Zaaknummer : 81933 / KG ZA 03-72
Datum uitspraak: 31 maart 2003
VONNIS IN HET KORT GEDING VAN:
De naamloze vennootschap NIB CAPITAL BANK N.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 6 maart 2003,
gedaagde in voorwaardelijke reconventie,
procureur: mr. F.G.F.M. Tripels,
advocaat: mr. B.J. Tideman te Den Haag,
1. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkhei[B. ] & ZONEN B.V.,
2. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B. ] VLEES B.V.,
3. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B. ] HOLDING B.V.,
4. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GEBRS. [B. ] B.V.,
5. De commanditaire vennootschap ABENZO C.V.,
6. De commanditaire vennootschap GEBRS. [B. ] ABBATOIR C.V.,
alle gevestigd te Landgraaf,
gedaagden in conventie,
eiseressen in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. A.P.P.M. van Beurden te Eindhoven.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Eiseres in conventie (hierna: NIB) heeft gedaagden in conventie ([B. c.s.].)
gedagvaard in kort geding.
1.2 Op de dienende dag, 17 maart 2003, heeft NIB gesteld en gevorderd overeenkomstig
de inhoud van de dagvaarding. Ter zitting heeft zij haar stellingen aan de hand van pleitaantekeningen nader doen toelichten, daarbij verwijzende naar een set op voorhand ingezonden producties.
1.3 [B. c.s.] hebben met gebruikmaking van een pleitnota verweer gevoerd. Ook zij hebben producties ingezonden, waarnaar zij hebben verwezen.
1.4 Aansluitend hebben [B. c.s.] een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld.
NIB heeft tegen die vordering verweer gevoerd.
1.5 Partijen hebben op elkaars stellingen gereageerd.
1.6 Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het geding voor korte tijd geschorst.
1.7 Na de hervatting hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is
bepaald op heden.
In conventie en in voorwaardelijke reconventie
2.1 Op 3 februari 2000 hebben enkele vennootschappen van het als partij in deze procedure betrokken [B.]concern - hierna zal uitsluitend nog gesproken worden over "[B. c.s.]", waarmee, gelijk partijen dit over een kam scheren, zowel de proces- als contractspartij is bedoeld - met FMN Holding N.V. en de Nationale Investeringsbank N.V. (hierna: NIB, partij in dit geding) een "algemene akte van verpanding van vordering(en)" gesloten.
2.2 Aldus verbonden [B. c.s.] zich tot zekerheid voor de aflossing van door deze banken verstrekte kredieten te verpanden "alle vorderingen" welke [B. c.s.] op derden hadden of zouden verkrijgen. De akte maakt gewag van "gezamenlijk(e)" pandrechten van FMN (thans Fortis Commercial Finance geheten, hierna kortweg: Fortis) en NIB, waarbij het pandrecht van FMN (Fortis) als oudste wordt aangemerkt (artt. 1 / 9).
2.3 In de akte is voorts, buiten zeer veel meer, opgenomen dat [B. c.s.] op "door de financiers ter beschikking gestelde verpandingslijsten opgave (zullen) doen van (hun) uitstaande vorderingen, en wel maandelijks of zoveel vaker als de financiers zullen verlangen." (art. 2).
2.4 Indien de kredietrelatie tussen een van de banken en [B.] eindigt zullen "de rechten uit hoofde van de verpanding der vorderingen bij de andere financier blijven berusten" zo meldt, voor zover hier van belang, de akte in artikel 8 ten slotte.
2.5 In (of omstreeks) april / mei 2002 is er een probleem ontstaan in de relatie tussen [B. c.s.] en Fortis en zijn [B. c.s.] op zoek gegaan naar een andere financier.
2.6 In juli 2002 hebben zij een kredietovereenkomst gesloten met Commerzbank (Nederland) N.V. (hierna: Commerzbank). De kredietsom beliep € 19.500.000,-.
2.7 Op 11 /12 juli 2002 heeft Commerzbank de schuld van [B. c.s.] aan Fortis - de stand van het krediet was op dat moment circa € 11.500.000,- - door middel van betaling aan Fortis gedelgd.
2.8 NIB stelt zich op het standpunt dat alzo het krediet van Fortis is afgelost. Op de voet van artikel 8 van de algemene pandakte is zij is de oudste pandhouder geworden. In dat licht dringt zij aan op ondertekening van een op die status toegesneden pandakte en afgifte van pandlijsten.
2.9 [B. c.s.] zien dit heel anders. Commerzbank is langs de weg van de subrogatie (artikel 6: 150d BW) in de (oudste) pandrechten van Fortis is getreden, zodat er voor NIB hoegenaamd niets is veranderd. Bij Commerzbank ligt thans het primaat waar het de pandrechten betreft.
2.10 Tegen deze achtergrond hebben partijen over en weer vorderingen ingesteld.
2.11 In conventie heeft NIB gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [B. c.s.] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijven, te bevelen om:
a. binnen 5 dagen na betekening van het te wijzen vonnis te ondertekenen de akte van verpanding van vorderingen welke als bijlage aan de dagvaarding is meebetekend;
b. met ingang van 1 maand na ondertekening van de in het petitum sub a genoemde akte, maandelijks verpandingslijsten aan NIB toe te zenden, een en ander overenkomstig het bepaalde in genoemde akte;
met veroordeling van [B. c.s.] in de kosten van deze procedure.
2.12 Onder de voorwaarde dat de conventionele vorderingen onverhoopt zouden worden toegewezen hebben [B. c.s.] in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, NIB te verbieden om:
1. debiteuren vermeld op de te verstrekken pandlijsten van de verpanding mededeling te doen;
2. invorderingsmaatregelen ter zake de verpande vorderingen tegen de betrokken debiteuren te nemen, indien en zolang door de bodemrechter niet bij gewijsde zal zijn beslist dat NIB een recht van eerste pand op de vorderingen van [B. c.s.] op de debiteuren heeft (verkregen), alles op straffe van een dwangsom van € 5.000.000,- per overtreding van het aan NIB op te leggen verbod;
met veroordeling van NIB in de kosten van de procedure.
2.13 Partijen hebben tegen elkaars vorderingen gemotiveerd verweer gevoerd.
3.1 Uit de contractuele verhouding waarin partijen inmiddels tot elkaar zijn komen te staan, vloeit een voldoende spoedeisend belang bij de (tot nakoming daarvan strekkende) gevraagde voorzieningen voort.
3.2 Een derde die de vordering van een schuldeiser krachtens overeenkomst voldoet wordt gesubrogeerd in de aan die vordering verbonden pandrechten "mits de schuldeiser op het tijdstip van de voldoening deze overeenkomst kende of hem daarvan kennis was gegegeven" (artikel 6: 150d BW). Anders gezegd: Fortis moest weten waarom het krediet van [B. c.s.] werd afgelost.
3.3 Ter staving van hun standpunt dat die wetenschap bij Fortis op 11 (of 12) juli 2002, de dag van bijschrijving van het openstaande saldo, aanwezig was hebben [B. c.s.] zich beroepen op een brief van 3 oktober 2002 van [B. c.s.] zelf aan NIB en een brief van hun raadsman aan Fortis van 22 oktober 2002.
3.4 Aanstonds is duidelijk dat de brief van 3 oktober 2002 geen gewicht in de schaal kan leggen. Fortis is daarbij immers als afzender noch als geadresseerde betrokken. Bovendien behelst de brief niets over bedoelde wetenschap bij Fortis op 11 / 12 juli 2002.
3.5 In de brief van 22 oktober 2002 is dat anders. In dat schrijven refereert de raadsman van [B. c.s.] aan een telefoongesprek met een medewerker van Fortis, waarin deze hem gezegd zou hebben dat Fortis "op het moment van betaling door de Commerzbank, op de hoogte was van de afspraken tussen [B.] en de Commerzbank …".
3.6 Dit enkele document vormt echter een te smalle basis om het standpunt van [B. c.s.] te torsen. Daartoe is redengevend dat de brief dateert van ruim drie maanden na de betaling alsmede, wat belangrijker is, dat een duidelijke stellingname van Fortis zèlf niet voorhanden is.
3.7 De enige (overgelegde) brieven van Fortis over die kwestie dateren van 4 juli en 27 november 2002. In beide schrijvens zoekt men een vingerwijzing naar de overeenkomst met Commerzbank tevergeefs. Louter wordt gewag gemaakt van aflossing van het krediet, waarna de zekerheden zouden worden resp. zijn vrijgegeven. Dit wijst niet bepaald in de richting van het door [B. c.s.] bepleite standpunt.
3.8 [B. c.s.] hebben in voormeld kader nog wat bespiegelingen gewijd aan de wilsvertrouwensleer, maar die kunnen op dit een en ander geen relevant ander licht werpen.
3.9 Mitsdien is voorshands (te) ongewis of aan het door artikel 6: 150 d BW voor subrogatie gestelde vereiste van wetenschap bij de schuldeiser is voldaan. Alleen een nader onderzoek naar feiten en omstandigheden kan daarover uitsluitsel geven. Voor een dergelijk onderzoek is in kort geding geen plaats.
3.10 Bij deze stand van zaken moet er voorlopig van worden uitgegaan dat Commerzbank niet in de pandrechten van Fortis is getreden, zodat, op de voet van het bepaalde in artikel 8 van de algemene pandakte, NIB die positie heeft overgenomen. In dat licht kunnen vragen als in hoeverre subrogatie mogelijk is ingeval titel 7 van Boek 3 op de pandrechten van toepassing is, blijven rusten.
3.11 De slotsom luidt dat de gevraagde voorzieningen, als gegrond op de algemene pandakte, en voor het overige niet bestreden, voor toewijzing gereed liggen, zulks onder matiging en maximering van de dwangsommen.
3.12 Als in het ongelijk gestelde partij zullen [B. c.s.] worden veroordeeld in de kosten van het geding.
In voorwaardelijke reconventie
3.13 Aan de voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld is voldaan.
3.14 De gevraagde voorzieningen komen er in feite op neer dat het NIB als pandhouder verboden wordt tot executie over te gaan.
3.15 Voor toewijzing van een dergelijke voorziening is geen rechtsgrond aanwezig. Neemt men voorshands aan, waarop in conventie wordt gepreludeerd, dat het eerste pandrecht existeert, dan geldt dat bijgevolg ook voor de daaraan door de wet en/of overeenkomst verbonden nevenrechten. Uiteraard gelden daarvoor de rechtens relevante restricties, zodat er onvoldoende grond is vrezen dat NIB met die pandrechten lichtzinnig zal omspringen.
3.16 Zou, zoals door [B. c.s.] wordt bevroed, door de bodemrechter uiteindelijk worden uitgemaakt dat NIB niet het sterkste recht heeft, dan vertaalt zich dat aanstonds in schadevergoeding indien NIB het pandrecht intussen wel heeft geëxecuteerd.
3.17 De voorzieningen worden geweigerd.
3.18 Als in het ongelijk gestelde partij worden [B. c.s.] veroordeeld in de kosten van het geding.
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht;
RECHT DOENDE in kort geding:
Beveelt [B. c.s.] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijven - de dwangsommen gemaximeerd tot € 150.000,- - om:
a) binnen 5 werkdagen na betekening van dit vonnis de akte van verpanding van vorderingen welke aan dit vonnis is gehecht, te ondertekenen;
b) met ingang van 1 maand na ondertekening van de in het petitum sub a genoemde akte, en na betekening van dit vonnis, maandelijks verpandingslijsten aan NIB toe te zenden, een en ander overenkomstig het bepaalde in genoemde akte;
Veroordeelt [B. c.s.] in de kosten van het geding aan de zijde van NIB gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van € 976,20, waarvan € 205,- wegens verschuldigd vast recht, € 703,- voor salaris procureur en € 68,20 aan axplootkosten;
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af het meer of anders gevorderd;
Weigert de gevraagde voorzieningen;
Veroordeelt [B. c.s.] in de kosten van het geding aan de zijde van NIB gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A.M. Adelmeijer, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in het bijzijn van de griffier.
RQ