ECLI:NL:RBMAA:2003:AF9766

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
27 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/296 WOB
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de hoogte van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 27 mei 2003 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen de hoogte van de aan de opposant toegekende proceskosten in een eerdere bestuursrechtelijke uitspraak van 15 april 2003. De opposant, vertegenwoordigd door mr. H.M. Burgman van de Stichting Onderzoek naar de Nederlandse Rechtspleging in familiezaken (SOR), heeft verzet aangetekend tegen de beslissing van de rechtbank die de proceskosten op € 80,50 heeft vastgesteld. De opposant verzocht om toepassing van een wegingsfactor van 1, wat zou neerkomen op een vergoeding van € 322,00.

De rechtbank overweegt dat het verzet zich enkel richt tegen de hoogte van de proceskosten en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die een hogere wegingsfactor rechtvaardigen. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is geoordeeld dat in vergelijkbare zaken de wegingsfactor 'zeer licht' (0,25) van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de beslissing om de proceskosten te vergoeden op basis van deze wegingsfactor correct is en dat er geen gronden zijn om het verzet gegrond te verklaren.

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond en bevestigt de eerdere uitspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel meer open. De uitspraak is gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van mr. I.H.J. van Neer als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 03/296 WOB
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken op het verzet van:
[opposant] te [woonplaats], opposant,
tegen de uitspraak van deze rechtbank van 15 april 2003 in het geschil tussen:
opposant
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Sittard-Geleen, gevestigd te Sittard (hierna: college).
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 15 april 2003 is met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het namens opposant ingestelde beroep tegen een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb van het college gegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak is op 9 mei 2003 namens opposant door mr. H.M. Burgman, voorzitter van Stichting Onderzoek naar de nederlandse Rechtspleging in familiezaken (SOR), tijdig een verzetschrift ingediend.
Opposant heeft niet verzocht te worden gehoord. Evenmin ziet de rechtbank gronden om tot het horen van opposant over te gaan.
II. OVERWEGINGEN.
Ingevolge artikel 8:55, eerste lid, van de Awb kan tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, van die wet, verzet worden gedaan binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Namens opposant is in verzet aangevoerd dat aan opposant de proceskosten ad € 322 volledig dienen te worden vergoed. Hiertoe is verwezen naar jurisprudentie van de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in (inhoudelijke) zaken omtrent de Wet openbaarheid bestuur waarin de SOR als gemachtigde heeft opgetreden.
Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
In de uitspraak van 15 april 2003 is overwogen dat, aangezien het college heeft nagelaten tijdig op een bezwaarschrift van opposant te beslissen, het beroep van opposant kennelijk gegrond wordt geacht en dat het college wordt veroordeeld in de door opposant redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op een bedrag van € 80,50, bestaande uit één punt voor het indienen van het beroepschrift met wegingsfactor 0,25 (€ 322,00 x 0,25 = € 80,50). Het verzoek van opposant om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bestuurlijke voorprocedure is afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat het beroep zich enkel richt tegen de hoogte van de aan opposant toegekende proceskosten, gemaakt in de beroepsprocedure. De rechtbank begrijpt het betoog van opposant dat verzocht wordt om wegingsfactor 1 toe te passen, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 322,00.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of artikel 7:28, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen tarief. Conform deze bijlage wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig de opgenomen lijst en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactoren. Deze wegingsfactor betreft -voor zover hier van belang- het gewicht van de zaak, variërend van zeer licht (0,25) tot zeer zwaar (2).
In hetgeen namens opposant is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding het verzet gegrond te verklaren. In haar uitspraak van 13 juni 2001 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AB2684) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak in afwijking van eerdere jurisprudentie geoordeeld dat in zaken als de onderhavige de wegingsfactor “zeer licht” op zijn plaats is. Daarbij is overwogen dat het hier uitsluitend gaat om de vraag of de beslistermijn is overschreden, waarbij geen beoordeling van het materiële geschil plaatsvindt.
Bijzondere omstandigheden die in het onderhavige geval de toepassing van een hogere factor rechtvaardigen zijn door opposant niet gesteld en zijn de rechtbank ook overigens niet gebleken.
Het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Op grond van artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De rechtbank te Maastricht:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van mr. I.H.J. van Neer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2003
door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. I. van Neer w.g. Willemsen
Voor eensluidend afschrift:
De griffier,
Verzonden op: 27 mei 2003
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel meer open.