ECLI:NL:RBMAA:2003:AF7475

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
75146 - HA ZA 02-498
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Ernes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en opschorting van verplichtingen in civiele zaak over de aanleg van een manegebak

In deze civiele zaak heeft de besloten vennootschap HOVENIERSBEDRIJF B.V., h.o.d.n. AANNEMINGSBEDRIJF CULTUURTECHNISCHE WERKEN, eiseres, gedaagde, de heer W., gedagvaard voor de Rechtbank Maastricht. De eiseres heeft een manegebak aangelegd op basis van een opdracht van gedaagde, maar gedaagde weigert de factuur van € 18.724,82 te betalen, met als argument dat de manegebak ondeugdelijk en onbruikbaar is. Gedaagde heeft verschillende gebreken aan de bak genoemd, waaronder een ongelijk terrein en het ontbreken van drainagesleuven. Eiseres erkent dat de bak niet volledig bruikbaar is, maar stelt niet verantwoordelijk te zijn voor de gebreken.

Tijdens de procedure heeft gedaagde een beroep gedaan op zijn opschortingsrecht, wat betekent dat hij zijn verplichtingen kan opschorten totdat eiseres haar verplichtingen nakomt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat gedaagde niet duidelijk heeft gemaakt dat hij verlangt dat eiseres alsnog behoorlijk nakomt, noch dat hij de overeenkomst wil ontbinden. Hierdoor werd het beroep op het opschortingsrecht afgewezen.

De rechtbank heeft de vordering van eiseres voor het grootste deel toegewezen, met uitzondering van een bedrag van € 729,98 dat in mindering werd gebracht op de vordering. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 20.803,57, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van eiseres. Het vonnis is uitgesproken door mr. E. Ernes, rechter-plaatsvervanger, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis : 16 april 2003
Rolnummer : 75146 / HA ZA 02-498
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [H. ] HOVENIERSBEDRIJF B.V. h.o.d.n. AANNEMINGSBEDRIJF CULTUURTECHNISCHE WERKEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Schinnen,
eiseres,
procureur mr. G.M.J. Diederen;
tegen
[De heer W. ],
wonende te Schinnen,
gedaagde,
procureur mr. C.L.J.R. Lückers.
1. Het verloop van de procedure
Eiseres heeft gedaagde gedagvaard om te verschijnen voor deze rechtbank. Door eiseres is een akte overgelegd met een tiental produkties. Gedaagde heeft de conclusie van antwoord genomen, waarbij eveneens een aantal produkties is overgelegd. De vervolgens gelaste comparitie na antwoord is gehouden. Partijen hebben vonnis gevraagd op het rechtbankdossier waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
In verband met een herverdeling van zaken wordt dit vonnis door een andere rechter gewezen dan de rechter die de comparitie heeft gedaan.
2. Het geschil
2.1 Naar aanleiding van een door eiseres aan gedaagde uitgebrachte offerte van 9 maart 2001 heeft gedaagde eiseres opdracht gegeven een manegebak aan te leggen. Op de opdracht zijn de algemene consumentenvoorwaarden voor de hovenier/het tuincentrum van de VHG van toepassing. Eiseres heeft deze bak aangelegd en heeft voor deze werkzaamheden bij factuur van 5 februari 2002 € 18.724,82 in rekening gebracht. Eiseres stelt dat gedaagde deze factuur zonder goede redenen niet wenst te betalen en vordert thans dat gedaagde bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van het inmiddels tot € 21.642,77, opgelopen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding. Eiseres erkent dat de bak niet volledig bruikbaar is doch stelt hier niet voor verantwoordelijk te zijn.
2.2.1 Gedaagde stelt dat de manegebak ondeugdelijk en onbruikbaar is. Als gebreken noemt gedaagde:
- het terrein is niet geëgaliseerd,
- er zijn geen drainagesleuven gegraven,
- er is ander zand voor de opbouw geleverd,
- de laag daarop is geen M3C-zand,
- er zijn slechts 4 van de 5 sproeiers geïnstalleerd.
2.2.2 Gedaagde stelt verder bij conclusie van antwoord onder 2 dat de meerwerkopgave conform Produktie 2 bij de akte van eiseres akkoord is, behoudens 10 m3 korrelmix leveren en verwerken ad € 613,43 plus BTW. Deze kosten zijn namelijk gemaakt bij een -mislukte- poging om het ondeugdelijke werk alsnog deugdelijk te maken.
2.2.3 Aan de niet-gehele en niet behoorlijke nakoming van de prestatie door eiseres ontleent gedaagde zijns inziens het recht zijn verplichtingen op te schorten. In de conclusie van antwoord voegt gedaagde hieraan toe (onder punt 11) dat het in deze zaak mogelijk tot een ontbinding plus schadevergoeding zal komen, echter eerst nadat een lopend onderzoek is afgerond. Aan de andere kant stelt gedaagde onder hetzelfde punt van de conclusie van antwoord dat de doelstelling van het lopende onderzoek is "nogmaals na te gaan wat de oorzaken allemaal kunnen zijn van de onbruikbaarheid van de manegebak, alsmede wat daaraan gedaan kan worden en tenslotte (indien nodig) wat de kosten van herstel zullen zijn."
2.2.4 Bij de comparitie na antwoord stelt gedaagde onder meer :
"Wij blijven bij hetgeen is opgemerkt en vinden een nader onderzoek naar de oorzaak niet relevant : de bak deugt niet en dus hoeft er niet betaald te worden. Ik merk nog op dat als de bak zou moeten worden afgebroken er de nodige kunststoffen vernietigd moeten worden en dat zal tienduizenden euro's kosten. Die zullen dan hoogstwaarschijnlijk door cliënt van Henssen gevorderd worden."
3. De beoordeling
3.1 Door eiseres is voor gedaagde een manegebak aangelegd. Eiseres vordert op grond hiervan nakoming van de hier tegenoverstaande prestatie van gedaagde. Partijen zijn het erover eens dat de manegebak niet volledig bruikbaar is. Gedaagde doet een beroep op zijn opschortingsrecht.
3.2 Het opschortingrecht is een materieel verweer tegen de vordering tot nakoming. Opschorting leidt tot uitstel; het kan niet ertoe leiden dat de partij, die zich erop beroept, definitief van zijn prestatieverplichting wordt ontheven. Naar de heersende leer (zie bijvoorbeeld HR 5 december 1997, NJ 1998, 169, HR 23 september 1994, NJ 1995, 26, HR 21 februari 1992, NJ 1992, 337 en HR 2 november 1990, NJ 1991, 23) is voor een beroep op een opschortingsrecht niet nodig dat degene die zich daarop beroept, tegelijkertijd nakoming of (gedeeltelijke) ontbinding vordert. Wel dient degene die zich op een opschortingsrecht beroept volgens HR 5 december 1997, NJ 1998, 169, r.o. 3.5, daarbij duidelijk te kennen te geven dat hij verlangt dat de wederpartij alsnog behoorlijk nakomt, en dat hij in dat geval ook zijnerzijds zal nakomen.
3.3 In casu is niet duidelijk door gedaagde aangegeven dat hij verlangt dat eiseres alsnog behoorlijk nakomt. Evenmin is door gedaagde kenbaar gemaakt dat hij de overeenkomst wenst te ontbinden. Uit het hiervoor onder 2.2.3 en 2.2.4 weergegevene blijkt naar het oordeel van de rechtbank, dat gedaagde een toekomstig beroep op nakoming noch ontbinding wenst uit te sluiten, maar momenteel op geen van beide mogelijkheden een beroep wenst te doen. Uit deze processuele houding van gedaagde leidt de rechtbank af dat gedaagde vooralsnog rechtens geen gevolgen verbindt aan haar stelling dat eiseres tekort is geschoten zodat het beroep van gedaagde op een opschortingsrecht dient te worden afgewezen.
3.4 De stelling van gedaagde dat de post "10 m3 korrelmix leveren en verwerken ad € 613,43 plus BTW" geen betrekking heeft op meerwerk doch dat die kosten gemaakt zijn bij een -mislukte- poging om het ondeugdelijke werk alsnog deugdelijk te maken, is door eiseres niet ontkend. Dat deel van de vordering zal dus worden afgewezen. Dit brengt met zich dat van de vordering zal worden afgetrokken € 613,43 + € 116,55 (zijnde 19% BTW over € 613,43) dus in totaal € 729,98. Nu de rechtbank het ervoor houdt dat eiseres over het volledige factuurbedrag van € 18.724,82 de rente vanaf 5 maart 2002 (zie de factuur van 5 februari 2002, bij akte als laatste productie door eiseres overgelegd), heeft berekend terwijl dit factuurbedrag met € 729,98 verlaagd dient te worden, zal de rechtbank het dictum aan een en ander aanpassen.
3.5 Voor het overige ligt de vordering van eiseres voor toewijzing gereed. Gelet op die toewijzing heeft gedaagde te gelden als de overwegend in het ongelijk gestelde partij en dient hij de proceskosten van eiseres te betalen.
4. De uitspraak
De rechtbank te Maastricht:
veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van € 20.803,57, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure aan de zijde van eiseres gevallen en tot op heden begroot op € 410,- aan griffierecht, € 65,18 aan explootkosten en € 998,- voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ernes, rechter-plaatsvervanger, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.