ECLI:NL:RBMAA:2003:AF7473

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1308 WET I
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot verlenging van een verlof voor het voorhanden hebben van een vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 16 april 2003 uitspraak gedaan over de aanvraag van eiser tot verlenging van zijn verlof voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. Eiser, een actieve sportschutter, had op 10 januari 2002 een verzoek ingediend tot verlenging van zijn verlof, dat eerder was afgewezen door de korpschef van de politie regio Limburg Zuid. De korpschef stelde dat eiser in het jaar 2001 geen lid was geweest van een Nederlandse schietvereniging, wat volgens de geldende regelgeving een vereiste is voor het verkrijgen van een verlof.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eis van het lidmaatschap van een schietvereniging gedurende het gehele jaar voorafgaand aan de aanvraag niet terug te vinden is in het beleid van de verweerder. Eiser had in het buitenland voldoende schietbeurten verricht en was lid van de schietvereniging 'De Wildenberg'. De rechtbank oordeelde dat de door verweerder gehanteerde restrictieve beleidslijn niet onredelijk was, maar dat in het geval van eiser, gezien zijn bijzondere omstandigheden, de eis van lidmaatschap niet op dezelfde manier kon worden toegepast.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de gemaakte proceskosten, inclusief de kosten voor rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij de beoordeling van aanvragen voor wapenvergunningen, vooral in situaties waarin bijzondere omstandigheden van toepassing zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 02/1308 WET I
UITSPRAAK van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
A te B, eiser,
en
de Minister van Justitie -Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties, Directie Bestuurszaken-, gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Datum bestreden besluit: 16 augustus 2002.
Kenmerk: WBM 959.
Behandeling ter zitting: 11 maart 2003
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 16 augustus 2002, heeft verweerder het administratieve beroep van eiser tegen het besluit van de korpschef in de politieregio Limburg Zuid, tot het niet verlengen van toestemming tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, ongegrond verklaard.
Voorafgaande aan dat besluit is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 5 maart 2002 het verzoek van eiser tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Tegen eerstgenoemd besluit is namens eiser op 28 augustus 2002 beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) toegezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 maart 2003, alwaar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg aan de Geul.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer mr. H. van Dijk.
II. OVERWEGINGEN
II.1 Eiser is een actief sportschutter die gedurende het jaar regelmatig deelneemt aan internationale schietwedstrijden. Voor het beoefenen van deze sport heeft eiser op 10 januari 2002 een verzoek ingediend tot het verlengen van zijn verlof tot het voorhanden mogen hebben van een (vuur)wapen categorie III.
De korpschef van de politie regio Limburg Zuid heeft in de primaire beschikking van 1 februari 2002 besloten het verzoek van eiser af te wijzen omdat hij van oordeel is dat eiser in het hele jaar 2001 geen lid is geweest van een Nederlandse schietvereniging en derhalve het redelijk belang van het serieus en in verenigingsverband beoefenen van de schietsport, zoals genoemd in paragraaf 4.2 van de circulaire wapens en munitie, heeft ontbroken.
II.2 In het thans bestreden besluit heeft verweerder het beroep van eiser ongegrond verklaard. De gemachtigde van verweerder heeft zich ter zitting, primair op het standpunt gesteld dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke uitspraak van de rechtbank, daar het jaar waarop de aanvraag betrekking had reeds verstreken is. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat door eiser in het jaar 2001 in het buitenland voldoende schietbeurten zijn verricht. Nu over de buitenlandse schietbeurten in het verleden afspraken zijn gemaakt met eiser en deze afspraken niet zijn gewijzigd, worden de in het buitenland verrichtte schietbeurten voor wat betreft eiser meegenomen bij de toets of eiser over het jaar 2001 voldoende schietbeurten heeft gemaakt. Schietvereniging “De Domaniale” (hierna te noemen: De Domaniale) is weliswaar een rechtsgeldige vereniging die beschikt over in een notariële akte opgenomen statuten, die zich tot doel stelt haar leden in de gelegenheid te stellen de schietsport te beoefenen, maar deze doelstelling wordt in de praktijk niet of onvoldoende nageleefd, daar het bij de vereniging ontbreekt aan (actieve) leden. Eiser is het enige lid en ook het enige bestuurslid. Voorts was eiser niet het gehele jaar 2001 lid van de jacht- en kleiduiven schietsportvereniging “De Bosduif” (hierna te noemen: De Bosduif), maar slechts tot en met 5 februari 2001. Bovendien is gebleken dat eiser pas vanaf 1 januari 2002 aspirant lid is van schietvereniging “De Wildenberg” (hierna te noemen: De Wildenberg). Eiser heeft derhalve over het jaar 2001 niet voldaan aan de voorwaarde dat hij serieus en in verenigingsverband de schietsport heeft beoefend. Op grond van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a van de Wet wapens en munitie (hierna te noemen: WWM) juncto onderdeel B/4.2 van de Circulaire wapens en munitie (hierna te noemen: CWM), ontbreekt het derhalve bij eiser aan een redelijk belang tot het verlengen van verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
Eiser stelt zich primair op het standpunt dat hij wel belang heeft bij een inhoudelijke uitspraak van de rechtbank. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat hij in 1996 al lid was van De Bosduif. In 1996 heeft eiser elf keer bij De Bosduif geschoten, 1997 heeft hij er één keer geschoten en dat geldt ook voor 1998. Vanaf 1999 heeft eiser er geen enkele keer meer geschoten. Toch was dit voor verweerder nimmer een reden om het verzoek tot verlenging van het verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapen af te wijzen. Daaruit blijkt volgens eiser dat ook het lidmaatschap van De Domaniale meegenomen had moeten worden in de beslissing van verweerder. Eiser stelt zich bovendien op het standpunt dat een één jaar durend lidmaatschap bij een erkende Nederlandse schietvereniging geen vereiste is in geval van verlenging van een bestaand verlof.
II.3 De rechtbank dient primair te beoordelen of eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke uitspraak van de rechtbank nu het jaar waarop de aanvraag betrekking had, reeds verstreken is.
De rechtbank merkt daarover het volgende op. De aanvraag van eiser was gericht op het jaar 2002. Dat jaar is inmiddels verstreken. Ter zitting is echter gebleken dat de beslissing van verweerder om de aanvraag van eiser tot verlenging van de vergunning tot het voorhanden hebben van een vuurwapen af te wijzen, ook gevolgen heeft voor eiser voor wat betreft het aanvragen van een verlof tot het voorhanden hebben van een vuurwapen over het jaar 2003. Nu eiser het hele jaar 2002 niet heeft kunnen schieten doordat aan hem geen vergunning was verleend, voldoet eiser voor wat betreft een eventuele aanvraag voor het jaar 2003 niet aan de voorwaarden zoals die door verweerder zijn gesteld. Wel is hij het gehele jaar 2002 lid geweest van De Wildenberg. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser wel belang heeft bij een inhoudelijke uitspraak van de rechtbank. De rechtbank zal dan ook inhoudelijk beoordelen of het bestreden besluit in stand kan blijven.
Op grond van artikel 28, vierde lid van de Wwm kan een verlof worden verlengd indien aan de vereisten voor de verlening daarvan nog wordt voldaan.
Artikel 28, tweede lid van de WWM geeft aan dat een verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie wordt verleend indien:
a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
b. ……;
c. …….
Ingevolge artikel 38, tweede lid van de WWM volgen de korpschefs bij de uitvoering van deze wet de aanwijzingen van de Minister van Justitie.
De CWM vormt een geheel van algemene aanwijzingen voor de ambtenaren belast met de uitvoering van de wapenwetgeving.
In onderdeel 4.2 van de CWM is aangegeven dat bij de beoordeling of sprake is van een redelijk belang tot het verlenen van verlof tot het voorhanden hebben van een wapen of munitie, een belangenafweging moet worden gemaakt. In die afweging spelen een rol het belang van de aanvrager bij het voorhanden mogen hebben van een wapen of munitie en het door de overheid te beschermen belang van de veiligheid van de burger en de staat. Dit laatste belang is ermee gediend als de verspreiding van wapens en munitie onder de bevolking zoveel mogelijk wordt tegengegaan.
Voorts is in dit onderdeel van de CWM onder meer aangegeven dat in het geval dat serieus en in verenigingsverband de schietsport wordt beoefend, sprake kan zijn van een redelijk belang.
Onderdeel 6.1 van de Cwm vermeldt dat onder een schietvereniging wordt verstaan de vereniging die blijkens de in een notariële akte opgenomen statuten tot doel heeft haar leden in de gelegenheid te stellen de schietsport te beoefenen.
In onderdeel 6.3 van de Cwm is weergegeven dat onverminderd de bij of krachtens de wet gestelde vereisten dat in alle situaties (eerste aanvraag voor een verlof, verlenging van de geldigheidsduur van een bestaand verlof en aanvraag om uitbreiding van een bestaand verlof) de volgende voorwaarden gelden:
- de aanvrager dient lid te zijn van een in Nederland gevestigde schietvereniging;
- ………
- ………
- ……….
Bovendien gelden de volgende voorwaarden en beperkingen:
a. Bij een eerste aanvraag voor een verlof:
- ………
- de aanvrager is tenminste één jaar lid van de schietvereniging, waarbij aansluitende lidmaatschappen van andere Nederlandse schietverenigingen kunnen worden meegeteld;
- ………
- ……….
b. Bij een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een bestaand verlof:
In het jaar voorafgaand aan de aanvraag dient een voldoende aantal schietbeurten te zijn verricht.
………
c. ……….
De rechtbank acht het door verweerder gevoerde restrictieve beleid, zoals neergelegd in de hierboven weergegeven CWM niet onredelijk.
De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoet aan de eisen die zijn gesteld bij de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een bestaand verlof. Eiser was op het moment van aanvraag lid van De Wildenberg en eiser had gedurende het jaar 2001 voldoende schietbeurten gemaakt.
Uit artikel 6.3 aanhef en onder a, tweede streepje van de CWM blijkt dat bij een eerste aanvraag voor verlof, bovendien de voorwaarde geldt dat de aanvrager tenminste één jaar lid is van een schietvereniging. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder aangegeven dat naar zijn mening deze bepaling ook geldt voor een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een bestaand verlof.
Verweerder stelt derhalve dat eiser niet alleen op het moment van aanvraag van de verlenging lid diende te zijn van een schietvereniging maar dat eiser ook gedurende het gehele jaar voorafgaande aan de aanvraag tot verlenging lid diende te zijn van een schietvereniging.
De rechtbank is van oordeel dat deze eis niet is terug te vinden in het hiervoor weergegeven beleid dat door verweerder wordt gevoerd de verlenging van een verlof als hier in geding. Hoewel het in de praktijk wellicht veelal zo zal zijn is dat men gedurende het gehele jaar lid is van een erkende schietvereniging in Nederland omdat men anders het aantal te behalen schietbeurten niet haalt, doet zich bij eiser echter de bijzondere situatie voor dat door de korpschef aan eiser is toegezegd dat de in het buitenland verrichtte schietbeurten gelden als geldige schietbeurten en dat eiser zijn discipline van de schietsport ook nauwelijks in Nederland kan uitvoeren en derhalve veel in het buitenland verblijft om te schieten. Verweerder heeft voor deze bijzondere situatie geen aangepast beleid op schrift gesteld, waardoor ook voor eiser de bepalingen gelden zoals die hierboven zijn aangegeven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag van eiser tot verlenging van het verlof tot het voorhanden hebben van een vuurwapen een onjuiste toepassing heeft gegeven aan het hiervoor weergegeven beleid.
Op grond van bovenstaande dient het beroep gegrond verklaard te worden en de bestreden beslissing te worden vernietigd.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank kent ter zake 2 punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indiening van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1).
Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--.
Het bedrag van de reiskosten van eiser wegens zijn verschijning ter zitting wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Bpb en artikel 6, eerste lid, onderdeel III, van het Besluit tarieven in strafzaken door de rechtbank vastgesteld op € 7,61, zijnde de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse.
De door eiser opgevoerde verletkosten vergoedt de rechtbank tot een bedrag van € 150,- (3 uur à
€ 50,-).
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De rechtbank Maastricht:
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
3. bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 109,-- wordt vergoed door het ministerie van justitie;
4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 801,61 (waarvan € 644,- wegens de kosten van rechtsbijstand), te vergoeden door het ministerie van justitie aan eiser.
Aldus gedaan door mrs. I.T. Dautzenberg, voorzitter, T.E.A. Willemsen en J.N.F. Sleddens, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16-04-2003
w.g. D. Laeven w.g. I. Dautzenberg
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 16-04-2003
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA
’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuurs-rechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.