ECLI:NL:RBMAA:2003:AF8465

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
7 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
76686 / HA ZA 02-692
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Sijmonsma
  • H. Heim
  • A. Goessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor schade door liesbreuk opgelopen tijdens werkzaamheden

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 7 mei 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de naamloze vennootschap Frantschach Industrial Packaging Netherlands N.V. voor de schade die [K.] heeft geleden door een tweede liesbreuk die hij op 1 oktober 1997 heeft opgelopen tijdens zijn werkzaamheden. [K.] was in dienst bij Frantschach en had eerder al een liesbreuk opgelopen, waarvoor hij meerdere operaties had ondergaan. Na een periode van aangepast werk, waarbij hij niet hoefde te tillen, werd hij weer belast met tilwerkzaamheden, wat leidde tot de tweede liesbreuk. Hij vorderde schadevergoeding van Frantschach, inclusief materiële en immateriële schade, en stelde dat de werkgever aansprakelijk was op grond van artikel 7:658 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [K.] moet bewijzen dat hij de liesbreuk in diensttijd en op de werkplek heeft opgelopen en dat hij daardoor schade heeft geleden. De rechtbank oordeelde dat de kantonrechter in eerste aanleg ten onrechte had aangenomen dat er al een causaal verband was vastgesteld tussen de liesbreuk en de werkzaamheden van [K.]. De rechtbank vernietigde het eerdere vonnis en liet [K.] toe om het bewijs te leveren dat hij de liesbreuk tijdens zijn werk heeft opgelopen. De zaak werd verwezen naar de sector kanton van de rechtbank Maastricht voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt de bewijslastverdeling in zaken van werkgeversaansprakelijkheid en de noodzaak voor werknemers om aan te tonen dat schade is geleden in de uitoefening van hun werkzaamheden. De rechtbank heeft ook de kosten van de procedure in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Vonnis : 7 mei 2003
Zaaknummer : 76686 / HA ZA 02-692
De rechtbank te Maastricht, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[De heer K. ],
wonende te Gulpen,
principaal appellant, incidenteel geïntimeerde,
procureur mr. F.G.F.M. Tripels;
tegen:
de naamloze vennootschap
FRANTSCHACH INDUSTRIAL PACKAGING NETHERLANDS N.V.,
voorheen: Franpack Bates B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
principaal geïntimeerde, incidenteel appellante,
procureur mr. J.L.J.E. Koster.
1. Het verloop van de procedure in eerste aanleg
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de rechtbank naar de vonnissen van de kantonrechter te Maastricht van 29 augustus 2001 en 31 oktober 2001, gewezen onder rolnummer 2155/00 en zaaknummer 80409 tussen principaal appellant en incidenteel geïntimeerde, verder te noemen "[K. ]", als eiser en principaal geïntimeerde en incidenteel appellante, verder te noemen "Frantschach", als gedaagde. Genoemde vonnissen zijn in kopie aan deze uitspraak gehecht.
2. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
Nadat het gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij arrest van 19 juni 2002, gewezen onder rolnummer C0200130/MA, het door [K. ] ingestelde hoger beroep heeft verwezen naar de sector civiel van de rechtbank te Maastricht in de stand waarin de zaak zich toen bevond, heeft Frantschach een memorie van antwoord in het principaal appèl en een memorie van grieven in het incidenteel appèl genomen waarbij producties zijn overgelegd. [K. ] heeft in het incidenteel appèl geconcludeerd voor antwoord.
Frantschach heeft vervolgens pleidooi gevraagd en beide partijen hebben hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
Ten slotte hebben partijen vonnis op het rechtbankdossier gevraagd. De uitspraak van dat vonnis is nader bepaald op heden.
3. Het geschil, de grieven en de vorderingen in appèl
3.1 [K. ] heeft - samengevat en voor zover thans van belang - gesteld dat hij naar aanleiding van een eerdere liesbreuk in de periode dat hij bij Frantschach in dienst was, gedurende meerdere jaren aangepast werk had waarbij hij niet hoefde te tillen.
Per 8 september 1997 werden hem echter weer werkzaamheden opgedragen waarbij getild diende te worden. Op 1 oktober 1997 heeft hij bij tilwerkzaamheden tijdens zijn werk bij Frantschach een (tweede) liesbreuk opgelopen. Tengevolge van deze liesbreuk heeft [K. ] meerdere operaties moeten ondergaan en is hij uiteindelijk volledig arbeidsongeschikt geworden.
3.2 [K. ] heeft op grond van het vorenstaande Frantschach voor de kantonrechter te Maastricht gedagvaard en gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Voor recht te verklaren dat Frantschach gehouden is de materiële en immateriële schade te vergoeden die bij [K. ] door de tweede liesbreuk op 1 oktober 1997 is ontstaan;
2. Frantschach te veroordelen over te gaan tot vergoeding van de onder 1 bedoelde materiële en immateriële schade van [K. ], inclusief de wettelijke rente, te berekenen vanaf 1 oktober 1997, in ieder geval vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. Frantschach te veroordelen om aan [K. ] te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
A. een bedrag groot ad fl. 30.000,-- als voorschot op de definitieve schadevergoeding, dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 1997, dan wel op een daarna gelegen dag in verband met latere opeisbaarheid, doch in ieder geval vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
B. de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand ad fl. 5.252,07, dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
C. de kosten van de procedure inclusief het salaris van de gemachtigde van [K. ].
3.3 Bij voornoemd vonnis van 31 oktober 2001 heeft de kantonrechter als tussen partijen vaststaand aangenomen dat [K. ] op 1 oktober 1997 tijdens zijn werk voor Frantschach een liesbreuk heeft ervaren. Vervolgens heeft de kantonrechter geoordeeld dat allereerst dient te worden vastgesteld, of er causaal verband bestaat tussen die kennelijk op 1 oktober 1997 ontstane liesbreuk en de werkzaamheden die eiser toen diende te verrichten. Ten einde dit vast te stellen dient er naar het oordeel van de kantonrechter een deskundige te worden benoemd. Voorts heeft de kantonrechter overwogen, dat indien causaal verband in rechte mocht komen vast te staan, vervolgens dient te worden vastgesteld of Frantschach zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft verstrekt als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen, dat [K. ] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
3.4 [K. ] en Frantschach kunnen zich met dit vonnis van de kantonrechter niet verenigen en zijn daartegen in appèl gekomen.
In het principaal appèl heeft [K. ] de navolgende grief aangevoerd:
Ten onrechte heeft de kantonrechter besloten dat eerst dient te worden vastgesteld of er causaal verband bestaat tussen de liesbreuk die bij [K. ] op 1 oktober 1997 is ontstaan en zijn werkzaamheden voor Franpack Bates, voordat het gestelde tekortschieten aan de orde komt.
Frantschach heeft in het incidenteel appèl de navolgende grieven aangevoerd:
1. Ten onrechte heeft de kantonrechter bij de vaststaande feiten overwogen dat tussen partijen zou vaststaan dat [K. ] op 1 oktober 1997 tijdens het werk opnieuw een liesbreuk heeft ervaren en dat [K. ] vanaf 1 oktober 1997 wederom volledig arbeidsongeschikt is.
2. Ten onrechte heeft de kantonrechter niet bij de vaststaande feiten vastgesteld dat, zoals beide partijen hebben gesteld, [K. ] de skisport fervent beoefende.
De grieven zijn afzonderlijk toegelicht.
Voor de betwisting van de grieven wordt verwezen naar de respectieve memories van antwoord.
4. De beoordeling
4.1 De in het principaal en incidenteel appèl voorgestelde grieven leggen het geschil tussen partijen in zijn volle omvang aan de rechtbank ter beoordeling voor en de rechtbank zal die grieven daarom gezamenlijk bespreken en alleen indien en voor zover nodig afzonderlijk ingaan op hetgeen bij enige grief is gesteld.
4.2 Tussen partijen staat als niet of als onvoldoende gemotiveerd betwist het navolgende vast.
[K. ] is per 11 oktober 1971 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Frantschach en is bij die rechtsvoorganger en vervolgens bij Frantschach in dienst gebleven tot 1 augustus 2001. Vanaf 1974 werkte hij aan een machine die zakken bedrukte.
Omstreeks 1982/1983 heeft [K. ] een liesbreuk opgelopen als gevolg waarvan hij meermalen is geopereerd. Daaropvolgend is hij in 1985 voor 80-100% arbeidsongeschikt verklaard.
In de periode 1986 tot 1 februari 1994 is [K. ] werkzaam geweest als hoofd Interne Dienst. Vanaf 1 februari 1994 tot september 1997 is hij werkzaam geweest als hoofd beveiliging.
Op 4 juni 1997 heeft de sociaal-geneeskundige van Arbo Unie Limburg aan de afdeling personeelszaken van Frantschach medegedeeld dat [K. ] zware tilbeperkingen had.
Vanaf 8 september 1997 is [K. ] korte tijd werkzaam geweest als inlegger bodemmachine.
Op 15 september 1997 is, na een bezoek van [K. ] aan de bedrijfsarts, door de laatste nogmaals aan Frantschach medegedeeld dat [K. ] beperkingen heeft bij de uitoefening van zijn werkzaamheden. Volgens deze bedrijfsarts bestonden de beperkingen uit: tillen van gewicht van meer dan 10 kg, voorover buigen en langdurig staan.
Op of omstreeks 1 oktober 1997 heeft [K. ] een tweede liesbreuk gekregen en met ingang van 2 oktober 1997 heeft hij zich ziek gemeld.
[K. ] is na 1 oktober 1997 meerdere malen aan die liesbreuk geopereerd en is inmiddels volledig arbeidsongeschikt verklaard. Frantschach heeft de arbeidsovereenkomst met [K. ] tegen 1 augustus 2001 opgezegd.
4.3 De kern van het onderhavige geschil is de vraag of Frantschach op grond van het bepaalde in artikel 7:658 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aansprakelijk is voor de door [K. ] geleden schade tengevolge van de op of omstreeks 1 oktober 1997 opgelopen liesbreuk en daaruit voortvloeiend de vraag hoe de bewijslastver-deling en het daarbij behorende bewijsrisico in het onderhavige geval dient te zijn.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat zij het onder 1. van het petitum gevorderde in die zin verstaat dat een verklaring voor recht wordt gevorderd voor de schade die is veroorzaakt door de op of omstreeks 1 oktober 1997 op de werkplek bij werkzaam-heden opgelopen tweede liesbreuk.
4.4 Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zal een werknemer die op grond van artikel 7:658 lid 2 BW schadevergoeding vordert, dienen te stellen en zo nodig dienen te bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de werkgever.
[K. ] zal derhalve, gelet op de ontkenning door Frantschach, dienen te bewijzen dat hij een tweede liesbreuk heeft opgelopen en wel in diensttijd en op de werkplek en dat hij daardoor schade heeft geleden. Niet geldt dat van [K. ] kan worden verlangd dat hij precies aantoont hoe de liesbreuk is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank zal [K. ] geslaagd zijn in het door hem te leveren bewijs indien hij voldoende aannemelijk maakt dat hij de liesbreuk in zijn werk heeft opgelopen en dat hij door deze liesbreuk schade heeft geleden. [K. ] zal voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat hij de liesbreuk in zijn werk heeft opgelopen indien hij, zoals hij heeft gesteld, bijvoorbeeld bewijst dat de door hem in opdracht van Frantschach te verrichten werkzaamheden (mede) omvatten het tillen van goederen met een gewicht van meer dan 10 kg per tilbeurt. De rechtbank heeft hierbij in ogenschouw genomen de bekendheid van Frantschach met een eerdere liesbreuk van [K. ], de mededelingen van de Arbo Unie Limburg en de bedrijfsarts aan Frantschach betreffende de tilbeperkingen van [K. ] en de omstandigheid dat [K. ] slechts enkele weken nadat hij tewerk werd gesteld als inlegger bodemmachine een liesbreuk heeft opgelopen en zich als gevolg daarvan op 2 oktober 1997 ziek heeft gemeld terwijl hij in de periode juli 1989 tot 2 oktober 1997 niet arbeidsongeschikt is geweest wegens liesbreuk.
4.5 Indien [K. ] slaagt in de bewijsopdracht is Frantschach aansprakelijk voor de door [K. ] geleden schade tengevolge van de tweede liesbreuk tenzij zij vervolgens weet te bewijzen dat zij de voor haar uit artikel 7:658 lid 1 BW voortvloeiende zorgplicht is nagekomen of dat de door [K. ] geleden schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de zijde van [K. ].
Hierbij is geen sprake van omkering van de bewijslast maar van een uit artikel 7:658 lid 2 BW volgende bewijslastverdeling.
4.6 Al het vorenstaande brengt met zich dat de beslis-sing van de kantonrechter niet in stand kan blijven nu de kantonrechter in het vonnis waarvan appèl ten onrechte als tussen partijen vaststaand heeft aangenomen dat [K. ] op 1 oktober 1997 tijdens zijn werk voor Frantschach opnieuw een liesbreuk heeft ervaren en voorts de uit artikel 7:658 lid 2 BW voortvloeiende bewijslastverdeling heeft miskend.
Het door [K. ] ingestelde principaal appèl en het door Frantschach ingestelde incidenteel appèl zijn derhalve gegrond.
4.7 De rechtbank zal [K. ] toelaten te bewijzen zoals in 4.4 overwogen.
De rechtbank zal de zaak ter verdere behandeling, met inachtneming van het in dit vonnis bepaalde, verwijzen naar de sector kanton, locatie Maastricht, van deze rechtbank in de stand waarin deze zich thans bevindt.
Aangezien beide partijen in het gelijk zijn gesteld zullen de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd des dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De rechtbank zal bepalen dat van dit vonnis beroep in cassatie kan worden ingesteld.
5. De uitspraak
De rechtbank:
In het principaal en incidenteel appèl
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Maastricht van 31 oktober 2001, tussen partijen onder rolnummer 2155/00- en zaaknummer 80409 gewezen;
opnieuw rechtdoende:
laat [K. ] toe te bewijzen dat hij een tweede liesbreuk heeft opgelopen en wel omstreeks 1 oktober 1997 in diensttijd en op de werkplek en dat hij door deze liesbreuk schade heeft geleden;
verwijst de zaak naar de sector kanton, locatie Maastricht, van deze rechtbank in de stand waarin deze zich thans bevindt;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep, des dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bepaalt dat van dit vonnis beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sijmonsma, vice-president, en mrs. Heim en Goessen, rechter-plaatsvervangers, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.