RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 02/419 NABW Z
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
[eiser 1] en [eiser 1-2] te [woonplaats], eisers,
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Vaals, gevestigd te Vaals, verweerder.
Datum bestreden besluit: 29 januari 2002.
Kenmerk: LS010037.
Behandeling ter zitting: 6 februari 2003.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 29 januari 2002 heeft verweerder een namens eisers ingediend bezwaarschrift van 24 oktober 2001 tegen een door verweerder genomen besluit van 21 september 2001 ongegrond verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit is bij schrijven van 19 maart 2002, namens eisers, door mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, beroep ingesteld bij deze rechtbank.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eisers gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van deze rechtbank op 6 februari 2003, alwaar eisers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. Nadaud voornoemd. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door de heer L. Soons.
Eisers ontvangen sedert 1 maart 1999 een uitkering in het kader van de Algemene bijstandswet (Abw).
Op 16 maart 2000 heeft de GGD aan verweerder een advies uitgebracht en eiser arbeidsgeschikt verklaard voor de vrije arbeidsmarkt, waarbij eiser dient te starten met 4 uur per dag. Deze omvang kan vervolgens worden uitgebreid Bij gelijkblijvende medische omstandigheden heeft dit advies een geldigheidsduur van een jaar.
Vervolgens heeft verweerder een REA-toets laten uitvoeren in verband met aan eiser aangeboden werkzaamheden bij het Buurtbeheerbedrijf te Vaals.
In opdracht van MTB Phoenix heeft Argonaut b.v. in aansluiting hierop de medische beoordeling in het kader van vaststelling van de mate van arbeidshandicaps als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) uitgevoerd. De rapportage van Argonaut b.v. heeft verweerder op 16 mei 2001 ontvangen.
Bij besluit van 14 mei 2001 had verweerder eiser reeds vanaf 9 mei 2001 als arbeidsgehandicapte aangemerkt voor de duur van 5 jaar in de zin van de Wet REA. Hiertegen is geen bezwaar ingediend.
Bij besluit van 21 mei 2001 heeft verweerder de uitkering van eisers per 1 juni 2001 beëindigd wegens mogelijkheid tot werkaanvaarding bij het Buurtbeheerbedrijf. Tegen dit besluit is evenmin een bezwaarschrift ingediend.
Op 25 juni 2001 hebben eisers een nieuwe aanvraag voor een uitkering in het kader van de Abw ingediend bij verweerder.
Bij besluit van 21 september 2001, verzonden 25 september 2001, heeft verweerder eisers ingaande 1 juni 2001 een Abw-uitkering toegekend, doch per diezelfde tevens een maatregel opgelegd van 100% gedurende een maand, omdat eiser passende artbeid niet heeft aanvaard.
Bij schrijven van 24 oktober 2001 is tegen dit laatste besluit namens eisers een bezwaarschrift ingediend.
In het kader van de bezwaarschriftenprocedure heeft op 29 november 2001 een hoorzitting plaatsgevonden. Van deze zitting is een verslag opgemaakt, dat zich bij de gedingstukken bevindt.
Zo ook het advies van de Intergemeentelijk Adviescommissie Bezwaar- en Beroepschriften (verder: de adviescommissie).
B. Het bestreden besluit.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag het advies van de adviescommissie, waarin wordt overwogen dat verweerder beschikt over sociaal-geneeskundige en arbeidsdeskundige rapportages waardoor verweerder voldoende bekend is met de beperkingen van eiser. De aangeboden werkzaamheden zijn als passend aan te merken temeer daar er oplossingen zijn ingeval eiser enigerlei klachten zou krijgen na de werkaanvaarding. Eiser was op de hoogte van het feit dat hij per 1 juni 2001 was aangenomen bij het Buurtbeheerbedrijf. Tenslotte is gebleken dat eiser bij geen enkele dokter danwel specialist in behandeling is.
Nu door de adviescommissie is geconcludeerd dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de bestreden beslissing niet zorgvuldig tot stand is gekomen, is er geen reden deze niet in stand te laten.
Eisers kunnen zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe is in beroep aangevoerd, dat de aangeboden werkzaamheden als manusje van alles bij een buurtbeheerbedrijf niet passend zijn op grond van eisers medische beperkingen en sociale beperkingen. Dit laatste in verband met de opvang van zijn dochtertje tijdens de opleiding van eiseres.
Verder is eiser arbeidsgehandicapt en kan reeds daarom de aangeboden werkzaamheden niet verrichten. Voorts wijst eiser er op dat er met akkoord van verweerder een trajectplan REA is opgezet dat op 1 januari 2001 is ingegaan en waarbij gewerkt zou worden aan het traject van administratief medewerker, terwijl verweerder thans iets heel anders van eiser wilt, namelijk dat eiser als onderhoudsmedewerker gaat werken.
Verweerder overweegt dat er oplossingen zijn ingeval eiser enige klachten zou krijgen na de werkaanvaarding. Eiser stelt dat hij tengevolge van het werk eerst een aandoening moet krijgen en dat er dan rekening mee gehouden wordt.
Verweerder heeft geweigerd het advies van de Stichting Phoenix van 14 mei 2001 te volgen waarin staat dat het zinvol is voor de werkgever een instelling in te schakelen bij de toeleiding naar de arbeidsmarkt, blijkbaar vindt ook de Stichting Phoenix dat inschakeling van eiser in het arbeidsproces niet zo gemakkelijk is. Op welke wijze het buurtbedrijf rekening zal houden met de medische beperkingen is onduidelijk.
Eiser is bereid passend werk te aanvaarden. Hij wil werkzaamheden in de electronica, herhaaldelijke verzoeken van eiser aan verweerder om een opleiding in de electronica zijn nimmer beantwoord.
Verweerder heeft inmiddels Salus BV ingeschakeld om te bemiddelen bij het zoeken naar passend werk en ook deze instelling zou een opleiding in de electronica adviseren.
Eiser staat onder behandeling van zijn huisarts welke hij herhaaldelijk heeft geconsulteerd. Deze schrijft medicijnen voor en heeft hem doorverwezen naar een fysiotherapeut, die de behandeling heeft moeten staken omdat het ziekenfonds een volledige behandeling niet vergoedt. Een bezoek van eiser aan huisarts, specialist of fysiotherapeut is niet relevant nu verweerder erkent dat er medische beperkingen zijn.
In het verweerschrift heeft verweerder naar voren gebracht, dat allereerst verwezen wordt naar het standpunt van verweerder in bezwaar nu eiser grotendeels herhaald wat in bezwaar is aangevoerd. Verweerder stelt dat de inspanningen die zijdens het buurtbeheerbedrijf zijn gedaan om in overleg en samenwerking met de gemeente en de arbeidskundige te zoeken naar een adequate oplossing in principe garant moeten staan voor het uitgangspunt dat er rekening met eisers beperkingen worden gehouden.
Ten aanzien van de aangevoerde sociale beperkingen voert verweerder aan dat nu het kind ouder is dan 5 jaar met de opvang en verzorging ervan niet zonder meer rekening gehouden kan worden. Wel is aangegeven dat er rekening mee gehouden zal worden, maar dat er van eiser ook verwacht wordt dat eventueel de opleidingstijden van eiseres aangepast kunnen worden en/of gebruik gemaakt wordt van speciaal voor de opvang in het leven geroepen regelingen. Eiser heeft geen van deze mogelijkheden overwogen.
Ten aanzien van het verzoek om een opleiding te volgen in de electronica merkt verweerder op dat dit niet aan de orde is als er passend werk voorhanden is, zoals in casu het geval was.
In dit geschil dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het thans bestreden besluit in rechte in stand kan blijven. Daarbij spitst het geschil zich toe op de beantwoording van de vraag of verweerder op grond van de hem bekende feiten terecht en op goede gronden is overgegaan tot het opleggen van een maatregel, inhoudende algehele weigering van de bijstand gedurende de maand juni 2001.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Abw weigeren burgemeester en wethouders de bijstand onder andere tijdelijk geheel of gedeeltelijk indien de belanghebbende een op grond van hoofdstuk VIII aan de bijstand verbonden verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen. Tot deze verplichtingen behoort het bepaalde in artikel 113, eerste lid, aanhef en onder c, van de Abw, op grond waarvan de belanghebbende verplicht is passende arbeid te aanvaarden.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder 4, sub a, van het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz (hierna: het Maatregelenbesluit) worden de gedragingen bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Abw onderscheiden in categorieen. Tot de vierde categorie wordt gerekend het niet aanvaarden van passende arbeid.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder d, van het Maatregelenbesluit wordt de weigering bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Abw vastgesteld op honderd procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.
Ingevolge artikel 113, tweede lid, van de Abw wordt onder passende arbeid verstaan alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd. Gelet op de duur van de werkloosheid van eiser dient in het geval van eiser, gelet op de Richtlijn passende arbeid, ongeschoolde arbeid aangemerkt te worden als passende arbeid. Verweerder dient wel rekening te houden met de vastgestelde beperkingen van eiser, hetgeen verweerder ook gedaan heeft.
De aangeboden baan bij het Buurtbeheerbedrijf dient aangemerkt te worden als passende arbeid, zeker nu er op alle fronten rekening is gehouden met eisers beperkingen. Eiser heeft op geen enkele wijze bewijs geleverd dat de hier aangeboden functie niet passend zou zijn. De omstandigheid dat eiser als arbeidsgehandicapte is aangemerkt, maakt dit niet anders, nu de werkzaamheden bij het Buurtbeheerbedrijf zijn besproken in het bijzijn van de arbeidsdeskundige en deze heeft geoordeeld dat eiser deze werkzaamheden kan verrichten.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de duur van eisers werkloosheid en zijn beperkingen, de aangeboden baan moet worden gekwalificeerd als passende arbeid als bedoeld in artikel 113 van de Abw.
De rechtbank overweegt in dit verband dat aan de bijstandsverlening het beginsel ten grondslag ligt dat de belanghebbende primair zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in het bestaan. Uit dit beginsel vloeit het uitgangspunt voort dat betaald werk altijd voorrang heeft ten opzichte van scholing en andere begeleidingsactiviteiten. Dit uitgangspunt geldt onverkort als dit werk, gelet op het passende karakter ervan, beneden het oorspronkelijke opleidingsniveau van de belanghebbende ligt.
De rechtbank is niet gebleken van het ontbreken van iedere verwijtbaarheid noch van een dringende reden, zodat verweerder terecht en op goede gronden de aan eisers toekomende bijstand gedurende een maand heeft geweigerd.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in tegenwoordigheid van mr. M.J.G.E. Wolters
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2003
w.g. M. Wolters w.g. F.A.G.M. Vluggen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.