ECLI:NL:RBMAA:2003:AF8512

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
25 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1926 WRO
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor verbouwing tot pension en tattoo- en piercingshop in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 25 april 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Stein. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 5 november 2002, waarbij verweerder een vrijstelling heeft verleend van de voorschriften van het bestemmingsplan 'Urmond' en een bouwvergunning heeft verleend voor de verbouwing van een pand tot een pension en een tattoo- en piercingshop. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze besluiten en voerde verschillende gronden aan, waaronder de parkeerproblematiek en de vrees voor geluidsoverlast en vermindering van privacy.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat verweerder op basis van de Woningwet en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) bevoegd was om vrijstelling te verlenen. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging die door verweerder was gemaakt, in redelijkheid kon worden gemaakt. De rechtbank heeft de grieven van eiser, waaronder de zorgen over de parkeerproblematiek en de vrees voor overlast, niet gegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de door verweerder gemaakte belangenafweging de marginale toets kon doorstaan en dat de bouwvergunning terecht was verleend. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr.: AWB 02/1926 WRO
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
[eiser] te [woonplaats], eiser,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Stein, gevestigd te Stein, verweerder.
Datum bestreden besluit: 5 november 2002.
Kenmerk: Afdeling BZ/AJZ.
Behandeling ter zitting: 22 april 2003.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 5 november 2002, toegezonden bij brief van 12 november 2002, heeft verweerder een namens eiser op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bezwaarschrift van 9 augustus 2002 tegen een door verweerder genomen besluit van 2 juli 2002 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan de familie [vergunninghouder] vrijstelling verleend van het bepaalde in de voorschriften behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Urmond” en tevens vergunning verleend voor het verbouwen van het pand, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], tot pension en het verbouwen van het woonhuis in dit pand alsmede voor het vestigen van een tattoo- en piercingshop in voornoemd pand.
Tegen het besluit van 5 november 2002 is namens eiser bij brief van 23 december 2002 (ontvangen 24 december 2002) pro forma beroep ingesteld. Bij brief van 24 januari 2003 is het beroep aangevuld met de gronden waarop het berust.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb heeft de rechtbank [vergunninghouder] (hierna te noemen vergunninghoudster) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt. Bij brief van 30 maart 2003 heeft vergunninghoudster op het ingestelde beroep gereageerd.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in kopie aan de gemachtigde van eiser en aan vergunninghoudster gezonden.
De inhoud van deze stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Gelet op de samenhang tussen de onderhavige zaak en de zaak met procedurenummer 02/1814 heeft de rechtbank op grond van artikel 8:14 van de Awb besloten om deze zaken gevoegd te behandelen.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 22 april 2003, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L.M.A. Schrieder. .
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. M.J.S. van Helden en mr. M.H.J. Thomas.
Vergunninghoudster is in persoon ter zitting verschenen.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.
II. OVERWEGINGEN.
II.1. Vergunninghoudster heeft op 1 oktober 2001 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor het verbouwen van het pand, gelegen op het perceel kadastraal bekend gemeente Urmond, sectie […], nr.[…], plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats]. De bouwaanvraag voorziet in de verbouwing van de begane grond van voornoemd pand tot pension en in een verbouwing van het op de bovenverdieping van het pand gelegen woonhuis.
Bij brief van 31 oktober 2001 heeft verweerder de ontvangst van de aanvraag om bouwvergunning bevestigd en meegedeeld, dat slechts medewerking wordt verleend aan de voor het bouwplan benodigde vrijstelling van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, indien het bouwplan op een tweetal punten wordt aangepast. Deze punten betreffen enerzijds het realiseren van een fietsenberging voor de gasten van het pension aan de voorzijde van het pand en anderzijds het aangeven in het bouwplan, waar de tattoo- en piercingshop, die in het pand is gevestigd, zich bevindt, zodat de vrijstelling van de bestemmingsplanvoorschriften, die voor deze shop is vereist, in de onderhavige bouwaanvraag kan “meelopen”.
Naar aanleiding van voornoemde brief van verweerder heeft vergunninghoudster het bouwplan in de door verweerder aangegeven zin aangepast.
Het voornemen om vrijstelling te verlenen ten behoeve van het bouwplan is bekend gemaakt in het huis-aan-huis blad “de Schakel” en het bouwplan heeft vervolgens overeenkomstig artikel 19a, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) met ingang van 14 november 2001 gedurende vier weken ter inzage gelegen.
Naar aanleiding hiervan zijn door een aantal personen zienswijzen met betrekking tot het voornemen tot het verlenen van vrijstelling ingediend, waaronder bij brief van 7 december 2001 zienswijzen namens eiser.
Verweerder heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 14 juni 2002 meegedeeld, dat de ingediende zienswijzen geen reden opleveren om de vrijstelling niet te verlenen.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 2 juli 2002 (bekend gemaakt op 4 juli 2002) aan vergunninghoudster onder gelijktijdige verlening van vrijstelling van de desbetreffende voorschriften van het bestemmingsplan bouwvergunning voor het bouwplan verleend.
Bij brief van 9 augustus 2002 (ontvangen 12 augustus 2002) zijn namens eiser bezwaren tegen dit besluit ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft op 14 oktober 2002 een hoorzitting plaatsgevonden door de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Stein, een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb (hierna te noemen de commissie). Deze commissie heeft verweerder geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren.
Overeenkomstig het advies van de commissie heeft verweerder bij het bestreden besluit de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Voor de motivering van zijn besluit heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie.
Bij schrijven van 23 december 2002 is namens eiser pro forma beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en dit beroep is bij brief van 24 januari 2003 aangevuld met de gronden waarop het berust. Zakelijk weergegeven zijn namens eiser de navolgende gronden aangevoerd:
- Ten onrechte is op grond van artikel 20, eerste lid, sub a, onder 1°, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) vrijstelling verleend, aangezien in deze niet meer gesproken kan worden van een woongebouw, gelet op de in 1978 verleende vrijstelling die een gebruik van de begane grond als café mogelijk maakt en het momenteel bestaande daadwerkelijk gebruik als pension en tattoo-en piercingshop.
- In het bestreden besluit is onvoldoende aandacht geschonken aan de parkeerproblematiek, te meer nu het pand [adres] over geen enkele parkeerplaats beschikt.
- Aan de vrijstelling is tegen de op de informatiebijeenkomst van 22 mei 2002 gemaakte afspraak in geen voorwaarde verbonden, dat de pensiongasten geen gebruik mogen maken van de erfdienstbaarheid, die op het perceel van de familie […] rust.
- Ten onrechte is geen rekening gehouden met de door eiser uitgesproken vrees voor geluidsoverlast, vermindering van privacy en belemmering van het uitzicht.
- Nu het in de lijn der verwachting ligt, dat het dakterras door anderen dan vergunninghoudster en haar familie, te weten door pensiongasten, zal worden gebruikt en dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan, had de bouwvergunning geweigerd moeten worden.
II.2. In dit geding zal de rechtbank, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:69 van de Awb, hebben te beoordelen of verweerder het bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft genomen. Daarbij ligt met name de vraag voor of verweerder met juistheid heeft geoordeeld, dat de verleende vrijstelling van het bepaalde in de voorschriften bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan en de verleende bouwvergunning in stand kunnen blijven.
Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
In artikel 44 van de Woningwet, zoals deze wet luidde ten tijde van het bestreden besluit, is – zakelijk weergegeven – bepaald, dat een bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd, indien:
a. het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de bij of krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften;
b. het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening;
c. het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
d. het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, of
e. voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
In artikel 20, eerste lid, sub a, onder 1° van het Bro is bepaald, dat voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking komt een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft. Ingevolge artikel 20, eerste lid, sub e, van het Bro komt eveneens voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking, een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een bruto-vloeroppervlak van 1500 m².
Tussen partijen staat vast, dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft, is gelegen binnen het bestemmingsplan “Urmond”, dat is vastgesteld bij raadsbesluit van 28 augustus 1975 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg bij besluit van 28 juni 1976. Op de gronden van het perceel rusten de bestemmingen “Verkeersdoeleinden”, “Bebouwingsklasse E-II” en “Bedrijfsterrein bij winkels, kantoren en bedrijven”.
In 1978 is voor de begane grondlaag van het pand op dit perceel vrijstelling ingevolge het toenmalige artikel 19 van de WRO verleend ten behoeve van de bouw van toiletten en het veranderen van het woonhuis in cafépand, welke vrijstelling nimmer is ingetrokken.
Het onderhavige bouwplan voorziet allereerst in een verbouwing van de begane grondlaag van het pand tot pension en het gebruik van een ruimte op de begane grond voor een aan huis gebonden beroep, in casu een tattoo- en piercingshop. De verbouwing van de begane grondlaag vindt plaats binnen de bestaande contouren van het pand. Het gebruik van de begane grond als pension en als tattoo- en piercingshop is echter niet in overeenstemming met het ingevolge de geldende bestemmingen “Bebouwingsklasse E-II” en “Bedrijfsterrein bij winkels, kantoren en bedrijven” toegestane gebruik, noch met het gebruik van het woonhuis als cafépand, welk gebruik ingevolge de in 1978 verleende vrijstelling is toegestaan.
Teneinde bouwvergunning voor de verbouwing van de begane grondlaag tot pension te kunnen verlenen heeft verweerder bij besluit van 2 juli 2002 voor het gebruik als pension met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO, jo. artikel 20, eerste lid, sub e, van het Bro vrijstelling verleend van de voorschriften van het bestemmingsplan. Tevens heeft verweerder bij voornoemd besluit op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO, jo. artikel 20, eerste lid, sub e, van het Bro vrijstelling verleend voor het gebruik van een ruimte op de begane grond als tattoo- en piercingshop.
Het bouwplan bestaat naast de verbouwing van de begane grondlaag ook uit een verbouwing van de woning op de eerste verdieping en een uitbreiding van deze woning tot een bouwdiepte van 12,00 m. Aangezien door deze verbouwing het op grond van de voorschriften bij het bestemmingsplan geldende bouwvlak van 10,00 m wordt overschreden, heeft verweerder – om het verlenen van bouwvergunning voor deze verbouwing mogelijk te maken – op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO, jo artikel 20, eerste lid, sub a, onder 1°, van het Bro vrijstelling verleend van deze voorschriften van het bestemmingsplan.
II.3.1. Ten aanzien van de grief van eiser, dat in casu van de vrijstellingsmogelijkheid van artikel 20, eerste lid, sub a, onder 1°, van het Bro geen gebruik kan worden gemaakt voor het verlenen van bouwvergunning, nu er van een woongebouw geen sprake meer is, overweegt de rechtbank het volgende.
Op het voorste gedeelte van het pand aan de [adres] te [woonplaats], rust de bestemming “Bebouwingsklasse E-II”, welke bestemming inhoudt, dat ter plaatse uitsluitend eengezinswoningen, in twee bouwlagen, zijn toegestaan. In 1978 is alleen voor de begane grondlaag vrijstelling verleend voor het gebruik als café. Bij het besluit van 2 juli 2002 is eveneens slechts voor het gebruik van de begane grondlaag vrijstelling verleend van het desbetreffende voorschrift van het bestemmingsplan. Dit betekent, dat het gebruiksvoorschrift van het bestemmingsplan voor de bovenverdieping van het pand onverkort is blijven gelden en nog steeds geldt. Niet betwist wordt, dat de bovenverdieping ook daadwerkelijk als woning in gebruik is geweest en nog steeds is. Anders dan eisers is de rechtbank dan ook van oordeel, dat in casu sprake is van een woongebouw als bedoeld in artikel 20, eerste lid, sub a, onder 1°, van het Bro. Het feit dat in het pand buiten de functie wonen nog andere functies zijn voorzien, kan naar het oordeel van de rechtbank aan de kwalificatie van het pand als woongebouw niet afdoen. Nu het bouwplan voorziet in de verbouwing en uitbreiding van de woning op de bovenverdieping en hierdoor het aantal woningen niet wordt verminderd of vermeerderd, komt verweerder naar het oordeel van de rechtbank in beginsel de bevoegdheid toe om voor deze verbouwing vrijstelling te verlenen op grond van artikel 20, eerste lid, sub a, onder 1° van het Bro.
Met betrekking tot de bij het besluit van 2 juli 2002 verleende vrijstelling voor het gebruik van de begane grond als pension en als tattoo- en piercingshop, merkt de rechtbank op, dat nu dit gebruik niet leidt tot een wijziging in het aantal woningen en het gebruik minder omvat dan een bruto-vloeroppervlak van 1500 m², verweerder in beginsel ook de bevoegdheid toekomt om voor het gebruik van de begane grond van het pand als pension en tattoo- en piercingshop op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO, jo. artikel 20, eerste lid, sub e, van het Bro vrijstelling te verlenen.
II.3.2. Verweerder heeft bij het besluit van 2 juli 2002 van voornoemde vrijstellingsbevoegdheden gebruik gemaakt. Verweerder heeft met name hiertoe besloten, aangezien het onderhavige particulier initiatief tot exploitatie van een pension past binnen het gemeentelijk beleid om recreatieve voorzieningen en met name dagrecreatie te bevorderen. Verweerder heeft dan ook dit belang zwaarder laten wegen dan de bezwaren die door omwonenden tegen het bouwplan zijn ingebracht. Aangezien verweerder bij deze belangenafweging beleidsvrijheid toekomt, dient de rechterlijke toetsing van deze belangenafweging terughoudend te zijn.
II.3.3. Ten aanzien van de grief van eiser, dat in het bestreden besluit onvoldoende aandacht is geschonken aan de parkeerproblematiek, te meer nu het pand [adres] over geen enkele parkeerplaats beschikt, overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals uit de stukken blijkt, is het pension opgezet voor een specifieke doelgroep, te weten fietsers, wandelaars e.d.. Vergunninghoudster heeft in het verleden reeds leden van de stichting “Vrienden op de Fiets” als gast in haar woning ontvangen, zodat het de rechtbank aannemelijk voorkomt, dat het pension in hoofdzaak op personen uit voornoemde doelgroep is gericht. Het feit dat het pension van vergunninghoudster in de gids van voornoemde stichting voor het jaar 2003 niet meer staat vermeld, maakt dit niet anders, aangezien zulks niet betekent, dat het pension, nadat het is verbouwd, ook in de gidsen voor de komende jaren niet meer zal worden opgenomen. Een substantiële toename van het aantal auto’s als gevolg van het pension ligt op voorhand – mede gelet op het aantal kamers – dan ook niet voor de hand. Hetzelfde geldt – gelet op de bij het vrijstellingsverzoek gedane opgave van het aantal geplande klanten – voor de tattoo- en piercingshop.
Daarnaast is het de rechtbank gebleken – uit het verslag van een op 22 mei 2002 gehouden informatiebijeenkomst over het onderhavige bouwplan en het verslag van een vergadering van de werkgroep verkeer van 16 augustus 2002 – dat de parkeerproblematiek in de [straat] voornamelijk wordt veroorzaakt door werknemers en bezoekers van het aan de [straat] gelegen [horecagelegenheid]. Teneinde deze problematiek het hoofd te bieden is tijdens de vergadering van 16 augustus 2002 afgesproken, dat de inspanningen er in eerste instantie op zijn gericht om bij werknemers en bezoekers van het [horecagelegenheid] een gedragsverandering te bewerkstelligen in die zin, dat zij parkeren op het in de nabijheid gelegen [straat].
De rechtbank is dan ook van oordeel, dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat het pension en de tattoo- en piercingshop voor de parkeersituatie ter plaatse niet zodanige gevolgen heeft, dat niet tot vrijstelling van de voorschriften van het bestemmingsplan had kunnen worden overgegaan. De rechtbank merkt in dit verband op, dat zij het standpunt van verweerder kan billijken, dat ook de Bouwverordening – gelet op de omvang van het pension en de tattoo- en piercingshop alsmede de doelgroep van het pension – niet noopt tot het treffen van parkeervoorzieningen op eigen terrein.
II.3.4. Ten aanzien van de grieven van eiser, dat geen rekening is gehouden met de door eiser uitgesproken vrees voor geluidsoverlast, vermindering van privacy en belemmering van het uitzicht, en dat tegen de op de informatiebijeenkomst van 22 mei 2002 gemaakte afspraak in geen voorwaarde aan de vrijstelling is verbonden inzake het gebruik van de erfdienstbaarheid door de pensiongasten, overweegt de rechtbank het volgende.
Het terras met een afmeting van 3 bij 4 m is direct gelegen achter de berging, die bij de woning op de bovenverdieping behoort. Het terras is volgens opgave van vergunninghoudster voor privégebruik bedoeld en niet tevens voor gebruik door pensiongasten. De woning van eiser bevindt zich aan het [straat], en wel aan de overkant van de straat, waaraan de zijgevels van de panden aan de [straat] zijn gelegen. Gelet op het beoogde gebruik van het terras, de afstand van de woning van eiser tot het terras van vergunninghoudster, alsmede op het feit dat het de bedoeling van vergunninghoudster is het terras af te schermen, is de rechtbank van oordeel, dat voor eiser de geluidsoverlast niet zodanig toeneemt en zijn privacy en uitzicht niet in die mate worden aangetast respectievelijk belemmerd, dat verweerder geen gebruik heeft kunnen maken van zijn vrijstellingsbevoegdheid.
Ten aanzien van de erfdienstbaarheid, die op het tegenover eisers perceel gelegen perceel van de familie […] rust, is de rechtbank van oordeel dat, voorzover eiser al door het niet verbinden van een voorwaarde inzake het gebruik van de garage-ingang door de pensiongasten in zijn belangen wordt getroffen, het niet opnemen van een dergelijke voorwaarde – ondanks een eerder gedane toezegging – niet kan leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit, aangezien verweerder – nu het bouwplan middels een expliciete wijziging van de aanvraag om bouwvergunning voorziet in aparte fietsenberging voor de pensiongasten aan de voorkant – in redelijkheid heeft kunnen afzien van een dergelijke voorwaarde.
II.3.5. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie, dat de door verweerder gemaakte belangenafweging de marginale toets, waartoe de rechtbank zich in deze heeft te beperken, kan doorstaan en verweerder derhalve in redelijkheid heeft kunnen besluiten om met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO, jo artikel 20, eerste lid, sub a, onder 1°, en sub e, van het Bro voor het bouwplan vrijstelling te verlenen van de desbetreffende voorschriften van het bestemmingsplan “ Urmond”.
II.4. Ten aanzien van de grief van eiser dat, nu naar verwachting het dakterras in strijd met het bestemmingsplan door de pensiongasten gebruikt zal worden, de bouwvergunning in verband hiermee geweigerd had moeten worden, overweegt de rechtbank dat in de stukken en hetgeen vergunninghoudster ter zitting heeft verklaard geen aanknopingspunten zijn gevonden voor een dergelijk strijdig gebruik. Gebruik van het dakterras door de pensiongasten ligt volgens de rechtbank ook niet in de rede, nu de gasten over een eigen patio beschikken en het dakterras slechts kan worden bereikt via de woning van vergunninghoudster. Nu voor het gebruik van het dakterras in strijd met het bestemmingsplan geen aanwijzingen bestaan, levert zulks ook geen grond op, op basis waarvan de gevraagde bouwvergunning geweigerd had moeten worden.
II.5. Aangezien het de rechtbank voor het overige niet is gebleken, dat het bouwplan niet voldoet aan het bepaalde in artikel 44, onder a, b, d, en e van de Woningwet, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank – gelet op het dwingend bepaalde in de aanhef van artikel 44 van de Woningwet – terecht en op goede gronden bouwvergunning voor het bouwplan verleend.
Het beroep dient dan ook voor ongegrond te worden gehouden.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens in tegenwoordigheid van mr. E.B.A. Ferwerda als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2003.
w.g. E. Ferwerda w.g. M. Span-Henkens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 25 april 2003
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA
’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuurs-rechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.