3.4
Met betrekking tot de vordering ad 5. verweert [Gedaagde na verwijzing] zich als volgt. Hij zou de huurverplichtingen eerst overnemen wanneer de verhuurder uitdrukkelijk akkoord zou zijn met overname door hem van het huurcontract. Aangezien dhr. [O.] van de Readshop volgens [Gedaagde na verwijzing] op 15 juni 1999 heeft gebeld met de mededeling dat hij in opdracht van [Eiser na verwijzing] moest zeggen dat de verhuurder niet met overname akkoord ging, was hij vrij om uit te zien naar andere bedrijfsruimte.
Ter comparitie is van de zijde van [Eiser na verwijzing] aangevoerd dat [O.], als die al gebeld zou hebben, niet namens [Eiser na verwijzing] verklaard zou hebben. Gezien die - door [Gedaagde na verwijzing] niet weersproken - betwisting van volmachtverlening terzake de bewuste mededeling aan [O.], doet niet terzake of [O.] daadwerkelijk heeft medegedeeld dat de verhuurder niet met overname akkoord gaan. Een mogelijke uitlating in die zin kan niet aan [Eiser na verwijzing] worden toegerekend. De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer van [Gedaagde na verwijzing].
[Gedaagde na verwijzing]' stelling dat (nog) geen huurovereenkomst bestond, is, gelet op voornoemd verweer, het vaststaande feit dat het de bedoeling van partijen was dat [Gedaagde na verwijzing] de bedrijfsruimte aan [adres] zou betrekken, en daar ook daadwerkelijk van 10 mei 1999 tot 4 juli 1999 gebruik van heeft gemaakt, en VastNeds bereidheid medewerking aan indeplaatsstelling door [Gedaagde na verwijzing] te verlenen, te weinig onderbouwd om [Eiser na verwijzing]s stelling dat [Gedaagde na verwijzing] vanwege de gemaakte afspraken de indeplaatsstellingsovereenkomst moest ondertekenen, te ontkrachten.
[Gedaagde na verwijzing]' stelling dat hij door [Eiser na verwijzing] voor de door hem gestelde gevorderde schadevergoeding tengevolge van achterstallige huurpenningen in gebreke gesteld had moeten worden, miskent het bepaalde artikel 6:83 sub b BW - inhoudende dat het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer de verbintenis strekt tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 74 lid 1 en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen -. De rechtbank verwerpt derhalve dat verweer.
Nu vast staat dat [Eiser na verwijzing] de huurpenningen van mei 1999 tot en met december 1999 aan VastNed heeft betaald, terwijl die gelet op de verplichting van [Gedaagde na verwijzing] om mee te werken aan indeplaatsstelling van hem als huurder, eigenlijk voor rekening van [Gedaagde na verwijzing] hadden horen te komen, zal de rechtbank conform [Eiser na verwijzing]s vordering die huurpenningen, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten, als zijnde onweersproken schadebedragen toewijzen.
Wel weersproken zijn de proceskosten waarin [Eiser na verwijzing] is veroordeeld in zijn procedure tegen VastNed. Nu [Eiser na verwijzing] niet weersproken heeft [Gedaagde na verwijzing]' stelling dat een procedure tegen VastNed kansloos was en door [Eiser na verwijzing] dus niet gevoerd had moeten worden, zal de rechtbank de vordering voorzover op de proceskostenveroordeling betrekking hebbend afwijzen.
Mede gelet op het dictum van het door [Eiser na verwijzing] overgelegde vonnis van de kantonrechter te Heerlen in de zaak van VastNed tegen [Eiser na verwijzing], zal de rechtbank op grond van het voorgaande [Gedaagde na verwijzing] veroordelen tot betaling van f. 32.808,31, (€ 14.887,76) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2000, f. 428,20 (€ 194,31) en f. 4.921,25 (€ 2.233,17).