4.2.1 De tweede grief van [H. ] (hij klaagt daarin over de hoogte van de schadevergoeding die hem is toegekend wegens het kennelijk onredelijk ontslag) en de derde grief van [U.] (zij klaagt daarin over het feit dat de kantonrechter het ontslag kennelijk onredelijk heeft geoordeeld onder veroordeling van haar om aan [H. ] f 30.000,- te betalen) leggen in feite dezelfde vraag aan de rechtbank voor en zullen daarom gezamenlijk worden beoordeeld.
4.2.2 Bij de beantwoording van de vraag of [U.] de arbeidsovereenkomst met [H. ] heeft mogen beëindigen zonder hem een schadevergoeding toe te kennen staat voorop dat het ontslag kennelijk onredelijk geweest moet zijn. Met andere woorden, het ontslag moet evident onredelijk zijn geweest waarbij het aan de werknemer is om te stellen en desnoods te bewijzen om welke redenen het hem gegeven ontslag evident onredelijk is. Het enkele feit dat de werkgever geen schadevergoeding heeft betaald, is niet een omstandigheid die met zich brengt dat het ontslag kennelijk onredelijk genoemd kan worden. Naar de rechtbank begrijpt is [H. ] van mening dat het ontslag evident onredelijk is vanwege de volgende redenen :
a. [H. ] is op 1 juli 1992 voor de duur van een jaar bij [U.] in dienst getreden;
b. aansluitend aan de arbeidsovereenkomst voor één jaar is [H. ] met ingang van 1 juli 1993 voor onbepaalde tijd bij [U.] in dienst getreden welk dienstverband is beëindigd met ingang van 1 oktober 1999;
c. [H. ] is geboren op 24 juni 1947;
d. [H. ] heeft zich meer dan mag worden verwacht van een goed werknemer ingezet voor [U.] waarvoor hij 32 audioproducten heeft ontworpen en ontwikkeld terwijl hij vanaf juli 1993 slechts in salaris is gestegen van f 4.500,- per maand tot f 4.687,50 per maand in september 1999;
e. het ontslag heeft grote psychische gevolgen gehad voor [H. ];
f. achteraf is gebleken dat [U.] niet op juiste en/of volledige wijze de pensioenpremie van [H. ] heeft afgedragen hetgeen de nodige spanning omtrent de oudedagvoorziening met zich heeft gebracht;
g. [U.] heeft doelbewust gebruik gemaakt van de onzekere verblijfsstatus van [H. ], een vreemdeling, in Nederland. Om namelijk in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning diende [H. ] een onafgebroken dienstverband van vijf jaar te hebben;
h. [U.] heeft winst gegenereerd uit de door [H. ] ontwikkelde producten zodat de bijdrage van [H. ], mede gelet op het hetgeen hiervoor onder b is vermeld, als zeer belangrijk kan worden gekwalificeerd.
4.2.3 De hiervoor onder a, b en c weergegeven omstandigheden zijn van geen belang bij de vraag of het ontslag kennelijk onredelijk is geweest. De dienstbetrekking van [H. ] is namelijk zo kort van duur geweest (ook indien uitgegaan zou moeten worden van een dienstbetrekking vanaf 1 juli 1992), dat niet van een werkgever kan worden gevergd dat hij een werknemer, die altijd door de werkgever voor zijn werkzaamheden is betaald, een extra uitkering geeft alleen omdat een contract voor onbepaalde duur eindigt. Het feit dat [H. ] reeds min of meer op leeftijd was toen hij bij [U.] in dienst trad, is een omstandigheid die bij ontslag niet mag worden afgewenteld op de werkgever, zeker niet in een zaak als de onderhavige waar de werknemer relatief korte tijd in dienst is geweest.
De hiervoor onder d weergegeven omstandigheden zijn evenmin factoren die kunnen bijdragen aan het kwalificeren van het ontslag als kennelijk onredelijk. Ten eerste is de stelling van [H. ] dat hij zich bovenmatig als werknemer heeft ingespannen door [U.] ontkend terwijl die stelling vervolgens onvoldoende feitelijk is geadstrueerd. Verder valt uit het enkele feit dat [H. ] 32 audioproducten heeft ontworpen en ontwikkeld niet af te leiden dat hij zich bovenmatig zou hebben ingespannen. Het feit dat het inflatiepercentage hoger is geweest dan het percentage waarmee zijn salaris is gestegen is een omstandigheid die [H. ] tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst aan de orde had dienen te stellen. Daar waar hij tijdens de duur van de arbeidsverhouding kennelijk geen bezwaar had tegen die geringe stijging gaat het niet aan om deze omstandigheid thans te laten meewegen bij de vraag of het ontslag al dan niet kennelijk onredelijk genoemd dient te worden. Een dergelijk "achterstallig salaris" behoort verder niet via de weg van een schadevergoeding achteraf alsnog te worden geïncasseerd.
Terzake de hiervoor onder e gegeven omstandigheid staat vast dat [H. ] vanaf 5 april 1999 arbeidsongeschikt is geworden en gebleven tot het einde van de arbeidsovereenkomst. De stelling van [H. ] dat het ontslag grote psychische gevolgen heeft gehad is met niets onderbouwd zodat alleen al om die reden het ontslag niet als kennelijk onredelijk gekwalificeerd kan worden. De rechtbank merkt hierbij verder op dat, zo het ontslag al psychisch nadelige gevolgen voor [H. ] heeft gehad, dit, gelet op alle verdere omstandigheden in deze zaak, een feit is dat aan [H. ] zelf dient te worden toegerekend. Daar waar een werknemer bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst immers rekening moet houden met de mogelijkheid dat een dergelijke overeenkomst kan eindigen, past het niet om, indien die beëindiging de werknemer psychisch ontregelt terwijl de beëindiging volgens de regels is geschied, die ontregeling af te wentelen op de werkgever.
Indien en voorzover [U.] terzake de pensioenpremie in strijd met de arbeidsovereenkomst heeft gehandeld, wordt die handeling gecorrigeerd door toewijzing van het door [H. ] onder 3 gevorderde. Het ontgaat de rechtbank verder waarom het ontslag kennelijk onredelijk zou zijn indien de werkgever ten onrechte geen pensioenpremie zou hebben afgedragen. Het onder f gestelde, zo al juist, is dus geen omstandigheid die het ontslag kennelijk onredelijk zou doen zijn.
De rechtbank begrijpt dat [H. ] met hetgeen onder g is weergegeven bedoelt te stellen dat hij de eerste vijf jaar van zijn dienstverband op geen enkele wijze een conflict met [U.] wenste te hebben omdat een conflict het einde van zijn dienstbetrekking kon betekenen hetgeen hij zich als vreemdeling niet kon permitteren. Die wens, enkel komende uit de gedachtenwereld van [H. ] terwijl uit niets blijkt dat [U.] niet bereid zou zijn geweest om op een behoorlijke wijze over welke arbeidsvoorwaarde dan ook te praten, komt geheel voor rekening van [H. ].
Ook de onder h weergegeven omstandigheid is geen omstandigheid die het ontslag kennelijk onredelijk zou kunnen doen zijn. Daar waar [H. ] kennelijk niet de risico's van het vrije ondernemersschap wenste te lopen, is het evident dat zijn werkgever de winsten opstrijkt net zoals die werkgever eventuele verliezen had gedragen terwijl die werkgever dan toch het volledige loon van [H. ] had dienen te betalen. Voorzover bovenstaande al anders zou zijn, merkt de rechtbank nog op dat niet is gebleken dat [U.] zodanige winsten heeft gemaakt op door [H. ] ontwikkelde producten dat om die reden het ontslag kennelijk onredelijk genoemd moet worden.
Op grond van het vorenstaande komst de rechtbank tot de conclusie dat het ontslag niet als kennelijk onredelijk kan worden gekwalificeerd. De rechtbank laat hierbij nog meewegen het feit dat [H. ], gelet op het door hem onder 8 memorie van grieven weergegevene, op zich zelf niet grieft tegen de overweging van de kantonrechter dat de bedrijfseconomische noodzaak voor het ontslag van [H. ] als vaststaand kan worden aangenomen en het feit dat [H. ] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit valt af te leiden dat het ontslag ernstig nadelige financiële gevolgen heeft gehad voor [H. ]. Dit betekent dat de tweede grief van [H. ] faalt en de derde grief van [U.] slaagt. Het vonnis van de kantonrechter zal dan ook worden vernietigd. Terzake de vordering van [H. ] heeft bovenstaande tot gevolg dat het onder 1. gevorderde dient te worden afgewezen omdat [H. ] daar geen belang bij heeft terwijl het onder 2 gevorderde dient te worden afgewezen op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen.