ECLI:NL:RBMAA:2003:AH9791

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
9 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
66303 / HA ZA 01-527 (incident)
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Casparie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoningsrecht van advocaat in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 9 juli 2003 uitspraak gedaan in een incident betreffende het verschoningsrecht van een advocaat, mr. [S.], die betrokken was bij de echtscheidingsprocedure van twee ex-echtgenoten. De rechtbank heeft het beroep op het verschoningsrecht van mr. [S.] gehonoreerd, omdat hij als advocaat voor beide partijen had opgetreden en daardoor verplicht was tot geheimhouding van vertrouwelijke informatie. De zaak betreft een geschil over de interpretatie van een echtscheidingsconvenant dat mr. [S.] had opgesteld na gesprekken met beide partijen. De rechtbank oordeelde dat mr. [S.] gegronde redenen had om zijn verschoningsrecht in te roepen, aangezien hij vertrouwelijke informatie had ontvangen tijdens aparte gesprekken met de partijen. De rechtbank heeft de beslissing over de kosten van het incident aangehouden en hoger beroep tegen deze beslissing toegestaan. De hoofdprocedure zal worden voortgezet na de uitspraak in dit incident.

Uitspraak

Incidenteel Vonnis : 9 juli 2003
Zaaknummer : 66303 / ha za 01-527 [incident].
De rechtbank te Maastricht, sector civiel, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
Mr. [S.],
advocaat en procureur, gevestigd zijnde te [V.], in die hoedanigheid aan te merken als incidenteel eiser in de hoofdprocedure tussen:
[vrouw],
wonende te [H.],
eiseres in conventie en gedaagde in reconventie,
procureur mr. E.R.T.A. Luijten,
tegen
[man],
wonende te [V.],
gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
procureur mr. P. Pijls.
1. Verder verloop van de hoofdprocedure en het verloop in het incident
Ter voldoening aan de aan de man in het tussenvonnis van 19 december 2002 verstrekte bewijsopdracht om door alle middelen rechtens, allereerst door middel van getuigen, te bewijzen dat:
- de vrouw ten tijde van het opstellen van de onderlinge afspraken in juni 1999 ter zake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot de waarde van de daarin genoemde echtelijke woning, die nadien in oktober 1999 met behulp va[S.] in het convenant van 16 oktober 1999 zijn opgenomen, op de hoogte was van de waarden van woningen in [V.], waaronder de echtelijke woning en
- da[S.], als raadsman van de vrouw haar er destijds op heeft gewezen dat het in zake de echtelijke woning aan haar toebedeelde bedrag mogelijk lager zou kunnen zijn dan waar zij recht op zou kunnen hebben indien partijen de woning zouden verkopen,
heeft de man bij akte opgave gedaan van de getuigen die hij wenste te horen, waaronder zich zelf als partijgetuige. De rechtbank heeft hierna het verhoor van de opgegeven getuigen bepaald op 11 maart 2003. Van deze getuigenverhoren is een proces-verbaal opgemaakt.
Onder de opgegeven en dus te horen getuigen bevindt zich ook advocaa[S.]. Deze heeft in oktober 1999 het echtscheidingsconvenant voor partijen opgesteld en vervolgens voor partijen de echtscheidingsprocedure op gezamenlijk verzoek van partijen bij deze rechtbank geëntameerd.
Bij brief van 26 februari 2003 heef[S.] zich met het oog op zijn verschijning als getuige tot de rechtbank gewend en medegedeeld dat hij zich als getuige zal beroepen op zijn verschoningsrecht, zoals dat is omschreven in artikel 165 Rv lid 2 sub b, zulks in verband met het feit dat hij voor beide partijen als advocaat is opgetreden en uit dien hoofde jegens beide partijen tot geheimhouding verplicht is.
Tijdens het getuigenverhoor zijn de door de man opgegeven getuigen, waaronder hijzelf als partijgetuige, gehoord en is gebleken dat genoemde brief van mr. [S.] (per abuis) niet aan de procureur van de vrouw was toegezonden.
Tijdens de enquête heeft de (procureur van de) man te kennen gegeven niet te willen af-zien van het horen van mr. [S.]. Mr. [S.] op zijn beurt heeft tijdens de en-quête gesteld dat hij slechts afziet van zijn beroep op het verschoningsrecht indien beide partijen hem ontslaan van zijn geheimhoudingsplicht. De vrouw heeft daarop te kennen gegeven dit niet te willen terwijl de man mr. [S.] van zijn geheimhoudingsplicht wel wil ontslaan. De gronden daarvoor heeft de man uiteengezet in een tijdens het verhoor van mr. [S.] overgelegde pleitnota.
In verband met het feit dat de (procureur van de) vrouw de brief van 26 februari 2003 van mr. [S.] niet ontvangen heeft, is aan de (procureur van de) vrouw de gelegenheid gegeven om zich binnen veertien dagen na 11 maart 2003 uit te laten ter zake het beroep dat mr. [S.] doet op het verschoningsrecht.
De vrouw heeft bij schrijven van 17 maart 2003 haar visie daarop aan de rechtbank en de man kenbaar gemaakt. Haar opvatting is dat mr. [S.] zich in deze kwestie terecht op zijn verschoningsrecht beroept.
Aan het einde van het verhoor van mr. [S.] is ter enquêtezitting van 11 maart 2003 aan partijen medegedeeld dat de rechtbank binnen veertien dagen na ontvangst van het standpunt van de procureur van de vrouw bij vonnis zal uitspreken of mr. [S.] in het onderhavige geval terecht of niet terecht een beroep op het ver-schoningsrecht doet.
De uitspraak van dit incidentele vonnis is nader bepaald op heden.
2. De beoordeling van het incident
2.1
Uit de rechtspraak ter zake artikel 165 lid 2 sub b Rv (191 Rv -oud- c.q.1946 BW oud) is te destilleren dat naast de geestelijke, de arts en de notaris de advocaat een functioneel verschoningsrecht geniet. Deze functionarissen behoren tot een beperkte groep van personen die uit hoofde van de aard van hun maatschappelijke functie verplicht zijn tot geheimhouding van al hetgeen hun in hun hoedanigheid wordt toevertrouwd. Op grond daarvan komt die personen onder omstandigheden het recht toe zich ook ten overstaan van de rechter tot het afleggen van getuigenissen te verschonen. De grondslag van dit verschoningsrecht moet worden gezocht in een in Nederland geldend algemeen rechts-beginsel dat meebrengt dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden.
De rechtbank oordeelt dat in de onderhavige zaak binnen dit door de Hoge Raad gegeven kader het door mr. [S.] gedaan beroep op het in artikel 165 Rv omschreven verschoningsrecht moet worden beoordeeld.
2.2
Ter zitting van 11 maart 2003 heeft mr. [S.] verklaard gegronde redenen te hebben om het verschoningsrecht in te roepen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij destijds advocaat is geweest van beide partijen en dat hij toen met beide partijen ook aparte gesprekken heeft gevoerd en dat hij eerst daarna met partijen gezamenlijk aan tafel heeft gezeten. Mr. [S.] is van oordeel dat nu het convenant tussen partijen op die wijze tot stand is gekomen deze omstandigheden maken dat hij zijn geheimhoudingsplicht schendt indien hij openbaart wat er precies met partijen is besproken.
2.3
De man is het niet eens met de opvatting van mr. [S.]. Hij stelt dat naar vaste rechtspraak aan de advocaat die bij de totstandkoming van de overeenkomst aanwezig is geweest, geen verschoningsrecht toekomt ten aanzien van de totstandkoming en de uit-leg van hetgeen partijen zijn overeengekomen, indien vast staat dat tussen partijen een overeenkomst is tot stand gekomen. De man is van oordeel dat zulks in deze zaak te-meer geldt nu partijen - voordat zij zich tot mr. [S.] hebben gewend - onderling al op 29 juni 1999 tot overeenstemming waren gekomen op welke wijze zij de gevolgen van de echtscheiding zouden afwikkelen. Die afspraak hebben zij zelf op schrift gesteld en op 30 juni 1999 ondertekend. Dat mr. [S.] deze afspraken vervolgens op 16 oktober 1999 heeft vertaald en heeft neergelegd in het in de echtscheidingsbeschikking opgeno-men convenant van 16 oktober 1999 levert geen grond op voor het verschoningsrecht waar mr. [S.] zich thans op beroept.
2.4
De vrouw is van oordeel dat nu uit de jurisprudentie blijkt dat aan een advocaat geen verschoningsrecht toekomt indien hij bij de totstandkoming van de overeenkomst aanwezig is geweest en uit de schildering van de man al blijkt dat partijen buiten aanwezigheid van mr. [S.] het convenant hebben gesloten, vloeit daaruit al voort dat deze zich in deze zaak terecht op zijn verschoningsrecht beroept.
2.5
In de onderhavige zaak moet als vaststaand worden aangenomen dat partijen zich met een zelf opgesteld (concept-)convenant tot mr. [S.] hebben gewend en dat deze alvorens aan de hand van dit concept een definitief concept op te stellen, dat geschikt was om (via aanhechting) deel uit te maken van de echtscheidingsbeschikking, met par-tijen apart over de inhoud van de tussen hen gemaakte afspraken heeft gesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank geldt onder de door partijen geschetste omstandigheden, nu voorts vaste rechtspraak is dat de advocaat zelf kan bepalen wat onder zijn ver-schoningsrecht valt en de rechter uit dien hoofde slechts een zeer krappe beoordelingsmarge heeft om te oordelen of de advocaat terecht of onterecht een beroep op zijn verschoningsrecht doet, dat mr. [S.] zich in deze zaak terecht op zijn verschonings-recht heeft beroepen.
Dit geldt in deze zaak temeer nu verder uitgangspunt in dit soort kwesties is dat de advocaat de vertrouwelijkheid van de door (een van) partijen aan hem gedane mededelingen niet hoeft aan te tonen omdat vermoed wordt dat die vertrouwelijkheid aanwezig is indien - zoals in casu - partijen apart met de advocaat spreken en vervolgens tezamen in aanwezigheid van de advocaat hun eerder in juni 1999 in onderling overleg gemaakte en op schrift gestelde afspraken bekrachtigen.
Nu in deze zaak niet in geschil is of er een overeenkomst tot stand is gekomen en duidelijk is wat partijen overeengekomen zijn en die inhoud dus niet kan worden aangemerkt als door partijen of een van hen expliciet aan de advocaat toevertrouwde persoonlijke zaken, ligt het in de omstandigheden van dit geval voor de hand aannemelijk te achten dat tijdens de apart met partijen gehouden besprekingen, zaken aan de orde zijn gekomen die niet de totstandkoming van de overeenkomst zelf of de inhoud ervan betreffen, maar die in casu zijdens de vrouw zijn aan te merken als vertrouwelijk aan de raadsman gedane mededelingen en dus dienen te gelden als zodanig aan de advocaat toevertrouwd, waarvoor het in artikel 165 Rv neergelegde verschoningsrecht is bedoeld.
2.6
Dit een en ander houdt in dat het door mr. [S.] gedane beroep op het verscho-ningsrecht gegrond moet worden verklaard.
Een beslissing over de kosten in dit incident wordt aangehouden totdat in de hoofdzaak kan worden beslist.
De rechtbank laat hoger beroep toe van deze beslissing in het incident.
3. De beoordeling in de hoofdzaak
De rechtbank komt niet toe aan een verdere beoordeling in de hoofdzaak nu de vrouw bij akte van 9 april 2003 te kennen heeft gegeven gebruik te maken van haar recht op een contra-enquête en daartoe opgave van getuigen heeft gedaan en verhinderdata heeft opgegeven, welke laatsten moeten worden herzien nu dit vonnis met enige vertraging heden wordt uitgesproken en partijen na dit verhoor via een conclusie na enquête de procedure kunnen voortzetten.
De rechtbank zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen.
4. De uitspraak
De rechtbank:
In het incident
Verklaart gegrond het door mr. [S.] gedane beroep op het verschoningsrecht.
Laat hoger beroep toe tegen deze beslissing.
Houdt elke beslissing ten aanzien van de kosten van dit incident aan teneinde daarover tegelijk met de beslissing in de hoofdzaak een beslissing te geven.
In de hoofdzaak
Verwijst de zaak naar de rol van 6 augustus 2003 met peremptoirstelling voor het nemen van een akte verhinderdata van beide partijen in de eerste vier maanden na de datum van 6 augustus 2003.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Casparie, rechter en ter openbare terechtzitting van 9 juli 2003 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
LD/VH