht,
Zetelend te Maastricht,
gedaagde,
gemachtigde: L.Heuts te Maastricht.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Door partijen zijn achtereenvolgens de navol-gende proces-stukken gewisseld:
- van dagvaarding dd. 1 augustus 2002;
-conclusie van antwoord met producties;
-conclusie van repliek;
-conclusie van dupliek.
De inhoud van alle hiervoor genoemde stukken geldt als hier ingelast.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
MOTIVERING VAN DE BESLISSING.
Partijen worden hierna ook aangeduid als 'Leenders' en 'de gemeente'.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende weersproken, mede op grond van de niet be-twiste inhoud van de overgelegde produc-ties, kan van het navolgende worden uitgegaan.
Leenders heeft middels zijn gemachtigde op 2 december 1997 bezwaar aangetekend tegen een ten aanzien van hem door de gemeente genomen besluit waarmee van hem een bedrag van ¦ 114,44 bruto werd teruggevorderd, omdat dit bedrag ten onrechte aan hem als uitkering in de zin van de Abw zou zijn uitbetaald. Dit besluit is na daartegen aangetekend bezwaar niet langer door de gemeente gehandhaafd: Leenders behoefde slechts een bedrag ad ¦ 60,53 netto terug te betalen.
Naar aanleiding van laatstgenoemd besluit heeft Leenders gemachtigde de gemeente verzocht hem, althans zijn cliënt, in aanmerking te brengen voor een schadevergoeding ad ¦ 611,= omdat het aanvankelijk genomen terugvorderingsbesluit niet langer gehandhaafd werd. Hiermee was, zo heeft Leenders betoogd, komen vast te staan dat dit een onrechtmatig besluit was. De gemeente heeft afwijzend op Leenders' verzoek beslist. Met besluit van 15 oktober 2001, verzonden op 17 oktober 2001, heeft het College van B & W van de gemeente het door Leenders daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Het door Leenders' gemachtigde tegen dit schadebesluit aangetekende beroep is bij uitspraak van de rechtbank, sector bestuursrecht, van 14 maart 2002 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Leenders vordert thans via de burgerlijke rechter veroordeling van de gemeente, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan hem van een bedrag ad € 459,12, waarin buitengerechte-lijke incasso-kosten, te vermeerderen met de wettelij-ke rente over een bedrag van € 277,26 vanaf 2 juni 1998 en over een bedrag van € 112,32 vanaf 19 oktober 2001, zich daarbij onder meer beroepend op de arresten van de Hoge Raad van 17 december 1997 (Groningen/Raatgever en Castricum/Fatels). De vordering betreft zowel schade terzake het niet langer gehandhaafde besluit als schade terzake de weigering eerstgenoemde schade te vergoeden.
De gemeente heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
De gemeente heeft daarbij met name gewezen op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, die bekend zijn geworden onder de noemer: de-tegen-beter-weten-in-jurispudentie van die Raad. Voorts is van de zijde van de gemeente -kort samengevat- betoogd dat het niet aangaat dat Leenders, na een mislukte bestuursrechtelijke procedure terzake een schadebesluit, via de civiele rechter een herkansing kan krijgen.
De kantonrechter is allereerst van oordeel dat van geval tot geval beoordeeld zal moeten worden of een door een bestuursorgaan ten aanzien van een justitiabele genomen en op enig moment, al dan niet na daartegen aangetekend bezwaar, niet langer gehandhaafd bestuursbesluit een onrechtmatig besluit is.
Het antwoord op de vraag of in casu sprake is geweest van een onrechtmatig besluit behoeft in deze procedure echter geen beantwoording. De kantonrechter is namelijk van oordeel dat Leenders in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Leenders had, nadat besloten was het eerder ten aanzien van hem genomen besluit niet langer te handhaven, de keuze om in een bestuursrechtelijke procedure schadevergoeding te verzoeken, dan wel om zich terzake tot de burgerlijke rechter te wenden. Deze keuze had Leenders in beginsel ook nog nadat op zijn verzoek tot toekenning van schadevergoeding afwijzend was beslist en het daartegen aangetekende bezwaar ongegrond was verklaard.
Leenders heeft daarbij -kennelijk welbewust, immers uitdrukkelijk- middels zijn gemachtigde gekozen voor het inschakelen van de bestuursrechter.
Van deze keuze kan hij, naast de in de hiervoor genoemd arresten aan de orde zijnde en beoordeelde situatie, naar dezerzijds oordeel ook niet terugkomen indien dat traject is geëindigd met een niet-ontvankelijkverklaring van dat beroep vanwege, kort samengevat, procedurele 'missers' aan zijn zijde: het kan niet zo zijn dat de civiele rechtsgang gebruikt kan worden om de nadelige effecten van het in de beroepsprocedure te laat aantekenen van beroep c.q. het niet tijdig betalen van griffierecht, te repareren.
De kantonrechter overweegt voorts, maar voor dit geding: ten overvloede, dat het zijns inziens evenmin zo kan zijn dat de keuze voor óf het bestuursrechtelijke traject óf voor het civielrechtelijke traject tot verschillende uitkomsten leidt. Er zijn voor procedures als de onderhavige weliswaar twee sectoren aan te wijzen, maar er is slechts een rechtbank.
In geschillen waarbij de gemaakte kosten van rechtsbijstand in de bestuursrechtelijke voorprocedure aan de orde zijn, dient de beoordeling van toewijsbaarheid en hoogte van dergelijke kosten plaats vinden aan de hand van het bepaalde in artikel 6:96 van het BW; vanaf de datum van inwerkingtreding van de in het besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen regeling voor de kostenveroordeling in bezwaar en administratief beroep aan de hand van dat besluit.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING:
Verklaart eiser in diens vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt eiser in de aan de zijde van gedaagde gerezen proceskosten, deze tot aan dit vonnis in totaal begroot op nihil.
Aldus gewezen door Mr. P.J.M. Bruijnzeels, kantonrechter in de rechtbank Maastricht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 12 maart 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.