ECLI:NL:RBMAA:2003:AF7822

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
82114 - KG ZA 03-91
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.M. Adelmeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over concurrentiebeding tussen broers en vennootschappen in textielhandel

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, hebben eisers in conventie, de besloten vennootschap Van Cleef B.V. en [E. K.], gedaagden in conventie, de vennootschap onder firma De Woonstee en de broers [F. K.] en [C. K.], gedagvaard. De eisers vorderen een verbod voor de gedaagden om groothandelsactiviteiten in (woning)textiel te ontplooien, met een dwangsom van € 5.000,- per dag bij overtreding. De achtergrond van het geschil ligt in een vaststellingsovereenkomst die door de broers [E.] en [F.] is opgesteld na de ontbinding van hun vennootschap onder firma. De eisers stellen dat de gedaagden in strijd handelen met deze overeenkomst door zelf groothandelsactiviteiten te ontwikkelen.

Tijdens de zitting op 9 april 2003 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de eisers hun vordering onderbouwden met pleitaantekeningen en producties. De gedaagden hebben verweer gevoerd en een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld. De voorzieningenrechter heeft de zaak geschorst en na hervatting om vonnis gevraagd.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende termen zijn om de gevraagde voorzieningen toe te wijzen. De rechter heeft vastgesteld dat de verhouding tussen de partijen ernstig verstoord is, mede door de familiale band tussen de broers. De rechter concludeert dat de vaststellingsovereenkomst niet duidelijk genoeg is om een verbod op groothandelsactiviteiten te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van Van Cleef en [E.] afgewezen en hen in de kosten van het geding verwezen. De vordering in reconventie is niet inhoudelijk besproken omdat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet was vervuld.

Uitspraak

RECHTBANK TE MAASTRICHT
Zaaknummer : 82114 / KG ZA 03-91
Datum uitspraak: 23 april 2003
VONNIS IN HET KORT GEDING VAN:
1. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VAN CLEEF B.V.,
statutair gevestigd en kantoor [F. ]de te Haelen,
2. [De heer E. K. ],
wonende te Haelen,
eisers bij exploot van dagvaarding van 20 maart 2003,
gedaagden in voorwaardelijke reconventie,
procureur: mr. Ch.M.E.M. Paulussen,
advocaat: mr. J.H. van Seters te Roermond,
tegen:
1. De vennootschap onder firma V.O.F. "DE WOONSTEE",
gevestigd en kantoor houdende te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
2. [De heer F. K. ],
wonende te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
3. [Mevrouw K. ],
wonende te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
procureur: mr. J.O.I. Leliveld.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Eisers in conventie hebben gedaagden in conventie gedagvaard in kort geding.
1.2 Ten dienende dage, 9 april 2003, hebben eisers in conventie hun stellingen aan de hand van pleitaantekeningen nader doen toelichten, zulks onder verwijzing naar een set op voorhand ingezonden producties.
1.3 Gedaagden in conventie hebben verweer gevoerd, daarbij eveneens gebruikmakend van een pleitnota. Ook zij hebben verwezen naar een aantal op voorhand ingezonden producties. Aansluitend hebben zij een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld.
1.4 Gedaagden in voorwaardelijke reconventie hebben tegen de voorwaardelijke reconventionele vordering verweer gevoerd.
1.5 Partijen hebben daarop op elkaars stellingen gereageerd.
1.6 Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het geding voor enige tijd geschorst.
1.7 Na de hervatting hebben partijen om vonnis gevraagd. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
In conventie en voorwaardelijke reconventie
2.1 Eiseres in conventie sub 1, gedaagde in voorwaardelijke reconventie sub 1, wordt hierna "Van Cleef" genoemd. Eiser in conventie sub 2, gedaagde in voorwaardelijke reconventie sub 2, zal als "[F. ]" worden aangeduid.
2.2 Gedaagde in conventie sub 1, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub1, wordt verder als "De Woonstee" aangeduid. Gedaagde in conventie sub 2, eiser in voorwaardelijke reconventie sub 2, zal "[F. ]" worden genoemd en gedaagde in conventie sub 3, eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 3, "[C. ]".
2.3 [E. ] en [F. ] zijn broers. [C. ] is de echtenote van [F. ].
2.4 Vanaf 1 augustus 1994 dreven [E. ] en [F. ] onder de naam "De Woonstee" in een vennootschap onder firma samen een tweetal winkels en een groothandel in textiel.
2.5 Per 1 januari 1996 hebben [E. ] en [F. ] voormelde vennootschap ontbonden en het vennootschapsvermogen vereffend. In dat kader hebben zij op 23 december 1995 een, door [E.] en [F. ] zelf opgestelde vaststellingsovereenkomst gesloten. [F. ] zette de exploitatie van de twee winkels voort en [E. ] die van de groothandel.
2.6 In de vaststellingsovereenkomst komt de volgende zin voor:
"[F. ] [K. ] verplicht zich om groothandels activiteiten in aanverwante artikelen via [E. ] [K. ] te laten verlopen."
2.7 Inmiddels hebben [E. ] en [F. ] hun bedrijfsactiviteiten ondergebracht in een besloten vennootschap (Van Cleef, partij in dit geding) resp. een vennootschap onder firma (opnieuw genaamd De Woonstee, partij in deze procedure). [E. ] is directeur van Van Cleef en [F. ] en zijn echtgenote [C. ] zijn de vennoten in De Woonstee.
2.8 Los van Van Cleef ontplooit ook De Woonstee (volgens Van Cleef en [E. ]: sinds kort; volgens De Woonstee, [F. ] en [C. ]: al sedert 1999) groothandelsactiviteiten in textiel. In dat verband bezoekt zij ook groothandelsbeurzen.
2.9 Stellende dat het ontplooien van groothandelsactiviteiten in strijd komt met de vaststellingsovereenkomst (2.6 hiervoor vermeld) hebben Van Cleef en [E. ] in dit geding gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op alle dagen en uren:
I. gedaagden, gezamenlijk en ieder afzonderlijk, te verbieden groothandelsactiviteiten in (woning)textiel te ontplooien althans daarvoor voorbereidingen te treffen, daaronder tevens uitdrukkelijk begrepen het deelnemen aan groothandelsbeurzen in binnen- en buitenland, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat (een van) gedaagden hiermee in gebreke blijft / blijven;
II. gedaagden, gezamenlijk en ieder afzonderlijk, te veroordelen in de kosten van het onderhavige kort geding.
2.10 De Woonstee, [F. ] en [C. ] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
2.11 Onder de voorwaarde dat voormelde vordering zou worden toegewezen hebben laatstgenoemden, ook weer aanknopend bij de onder 2.6 weergegeven passage, in voorwaardelijke reconventie gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
enig tussen partijen geldend (lees:) non-concurrentiebeding te schorsen en/of op te schorten, zulks met veroordeling van gedaagden in reconventie in de kosten van de onderhavige procedure, waaronder het salaris procureur.
2.12 Van Cleef en [E. ] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De beoordeling
In conventie
3.1 De verhouding tussen partijen in deze zaak is ernstig verstoord. Die verhouding wordt daardoor gekenmerkt dat [E. ] en [F. ] behalve zakenpartners ook broers zijn. In die omstandigheden heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien de grenzen te verkennen van een compromis dat voor beiden de angel uit de zaak zou trekken. Na enig beraad hebben partijen evenwel te kennen gegeven niet tot elkaar te kunnen komen.
3.2 Veronderstelt men dat de gevraagde voorziening rechtstreeks op de vaststellingsovereenkomst is gestoeld, en dus in feite neerkomt op nakoming van die overeenkomst, dan is een voldoende spoedeisend belang bij die voorziening gegeven.
3.3 De kernvraag in deze zaak is of, zoals Van Cleef en [E. ] bepleiten en De Woonstee, [F. ] en [C. ] betwisten, de vaststellingsovereenkomst, en dan met name de onder 2.6 weergegeven passage, [F. ] en de zijnen verbiedt om, kort gezegd, groothandelsactiviteiten te ontwikkelen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er voorshands onvoldoende termen zijn om die vraag bevestigend te beantwoorden.
3.4 Wat zich daarbij al dadelijk wreekt is dat partijen ([E. ] en [F. ]), zoals enerzijds gesteld en anderzijds niet bestreden, er destijds toe zijn overgegaan de afspraken over de ontvlechting van hun gezamenlijke onderneming zonder juridische bijstand op papier te zetten. Wellicht niet onbegrijpelijk in dat licht is dat een grammaticale benadering van het contract niet veel soelaas biedt.
3.5 Naar de letter genomen kan de verplichting om "groothandels activiteiten in aanverwante artikelen via [E. ] [K. ] te laten verlopen" (2.6) immers betekenen dat [F. ] zelf geen groothandelsactiviteiten mag ontplooien. Eveneens laat zij echter de uitleg toe dat als [F. ], zoals deze onder meer lijkt te willen zeggen, groothandelsproducten nodig heeft, hij gehouden is die bij (de groothandel van) [E. ] af te nemen.
3.6 Aanvaard men deze laatste uitleg dan ligt in de rede dat de weg voor [F. ] om zelf ook groothandelsactiviteiten te ontwikkelen niet is afgesneden. De omstandigheid dat men genoopt is bij een groothandel in te kopen maakt nog niet dat men zelf tot detailhandel veroordeeld is.
3.7 Maar wat hiervan ook zij, het komt niet in de eerste plaats aan op de letter, maar op hetgeen partijen over en weer redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en/of gedragingen hebben mogen begrijpen (korter gezegd: de Haviltexmaatstaf). Gemeten naar die maatstaf is de door Van Cleef en [E. ] gepropageerde lezing niet aanstonds aannemelijk.
3.8 Die lezing komt er immers op neer dat het [F. ] ongeclausuleerd is verboden om bedoelde activiteiten te ontplooien, een naar ruimte en tijd niet begrensd verbod dus. Gelet ook op de overige inhoud van de overeenkomst, waarin partijen elkaar juist redelijk in evenwicht houden, ligt het niet voor de hand dat [F. ], die zich toch ook op de textielmarkt beweegt, zich daartoe heeft willen verplichten.
3.9 Hoe dit zij, alleen een onderzoek ten gronde zal hierover definitief uitsluitsel kunnen geven. In dit geding is voor een dergelijk onderzoek uiteraard geen plaats. De voorziening moet deswege worden geweigerd.
3.10 Van Cleef en [E. ] worden verwezen in de kosten van het geding.
In voorwaardelijke reconventie
3.11 Van Cleef en [E. ] hebben zich gekant tegen toelating van de eis in reconventie omdat die, in strijd met de door de rechtbank alhier gehanteerde richtlijnen, ter zitting voor het eerst is gepresenteerd en zij zich daarop niet hadden kunnen voorbereiden.
3.12 Ofschoon de handelwijze om de reconventionele vordering niet aan te kondigen geen bijval verdient wordt de vordering toch toegelaten omdat niet aannemelijk is dat Van Cleef en [E. ] erdoor in het onderhavige geval in hun belangen zijn geschaad. De vordering vloeit immers rechtstreeks voort uit de conventie zodat daarop gepreludeerd had kunnen worden.
3.13 Dat gezegd zijnde behoeft de vordering inhoudelijk geen bespreking omdat de voorwaarde waaronder zij is ingesteld, niet is vervuld. Dat brengt mee dat De Woonstee, [F. ] en [C. ] worden verwezen in de kosten.
4. Uitspraak
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht;
RECHT DOENDE in kort geding:
In conventie
Weigert de gevraagde voorzieningen;
Veroordeeld Van Cleef en [E. ] in de kosten van het geding, aan de zijde van De Woonstee, [E. ] en [C. ] gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van € 908,-, waarvan € 205,- wegens verschuldigd vast recht en € 703,- voor salaris procureur;
Verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In voorwaardelijke reconventie
Verstaat dat op de vordering niet behoeft te worden beslist;
Veroordeeld De Woonstee, [F. ] en [C. ] in de kosten van het geding, aan de zijde van Van Cleef en [E. ] gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A.M. Adelmeijer, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in het bijzijn van de griffier.
RQ