ECLI:NL:RBMAA:2003:AF5913

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
71542
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Hoekstra
  • A. van den Acker
  • J. de Kort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een school voor letsel op het schoolplein tijdens een stoeipartij

In deze zaak heeft eiser, een leerling van de Stichting Bernard Lievegoed School, de school aangeklaagd voor schadevergoeding na een ongeval tijdens een stoeipartij op het schoolplein. Het ongeval vond plaats op of omstreeks 9 december 1994, toen eiser, toentertijd twaalf jaar oud, zijn linkerarm/elleboog brak tijdens het spelen. Eiser stelde dat de school, en in het bijzonder zijn klassenleraar, onrechtmatig had gehandeld door de stoeipartij te organiseren zonder voldoende zorgvuldigheid in acht te nemen. De school en haar verzekeraar hebben aansprakelijkheid afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank heeft de procedure in detail behandeld, waarbij eiser zijn vordering heeft onderbouwd met verklaringen en medische rapporten. De school heeft de vordering gemotiveerd bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klassenleraar, die toezicht hield op de stoeipartij, de kans op het ontstaan van het ongeval heeft vergroot, maar dat dit niet automatisch leidt tot aansprakelijkheid. De rechtbank oordeelde dat de stoeipartij, hoewel ruw, niet ontoelaatbaar was en dat de houtsnippers op het speelplein een dempende werking hadden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van onzorgvuldig handelen van de school en dat de vordering van eiser moest worden afgewezen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding. Dit vonnis is uitgesproken op 12 maart 2003 door de rechtbank Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken.

Uitspraak

Vonnis : 12 maart 2003
Zaaknummer : 71542 / HA ZA 01-1289
De rechtbank Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[Partij M. ],
wonende te Maastricht,
eiser,
procureur mr. J.F.E. Kikken (voorwaardelijke toevoeging),
advocaat mr. M.J.E. Spee;
tegen:
de stichting STICHTING BERNARD LIEVEGOED SCHOOL,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
procureur mr. J.A.M.G. Vogels
advocaat mr. H.E. van Berckel-Dekker.
1. Het verloop van de procedure
Eiser, hierna te noemen "[Partij M. ]", heeft gedaagde, hierna te noemen "de School" bij exploot van 11 december 2001 gedagvaard voor deze rechtbank. Vervolgens heeft [Eiser] bij naar de dagvaarding verwijzende conclusie van eis onder overlegging van een productie gesteld en geconcludeerd voor eis overeenkomstig de inhoud van die dagvaarding. De School heeft daarna geantwoord, waarbij producties zijn overgelegd. [Eiser] heeft vervolgens onder overlegging van een productie gerepliceerd, waarna de School heeft gedupliceerd.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1. Op of omstreeks 9 december 1994 heeft [Eiser], toentertijd twaalf jaar oud en leerling van de School, tijdens het speelkwartier bij een val zijn linkerarm/elleboog gebroken. Omtrent de toedracht van deze gebeurtenis heeft M. [R. ], toentertijd klassenleraar van groep 7 van de School, op 13 december 1997 de volgende verklaring opgesteld, waarin [Eiser] wordt aangeduid als [Eiser]:
"Als bij het ongeval aanwezige leerkracht wil ik 'n beschrijving geven van het gebeuren.
In 'n hoek van de speelplaats was 'n grote hoeveelheid hout-chips gestort. De kinderen hadden deze hoop al spelend uitgespreid tot 'n ± 50 cm dikke, zacht verende massa; ongeveer 4 meter in het vierkant (4m x 4m). Het spel op die 'mat' werd ruwer en onoverzichtelijker. Als leraar heb ik de situatie geëindigd en heb ze gewijzigd in 'n geleide, overzichtelijke; 'n spelvorm die we van de gym-les ook kenden. In de gymles proberen leerlingen elkaar om te duwen, al stoeiend. Wie valt is af; gaat van de mat af. De winnaar wordt door de volgende 'uitgedaagd'.
De situatie daar buiten, tijdens de pauze, was vergelijkbaar met die van de gym-les; onder toezicht, met duidelijke regels stoeien op 'n mat. De mat was in dit geval 'n dikke zachte hout-chips laag.
Voor de duidelijkheid; het stoeien gebeurde een tegen een, schoppen, slaan, ruw spel was verboden.
Maar zoals dat bij sport en spel het geval kan zijn, nl. dat er ongelukken gebeuren, gebeurde hier ook iets.
Op 'n gegeven moment was [Eiser] de nieuwe stoeier. [Eiser] werd door [A.] ten val gebracht. [Eiser] nam in z'n val [A.] mee en viel op z'n arm. Hij gilde het uit van de pijn en het was meteen duidelijk dat 't ernstig was. Samen met enkele klasgenoten werd [Eiser], ondersteund, mee naar binnen genomen.
Daar bleek 't vermoeden van de ernst van de situatie juist. Door de kleren heen was de abnormale stand van de arm zichtbaar, [Eiser] kon de arm amper bewegen en bleef ontzettende pijn houden. Voordat we met [Eiser] naar het ziekenhuis gingen hebben we de moeder telefonisch bericht gegeven dat we met [Eiser] naar het ziekenhuis moesten. (…...)"
2.2. Bij brief van 25 november 1997 is de School namens [Eiser] aansprakelijk gesteld voor de door [Eiser] als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade. De School en haar verzekeraar Aegon hebben aansprakelijkheid afgewezen.
2.3. [Eiser] stelt zich op het standpunt dat de School, althans haar ondergeschikte [R. ], met het organiseren van de stoeipartij de geldende zorgvuldigheidsnormen heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Eiser], op grond waarvan de School gehouden is de schade van [Eiser] te vergoeden. Met verwijzing naar een medisch rapport van 3 mei 2002 stelt [Eiser] blijvend letsel te hebben opgelopen ten gevolge van zijn val, en dat mogelijk sprake is van beginnende posttraumatische artrose. Naast immateriële schade stelt [Eiser] schade te hebben geleden terzake van kosten van medische behandeling en expertise en van rechtsbijstand.
2.4. [Eiser] vordert op grond van het vorenstaande dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zal verklaren voor recht dat de School aansprakelijk is voor de door [Eiser] op of omstreeks 9 december 1994 geleden en nog te lijden schade, en voorts de School zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Eiser] te vergoeden de door [Eiser] geleden materiële en immateriële schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de School in de kosten van het geding.
2.5. De School heeft de vordering gemotiveerd bestreden. Haar verweer zal hierna bij de beoordeling aan de orde komen.
3. De beoordeling
3.1. De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de stellingen van partijen, wat betreft de feitelijke toedracht van het voorval op of omstreeks 9 december 1994 kan worden uitgegaan van het sub 2.1. aangehaalde verslag van docent [R. ], met dien verstande dat [Eiser] betwist dat de laag houtsnippers een zachte verende massa vormde. Volgens [Eiser] betrof het een onregelmatige laag van hard en ruw materiaal.
3.2. Onbetwist is voorts dat - afgezien van de vraag of sprake is van een fout van [R. ] - voldaan is aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid van de School als werkgeefster van [R. ] op de voet van artikel 6:170, lid 1, Burgerlijk Wetboek (BW).
3.3. Kern van het geschil is derhalve de vraag of [R. ] met het organiseren van de stoeipartij zoals door hem in zijn verklaring omschreven een fout, een toerekenbare onrechtmatige daad, jegens [Eiser] heeft begaan. Maatstaf is daarbij of [R. ], gelet op alle omstandigheden van het geval, is tekortgeschoten in de zorg die van hem jegens [Eiser] kon worden gevergd.
3.4. Vastgesteld kan worden dat [R. ] de kans op het ontstaan van het [Eiser] overkomen ongeval heeft doen ontstaan, of althans heeft bevorderd. Zoals [R. ] immers zelf tot uiting brengt in zijn verklaring, vond het stoeispel op zijn initiatief en onder zijn toezicht plaats. De kans dat leerlingen, onder wie [Eiser], bij de stoeipartij ten val zouden komen, was zeer groot. Immers was het spel gericht op het ten val brengen van de opponent.
3.5. Hoewel de stoeipartij zonder meer moet worden aangemerkt als een ruw spel, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat het in de vorm als door [R. ] omschreven ontoelaatbaar moet worden geacht. Uitgangspunt daarbij is dat ook de wat fysiekere spelen van belang zijn voor de vorming en ontwikkeling van kinderen en niet misstaan op een schoolplein. Anderzijds dient een school uiteraard een veilige omgeving te zijn waarin het risico van letsel zoveel als redelijkerwijze mogelijk dient te worden vermeden. Uit de verklaring van [R. ] volgt dat het stoeispel bij de kinderen bekend was uit de gymles, en komt een beeld naar voren van een betrekkelijk overzichtelijke strijdwijze (om beurten, één tegen één), waarbij duidelijke regels golden (alleen duwen, "schoppen, slaan, ruw spel was verboden") en waarbij [R. ] toezicht hield. De houtsnippers, ongeacht of deze een mat vormden als door de School omschreven of een onregelmatige laag als door [Eiser] bedoeld, zal daarbij onmiskenbaar een de val dempende werking hebben gehad. In dit verband wijst de rechtbank op het feit van algemene bekendheid dat houtsnippers met het oog op die werking veelvuldig onder klimrekken, speeltoestellen etc. worden aangebracht. Gelet op de spelvorm en de aanwezigheid van de houtsnippers, was het risico van letsel als door [Eiser] opgelopen niet zodanig, dat [R. ] het stoeispel niet had mogen laten plaatsvinden of nadere maatregelen had moeten treffen ter voorkoming van schade. De rechtbank is gelet op het voorgaande met de School van oordeel dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, niet van tot aansprakelijkheid van de School leidend onzorgvuldig handelen van [R. ].
3.6. Bij conclusie van repliek heeft [Eiser] nog opgemerkt dat de School met de aanwezigheid van de houtsnippers op het schoolplein onaanvaardbare risico's heeft genomen. Deze niet nader onderbouwde stelling wordt verworpen. Niet gezegd kan worden dat de aanwezigheid van de houtsnippers op zichzelf voor de leerlingen van de School gevaar opleverde of een onaanvaardbaar risico meebracht op ongelukken als hier aan de orde.
3.7. Gelet op het voorgaande zal de vordering van [Eiser] worden afgewezen. [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding.
4. De uitspraak
De rechtbank:
wijst af het gevorderde;
veroordeelt [Eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van de School begroot op €Euro 193,- aan griffierecht en €Euro 780,- voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Hoekstra, Van den Acker en De Kort, rechters, en ter openbare terechtzitting van 12 maart 2003 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.