ECLI:NL:RBMAA:2003:AF7228

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
9 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
71533 / HA ZA 01-1280
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Sijmonsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbehoorlijk bestuur en aansprakelijkheid van de bestuurder in faillissement Golden Tulip Born B.V.

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 9 april 2003 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin mr. Adrianus Johannes van Bergen, curator in het faillissement van Golden Tulip Born B.V., de gedaagde, een voormalig statutair bestuurder, aansprakelijk stelde voor de schulden van de vennootschap. De curator vorderde een verklaring voor recht dat de gedaagde zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld, wat een belangrijke oorzaak zou zijn van het faillissement van de onderneming. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, die tevens neuroloog was, zijn functie als bestuurder niet naar behoren had uitgevoerd. Hij had zich nauwelijks met de bedrijfsvoering bemoeid en was in feite slechts een werktuig voor de mede-aandeelhouders die het beleid bepaalden. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde onvoldoende bestuurshandelingen had verricht en dat dit kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak was van het faillissement. De rechtbank wees de vordering van de curator toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de curator, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en de gevolgen van onbehoorlijk bestuur in het kader van faillissement.

Uitspraak

Vonnis : 9 april 2003
Zaaknummer : 71533 / HA ZA 01-1280
De rechtbank te [Maastricht], enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
mr. Adrianus Johannes VAN BERGEN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Golden Tulip Born B.V.,
wonende te [Maastricht],
eiser,
occuperende bij zichzelf,
tegen:
[De heer P.],
wonende te Alblasserdam, domicilie gekozen hebbende ten kantore van mr. A.A. van Bruggen te Alblasserdam,
gedaagde,
procureur mr. P.J.M. Thewessen.
1. Het verdere verloop van de procedure
Ten vervolge op het vonnis in het incident van 18 juli 2002 - waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd - heeft de Curator gerepliceerd, zulks onder overlegging van producties. [Gedaagde] heeft geconcludeerd voor dupliek.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 Voor de vordering en hetgeen de Curator daaraan ten grondslag heeft gelegd, verwijst de rechtbank naar voormeld vonnis in het incident.
2.2 De vordering wordt door [Gedaagde] weersproken, waartoe wordt verwezen naar de conclusies van antwoord en dupliek.
3. De beoordeling
3.1 De rechtbank constateert inleidend het volgende. In het kader van het faillissement van Golden Tulip is [Gedaagde] als getuige gehoord door de rechter-commissaris in dat faillissement. [Gedaagde] heeft toen onder andere verklaard dat hij samen met een tweetal andere aandeelhouders het hotel Golden Tulip heeft verworven en dat de andere aandeelhouders vonden dat hij directeur moest worden van Golden Tulip. Hij is toen akkoord gegaan met de benoeming als statutair bestuurder. Eerder had hij een soortgelijke functie echter nooit uitgeoefend. Tijdens zijn bestuurderschap was hij dagelijks werkzaam als neuroloog, zodat hij, naar hij heeft verklaard, geen tijd had om invulling te geven aan de directeursfunctie. Zelf deed [Gedaagde], naar hij verder heeft verklaard, als bestuurder eigenlijk niets in Golden Tulip: de exploitatie van het hotel werd geleid door de mede-aandeelhouder [G. ] en de manager [M. ]. [Gedaagde] zette zelf af en toe een handtekening als hem daarom werd gevraagd; hij had ook geen zicht op hetgeen er gebeurde in het hotel. Daaromtrent werd hij steeds geïnformeerd door [M. ] of [G. ]. In de praktijk was hij als bestuurder van Golden Tulip nauwelijks actief. Belangrijke bestuursbeslissingen, bijvoorbeeld ook op het gebied van personeelsproblemen, moest hij altijd terugkoppelen naar de mede-aandeelhouder, [G. ], en de manager [M. ]. Indien [Gedaagde] in het hotel verscheen dan kreeg hij door [M. ] stukken aangereikt die hij, [Gedaagde], moest ondertekenen. Het betrof papieren voor de bank en de fiscus, maar ook nota's en facturen. De opdrachten die aan die nota's ten grondslag lagen waren dan gegeven door [G. ], niet door [Gedaagde]. Het was ten slotte volgens [Gedaagde] kristalhelder dat [G. ] het beleid van Golden Tulip bepaalde. Dat [Gedaagde] inhoudelijk zijn taak niet uitvoerde wordt verder eveneens verklaard door de in het kader van het faillissement door de rechter-commissaris gehoorde getuige [G. ]. Deze heeft verklaard dat [Gedaagde] als statutair bestuurder had moeten controleren maar dat niet heeft gedaan. Tussen neus en lippen door nam [Gedaagde], tijdens zijn drukke praktijk als neuroloog, volgens [G. ] allerlei beslissingen (zie het proces-verbaal van verhoor van [G. ], pag. 32).
3.2 Uit de onder ede afgelegde verklaringen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [Gedaagde] zijn functie als statutair bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld. Hij heeft zich immers, naar hij zelf heeft verklaard, niet of nauwelijks bezig gehouden met het bestuur van Golden Tulip en is min of meer slechts als werktuig van [G. ] en [M. ], die feitelijk het beleid van Golden Tulip bepaalden, gebruikt. Als bestuurder had [Gedaagde] Golden Tulip echter moeten besturen, hetgeen inhield dat hij als centraal persoon in de onderneming moest zorgen voor beleidsvoorbereiding, beleidsvaststelling en beleidsuitvoering. De teneur van zijn getuigenverklaring is echter dat daarvan in praktijk geen sprake was en dat [M. ] en [G. ] in feite als bestuurders optraden en zich daarmee bezighielden.
3.3 In zijn conclusie van dupliek heeft [Gedaagde] weliswaar gesteld dat de Curator onvoldoende heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [Gedaagde] onvoldoende heeft bestuurd, maar dat verweer moet naar het oordeel van de rechtbank worden gepasseerd. Uit [Gedaagde]s getuigenverklaring (die hij in zijn conclusie van dupliek onvoldoende gemotiveerd bestrijdt) volgt immers reeds dat hij zelf erkent dat hij Golden Tulip niet, dan wel nauwelijks, heeft bestuurd. [Gedaagde] heeft ook geen verklaring gegeven voor het feit dat hij in zijn conclusie van dupliek een standpunt inneemt dat diametraal staat tegenover zijn als getuige onder ede afgelegde verklaring in het faillissement van Golden Tulip.
3.4 Nu op grond van het vorenoverwogene vaststaat dat [Gedaagde] geen, dan wel volstrekt onvoldoende bestuurshandelingen heeft verricht in zijn functie als statutair bestuurder van Golden Tulip, is er sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of dat kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. In beginsel rust op de Curator het bewijs van dat verband. Nu echter het niet, dan wel volstrekt onvoldoende, handelen als bestuurder door [Gedaagde] het risico op schade, te weten het faillissement van Golden Tulip, in het leven heeft geroepen, is het naar het oordeel van de rechtbank aan [Gedaagde] om te bewijzen, in de zin van aannemelijk maken, dat het faillissement niet het gevolg is van het kennelijk onbehoorlijk bestuur, maar van buiten komende oorzaken.
3.5 [Gedaagde] heeft in dat verband gesteld dat gedurende de periode dat Golden Tulip werd geëxploiteerd hem gaandeweg duidelijk was geworden dat de oorspronkelijke be-drijfsleider niet bekwaam was om het hotel te leiden, terwijl er bovendien, gegeven de mogelijke exploitatie-opbrengsten, teveel en te goed betaald personeel was om op lange termijn tot winstgevende exploitatie van het hotel te kunnen komen.
3.6 Voormelde feiten en omstandigheden zijn echter geen van buiten komende oorzaken, waarop [Gedaagde] redelijkerwijs geen invloed kan uitoefenen, doch zijn bij uitstek omstandigheden die op het terrein liggen waartoe de taakvervulling van een behoorlijk handelend bestuurder zich dient uit te strekken. Op grond daarvan moet dus worden geoordeeld dat het faillissement is te wijten aan het kennelijk onbehoorlijk besturen van Golden Tulip door [Gedaagde].
3.7 Als niet langer door [Gedaagde] betwist staat vast dat het tekort in het faillissement fl. 375.564,-- bedroeg op het moment dat hij zijn bestuurderschap bij Golden Tulip heeft beëindigd. Wel heeft [Gedaagde] gesteld dat de in artikel 2:248 lid 6 BW bedoelde periode ziet op kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaar voorafgaand aan de datum faillissement, en niet zoals de Curator volgens [Gedaagde] stelt gedurende een periode van drie jaar voorafgaand aan de inschrijving in het register van de Kamer van Koophandel van het feit dat [Gedaagde] is afgetreden als bestuurder van Golden Tulip. Naar het oordeel van de rechtbank moet lid 6 van voormeld artikel zodanig worden uitgelegd dat iedere statutair directeur die gedurende de periode van drie jaar voorafgaand aan het faillissement als statutair directeur van de vennootschap stond ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel, in beginsel, indien aan de andere vereisten daarvoor is voldaan, kan worden aangesproken voor het tekort in het faillissement. Dat is slechts anders indien de ex-bestuurder voldoende gemotiveerd stelt dat de schulden zijn ontstaan na zijn vertrek en niet in verband staan met zijn onbehoorlijke taakvervulling. In dat geval dient hij eventueel in staat gesteld te worden om een en ander te bewijzen. Nu [Gedaagde] het één noch het ander voldoende duidelijk heeft gedaan, kan hij derhalve voor het hiervoor vermelde tekort in het faillissement worden aangesproken. De rechtbank neemt hierbij verder nog in aanmerking het feit dat [Gedaagde] zelf heeft gesteld dat, gegeven de mogelijke exploitatie-opbrengsten, er teveel en te goed betaald personeel was om op lange termijn tot winstgevende exploitatie van het hotel te kunnen komen. Zoals de rechtbank hierboven reeds heeft overwogen, behoorde het personeelsbeleid echter uitdrukkelijk tot het taakgebied van [Gedaagde] als statutair directeur.
3.8 Subsidiair heeft [Gedaagde] nog een beroep gedaan op het matigingsrecht als bedoeld in artikel 2:248 lid 4 BW. Ook dat verweer moet worden verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er immers geen wanverhouding tussen de vordering van de Curator en de onbehoorlijke taakvervulling door [Gedaagde] van zijn functie als statutair bestuurder, waarbij doorslaggevend is dat [Gedaagde] niet of nauwelijks bestuurswerkzaamheden heeft verricht. Dat [Gedaagde] zelf ook
fl. 350.000,-- in Golden Tulip zou hebben geïnvesteerd, is naar het oordeel van de rechtbank op grond daarvan evenmin voldoende grond om de aansprakelijkheid van [Gedaagde] te matigen.
3.9 Al het vorenstaande brengt met zich dat de vordering moet worden toegewezen en dat [Gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure moet dragen.
4. De uitspraak
De rechtbank:
- verklaart voor recht dat [Gedaagde] zijn taak als bestuurder van Golden Tulip Hotel Born b.v. kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat die kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Golden Tulip Hotel Born b.v.;
- veroordeelt [Gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Curator te betalen een bedrag van € 170.423,51, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding (23 november 2001) tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [Gedaagde] tot betaling aan de Curator van het totaalbedrag van de schulden van Golden Tulip Hotel Born b.v., ontstaan tijdens zijn bestuursperiode, voorzover deze niet door vereffening van de baten kunnen worden voldaan, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding (23 november 2001) tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van de procedure aan de zijde van de Curator gevallen en tot op heden begroot op:
kosten exploot 75,78
vast recht 3.240,00
getuigentaxe 26,89
salaris procureur 2.450,00
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de verklaring voor recht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sijmonsma, vice-president, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MT