Reg.nr: AWB 02 / 1494 HOREC Z FEE
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
[eiseres] te Kerkrade, eiseres,
de Burgemeester van de Gemeente Kerkrade, gevestigd te Kerkrade, verweerder.
Datum bestreden besluit: 27 augustus 2002.
Kenmerk: WP/MH 02u0016168.
Behandeling ter zitting: 22 april 2003.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE PROCEDURE
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 27 augustus 2002 (verzonden 30 augustus 2002) heeft verweerder het namens eiseres op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediende bezwaarschrift tegen verweerders besluit van 31 augustus 2001 (verzonden 7 september 2001) ongegrond verklaard.
In laatstgenoemd besluit heeft verweerder afwijzend beslist op het namens eiseres ingediende verzoek om een alcoholvrije inrichting annex coffeeshop te mogen exploiteren aan het adres [adres] te Kerkrade.
Tegen het besluit van 27 augustus 2002 heeft de gemachtigde van eiseres op 7 oktober 2002 beroep ingesteld bij deze rechtbank.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken als mede het verweerschrift zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden. De inhoud van deze stukken dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 22 april 2003. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat te Maastricht. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer J. Vreuls, ambtenaar der gemeente.
II.1 Eiseres heeft bij schrijven van 4 mei 1999 een aanvraag doen indienen voor het gaan exploiteren van een coffeeshop in het winkelpand niet zijnde woongedeelte aan het adres [adres] te Kerkrade. Ten tijde van de aanvraag was een ontwerp-nota opgesteld voor een toekomstig te voeren coffeeshopbeleid in de gemeente Kerkrade. De beslissing op de aanvraag is door verweerder aangehouden totdat meer inzicht is verkregen in de toetsingscriteria voor coffeeshops.
II.1.1 In zijn vergadering van 28 juni 2000 heeft de raad van verweerders gemeente de notitie toekomstig coffeeshopbeleid gemeente Kerkrade vastgesteld. Door de vaststelling van deze notitie heeft de raad het tot dan toe gehanteerde 0-optie-beleid verlaten inhoudende het in het geheel niet gedogen van coffeeshops. Op basis van de landelijke norm, te weten een coffeeshop per 20.000 inwoners, koos de gemeenteraad voor een maximumstelsel van drie te gedogen coffeeshops in Kerkrade. Om te komen tot een evenwichtige spreiding over het grondgebied van Kerkrade werd aangesloten bij de indeling van Kerkrade in drie wijken zoals deze worden gehanteerd in het kader van het wijk- en buurtbeheer. Op basis hiervan is gekozen voor één coffeeshop in elk van deze drie wijken.
In voornoemde beleidsnotitie wordt onder een coffeeshop verstaan een alcoholvrije inrichting in de zin van artikel 2.3.4.3 (2.3.4.2 oud) van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), waarin naast alcoholvrije dranken tevens soft-drugs worden verkocht welke ter plaatse geconsumeerd kunnen worden.
Verweerder heeft voorts op 14 augustus 2000 een beleidsregel vastgesteld met betrekking tot de toetsingscriteria voor die alcoholvrije inrichtingen die tevens in aanmerking wensen te komen voor een van de drie gedoogbeschikkingen voor de verstrekking van soft-drugs in hun inrichting.
Blijkens voornoemde beleidsregel worden alle aanvragen om een horeca-exploitatievergunning getoetst aan de in de APV vervatte bepalingen. Daarnaast worden de aanvragen die betrekking hebben op de vestiging en exploitatie van een coffeeshop getoetst aan de specifiek voor deze categorie vastgestelde criteria zoals vervat in de beleidsregel.
II.1.2 Bij schrijven van 25 oktober 2000 heeft verweerder de (toenmalige) gemachtigde van eiseres geïnformeerd over de vaststelling van het coffeeshopbeleid door de raad van verweerders gemeente op 28 juni 2000 en de vaststelling van een beleidsregel in de vorm van toetsingscriteria voor aanvragen coffeeshops door verweerder op 14 augustus 2000.
In het kader van de door verweerder vastgestelde procedure voor de behandeling van de ingekomen aanvragen dient een formulier ingevuld en geretourneerd te worden, welk formulier de gemachtigde van eiseres eveneens bij schrijven van 25 oktober 2000 is toegezonden.
Het formulier is door eiseres ingevuld en op 6 november 2000 aan verweerder geretourneerd.
Bij schrijven van 14 juni 2001 (verzonden 15 juni 2001) heeft verweerder de gemachtigde van eiseres medegedeeld voornemens te zijn afwijzend te beschikken op het verzoek omdat de door eiseres voorgestane locatie is gelegen binnen het gebied van de door de raad van de gemeente Kerkrade op 31 mei 2000 vastgestelde leefmilieuverordening Akerstraat en omgeving. Verweerder stelde zich op het standpunt dat het op basis van het bepaalde in artikel 3 van genoemde leefmilieuverordening "verboden is al dan niet door middel van bouwen of verbouwen de inrichtingen/ of gebruik van een gebouw geheel of gedeeltelijk te (laten) wijzigen ten behoeve van een coffeeshop".
Nadat eiseres bij schrijven van 27 juni 2001 haar zienswijze heeft doen kenbaar maken, heeft verweerder bij besluit van 31 augustus 2001 (verzonden 7 september 2001) afwijzend beschikt op het verzoek van eiseres. In dat besluit is - zakelijk weergegeven - overwogen dat het ingevolge artikel 3 van de leefmilieuverordening Akerstraat en omgeving verboden is al dan niet door middel van bouwen of verbouwen een inrichting en/of het gebruik van een gebouw geheel of gedeeltelijk te (laten) wijzigen ten behoeve van een coffeeshop.
Tegen dit besluit is namens eiseres bezwaar gemaakt.
Nadat eiseres en haar gemachtigde op 19 december 2001 zijn gehoord door de Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie van de gemeente Kerkrade, zijnde een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb, en deze commissie op 5 augustus 2002 ter zake heeft geadviseerd, heeft verweerder overeenkomstig en onder verwijzing naar het advies het thans bestreden besluit genomen waarbij het bezwaarschrift ongegrond is verklaard en het primaire besluit van 31 augustus 2001 is gehandhaafd.
In het thans voorliggende beroepschrift zijn namens eiseres - zakelijk weergegeven - onder meer de navolgende beroepsgronden aangevoerd:
- Het advies van de Centrale Bezwaar- en Klachtencommissie is slechts uitgebracht door de voorzitter en één lid hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 7:13 van de Awb.
- Het bestreden besluit is onbevoegd genomen. De bezwaar-procedure als neergelegd in de Awb voorziet niet in de mogelijkheid om het nemen van de beslissing op bezwaar over te dragen aan een ander bestuursorgaan dan het bestuursorgaan dat het besluit in primo heeft genomen.
- Het bepaalde in artikel 3 van de Leefmilieuverordening Akerstraat en omgeving is in casu niet van toepassing aangezien sprake is van voortzetting van het gebruik dat bestond op 1 maart 1998 althans 24 mei 2000 (zijnde de datum van het vaststellingsbesluit van Burgemeester en Wethouders).
II.2 De rechtbank dient thans, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:69 van de Awb, te beoordelen of verweerder het bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft genomen. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of verweerder eiseres terecht een zogeheten gedoogbeschikking voor het oprichten c.q. exploiteren van een coffeeshop heeft geweigerd.
II.2.1 Partijen verschillen echter op de eerste plaats van mening over de vraag of het advies, dat in het bestreden besluit is overgenomen, correct tot stand is gekomen.
Artikel 7:13 van de Awb bepaalt, voor zover relevant:
"1. Dit artikel is van toepassing indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaarschrift een adviescommissie is ingesteld:
a die bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden;
b waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en
c die voldoet aan eventueel bij wettelijk voorschrift gestelde andere eisen.
3. Het horen geschiedt door de commissie. De commissie kan het horen opdragen aan de voorzitter of een lid dat geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan.
6. Het advies van de commissie wordt schriftelijk uitgebracht en bevat een verslag van het horen."
Uit het bepaalde in artikel 7:13, zesde lid, juncto artikel 7:13, eerste lid, aanhef en sub a, van de Awb volgt dat het advies uitgebracht dient te worden door een commissie die bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden.
De rechtbank constateert dat de advisering in de onderhavige zaak in strijd is met artikel 7:13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb nu blijkens de stukken het advies is uitgebracht door de voorzitter en één lid. Daardoor valt niet uit te sluiten dat een ander advies is uitgebracht dan het geval geweest zou zijn indien de commissie uit drie leden zou hebben bestaan.
Nu verweerder een in strijd met de wet tot stand gekomen advies zonder meer ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, is dit besluit naar het oordeel van de rechtbank niet met de vereiste zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb tot stand gekomen en berust het niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, zodat het beroep van eiseres gegrond verklaard dient te worden.
II.2.2 De rechtbank acht in verband met het vorenstaande termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de onderhavige procedure redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op het in rubriek III vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiseres twee punten zijn toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Mitsdien wordt, mede gelet op de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb beslist als aangegeven in rubriek III.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de kosten van de onderhavige procedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,-- (zijnde de kosten van rechtsbijstand), te vergoeden door de gemeente Kerkrade aan eiseres;
- bepaalt dat voornoemde rechtspersoon aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 109,-- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. M.C.A.E. van Binnebeke in tegenwoordigheid van mr. E.B.A. Ferwerda als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2003 door mr. Van Binnebeke voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. Ferwerda w.g. M.C. van Binnebeke
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuurs-rechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.