Reg.nr. AWB 02 / 1483 WW44 ZWA
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
[A], [B], [C], [D], [E],
[F], [G], [H] en [I],
eisers, allen wonende te Kerkrade,
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkrade, verweerder.
Datum bestreden besluit: 20 augustus 2002.
Kenmerk: MP/TL 02u0015997.
Behandeling ter zitting: 21 mei 2003.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen een aan de gemeente Kerkrade verleende vergunning voor het oprichten van een hekwerk ongegrond verklaard.
Daartegen is door eiser [B] beroep ingesteld. [B] heeft mede als gemachtigde van de andere eisers namens de andere eisers beroep ingesteld tegen dat besluit.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en een bij wijze van verweer ingezonden brief van verweerder zijn in kopie aan [B] gezonden. De inhoud van deze stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 21 mei 2003 alwaar eisers [B] en [A] in persoon zijn verschenen. De heer [B] en de heer [A] zijn tevens als gemachtigde van de andere eisers verschenen. Namens verweerder zijn ter zitting verschenen de heer Th.H.M. Mertens en de heer Th.M. Gunneweg, ambtenaren der gemeente.
Bij besluit van 26 maart 2002 heeft verweerder aan de gemeente Kerkrade vergunning verleend om op gronden gelegen tussen de [A-straat] en de [B-straat] te Kerkrade, kadastraal bekend gemeente Kerkrade, sectie E, nr 5739, een hekwerk te bouwen. Het hekwerk maakt onderdeel uit van de herinrichting van de op die gronden gelegen groengordel. Bedoelde herinrichting behelst verwijdering en uitdunning van aanwezige beplanting en aanleg van een parkje met speelterrein met speeltoestel, wandelpaden en zitbanken. Het hekwerk dient als afrastering tussen het parkje en de [A-straat]. Het hekwerk is groen van kleur en is 200 m. lang en 1,8 m. hoog. Aan de vergunning is de voorwaarde verbonden dat het hekwerk langs de [A-straat] wordt teruggeplaatst.
Bij schrijven van 5 mei 2002 hebben eisers tegen deze vergunning bezwaar gemaakt. Eisers hebben op de zitting van de bezwaarschriftencommissie van verweerders gemeente door middel van hun gemachtigde, dhr. [B] voornoemd, hun bezwaar doen toelichten. Deze commissie heeft verweerder op 31 juli 2002 geadviseerd omtrent de op het bezwaar te nemen beslissing.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het advies van de bezwaarschriftencommissie gevolgd en dit advies als zodanig in zijn besluit opgenomen.
Eisers kunnen zich met de beslissing op hun bezwaar niet verenigen.
Eisers ondervinden overlast van jongeren en drugsgebruikers die zich regelmatig in en bij het parkje ophouden, van het gebruik van het parkje als hondenuitlaatplaats en van het aan de overzijde van het parkje op de [A-weg] rijdende verkeer. Eisers wijten dit aan de herinrichting van de groengordel en het open karakter dat deze thans heeft. Ze verwachten dat de groengordel in plaats van een extensief recreatiegebied een intensief recreatiegebied zal worden, hetgeen in strijd is met de in het bestemmingsplan aan de groengordel toegedachte functie van zicht- en begeleidingsgroen.
Eisers beschouwen het hekwerk ter plaatse als een wezensvreemd element, althans vinden dat het hekwerk, gezien zijn omvang, niet binnen het bestemmingsplan past.
Eisers zijn daarom van mening dat het hekwerk in strijd is met het bestemmingsplan en dat verweerder ten onrechte bouwverguning hiervoor heeft verleend.
Eiser hebben voorts nog opgemerkt dat de gemeente het hekwerk niet heeft teruggeplaatst, hetgeen in strijd is met de bouwvergunning.
Volgens verweerder staat het hekwerk ten dienste van een voorziening van openbaar nut/extensieve recreatie, te weten een speelterrein voor de jeugd, en daarom past het volgens verweerder binnen de doeleinden waarvoor de gronden zijn bestemd. Verweerder beschouwt het hekwerk niet als een wezensvreemd element. Het karakter van "overwegend zichtgroen/begeleidingsgroen" van de gehele groengordel wordt volgens verweerder door het hekwerk niet aangetast.
De rechtbank heeft te beoordelen of verweerder eisers bezwaren terecht en op juiste gronden ongegrond heeft verklaard. Zij overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 44 van de Woningwet, voor zover hier van belang, mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge het ter plaatse van kracht zijnde bestemmingsplan Kerkrade Centrum rust op de betrokken gronden de bestemming Groenvoorzieningen.
In artikel 3, onderdeel A (hoofdlijnen functioneel) onder 11, van het bestemmingsplan is ten aanzien van deze bestemming vermeld:
Het stadspark en de aan de westzijde van het plangebied gel;egen groengordel worden onder de bestemming Groenvoorziening gebracht. Op betreffende gronden zijn primair groenvoorzieningen, openbare ruimten en spel en recreatief buitenbverblijf zonder kampeermiddelen, dierenverblijven alsmede wandelverkeer toegestaan. Secundair zijn ter plaatse sociaal culturele activiteiten alsmede een beperkte horecafunctie toelaatbaar. De substantiële groengordels aan de [C-straat] en [A-straat] worden eveneens onder deze bestemming gebracht.
In artikel 3, onderdeel B (hoofdlijnen ruimtelijk) onder 9, van het bestemmingsplan is onder meer vermeld:
Het ruimtelijk beeld zoals dit wordt gevormd en ervaren door de verpreid over het plangebied voorkomende groenelementen dient behouden te blijven en waar mogelijk, eventueel door middel van herinrichting, te worden versterkt en/of verbeterd.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van het bestemmingsplan zijn de als Groenvoorzieningen aangewezen gronden bestemd voor park, extensieve recreatie, horeca, groengordels en openbaar nut.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, aanhef en onder d, dienen de aan de [A-straat] gelegen als groengordel aan te merken groenvoorzieningen overwegend als zichtgroen en begeleidingsgroen en zijn voorzieningen die ter plaatse niet als wezensvreemd kunnen worden aangemerkt beperkt toelaatbaar.
Ingevolge artikel 15, derde lid, mogen op gronden met de bestemming groenvoorzieningen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die ten dienste staan van de in het eerste lid genoemde doeleinden en die voldoen aan de in het tweede lid vermelde hoofdlijnen.
Het geschil spitst zich, gelet op voormelde bepalingen, toe op de vraag of het hekwerk, tegen de achtergrond dat de onderhavige groengordel overwegend als zichtgroen en begeleidingsgroen dient , ter plaatse als een niet wezensvreemde voorziening is te beschouwen en zo ja, of het hekwerk geen strijd oplevert met het planvoorschrift dat niet wezensvreemde voorzieningen slechts beperkt toelaatbaar zijn.
Beantwoording van voormelde vraag dient naar het oordeel van de rechtbank plaats te vinden in het licht van de functie en uiterlijk eigenschappen van het hekwerk in relatie tot die van zijn omgeving.
Uit de gedingstukken en hetgeen ter zitting is verklaard blijkt het volgende.
De onderhavige groengordel is ongeveer 200 m. lang en (gemiddeld) 30 m. breed. Ze bestond vóór de herinrichting uit een min of meer aaneengesloten gordel van bomen, struiken en andere beplanting, waaronder voornamelijk onkruid, waardoorheen een niet officieel aangelegd, niet onderhouden wandelpad liep. Bij de herinrichting is ter plaatse waar het speelterrein was gepland, tegenover de woning van eiser [A], over een oppervlakte van ongeveer 19 x 30 meter alle groen verwijderd. Voorts is het groen verwijderd ter plaatse van de aan te leggen wandelpaden. Het bomenbestand op de rest van de groengordel is vrijwel onaangetast gebleven. De ingreep in de beplanting bleef daar nagenoeg beperkt tot het uitdunnen van struikgewas en het verwijderen van onkruid.
Resultaat hiervan is dat de groengordel doorzichtiger is geworden en dat, anders dan voorheen, op sommige plaatsen vanaf de [B-straat] een ongehinderd zicht op de [A-straat] bestaat.
De groengordel bevat een speelterrein met een speeltoestel voor jonge kinderen. Bij het speelterrein en langs de wandelpaden is een aantal zitbanken geplaatst.
De overgelegde foto's laten enkele open, met gras bedekte stukken in de groengordel zien, maar zij geven geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de groengordel, indien deze van buitenaf, bijvoorbeeld vanaf de [A-straat], en in haar geheel wordt beschouwd, ook thans nog (overwegend) de functie van zichtgroen en begeleidingsgroen vervult. De daarin aangebrachte voorzieningen doen aan die functie geen afbreuk. De rechtbank merkt daarbij op dat de mate waarin de groengordel die functie zal blijven vervullen mede zal afhangen van de wijze en mate van onderhoud. Namens verweerder is ter zitting de verwachting uitgesproken dat het hekwerk nog begroeid zal worden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat een hekwerk in een groenvoorziening een wezensvreemd element vormt.
Het onderhavige hekwerk schermt de groengordel over de gehele lengte af van de [A-straat]. Het vervult deze functie in verband met het gebruik van de groengordel als speel- en wandelgebied.
Niet gezegd kan worden dat het hekwerk, gezien deze functie en zijn uiterlijke kenmerken in relatie tot zijn omgeving, zoals kleur, afmetingen en plaats waar het is aangebracht (in casu temidden van groen gewas), in enigerlei zin disproportioneel is.
Naar het oordeel van de rechtbank is het hekwerk derhalve niet in strijd met het bestemmingsplan.
Eisers hebben betoogd dat de gemeente geen uitvoering heeft gegeven aan de in de bouwvergunning gestelde voorwaarde dat het hekwerk zou worden teruggeplaatst. Voor zover eisers hiermee hebben willen aanvoeren dat de bouwvergunning geweigerd had moeten worden, verwerpt de rechtbank die stelling. Of de gemeente het bouwplan volgens de vergunning heeft uitgevoerd is voor de beoordeling van het thans bestreden besluit immers niet van belang.
Verweerder heeft terecht en op goede gronden het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, in tegenwoordigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2003
door mr. Van Binnebeke voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. A. Zweipfenning w.g. M.C. van Binnebeke
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 1 juli 2003
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.