Vonnis : 6 augustus 2003
Zaaknummer: 64011/HA ZA 01-216
De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer (sector civiel), belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[De heer S. ],
wonende te [adres],
eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
voorheen procureur: mr. E.H.M.H. Prickartz,
thans procureur: mr. J.F.E. Kikken (toevoeging);
[Mevrouw V. ],
wonende te [adres],
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
procureur: mr. P.J.H.C. Glenz (toevoeging).
1. Het verdere verloop van de procedure
In conventie en in reconventie:
Op 14 maart 2002 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen.
In dat tussenvonnis heeft de rechtbank in conventie aan [de man] en aan [de vrouw] bewijsopdrachten verstrekt en een comparitie gelast, aansluitend aan de getuigenverhoren.
De man heeft daarop twee getuigen doen horen (de heer [A. ] en mevrouw [F. ]).
De verhoren van beide getuigen zijn vastgelegd bij proces-verbaal, dat zich bij de stukken bevindt.
De man heeft daarna afgezien van het doen horen van nog andere getuigen.
De vrouw heeft afgezien van haar recht om van haar kant getuigen naar voren te brengen.
Een aansluitende comparitie heeft als gevolg daarvan niet meer plaatsgevonden.
Na wisseling van procureur heeft de man nog een conclusie na getuigenverhoren genomen.
De vrouw heeft daarna eveneens nog een keer geconcludeerd.
Ten slotte hebben partijen wederom vonnis gevraagd op het rechtbankdossier.
De datum van uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank volhardt bij haar tussenvonnis van 14 maart 2002. De beoordeling van de (deel)vorderingen van de man ligt voor. Voor een juist begrip vestigt de rechtbank er de aandacht op dat het niet gaat om een verdeling van gemeenschappelijke goederen - zoiets is noch door de man in conventie, noch door de vrouw in reconventie gevorderd - maar om een vordering van uitsluitend de man:
a) tot afgifte door de vrouw van goederen die volgens hem zijn eigendom zijn althans tot betaling van vervangende schadevergoeding door de vrouw voor die goederen, voor zover zij die goederen niet meer kan afgeven;
b) tot vergoeding door de vrouw van een bedrag van fl. 3.621,24, zijnde door de man geleden schade als gevolg van onrechtmatig handelen van de vrouw doordat zij zonder toestemming van de man tijdens diens detentie zo'n bedrag van zijn bankrekening heeft afgehaald.
2.2. De vordering tot afgifte (althans vervangende schadevergoeding) zag uiteindelijk nog op de volgende goederen:
a) de barbecue;
b) een zwarte blouse;
c) twee joggingbroeken (zwart met grijze strepen);
d) T-shirts, ondergoed en sokken;
e) gereedschap;
f) een Feyenoordpet;
g) EK-voetbalspullen;
h) draagbare telefoon en oplader;
i) een fototoestel;
j) een skartkabel;
k) dikke ketting en naamplaatje;
l) twee lavalampen en kamerfonteintje.
2.3. Nog eens zij opgemerkt dat uiteindelijk geen verdeling van die goederen is gevorderd. Binnen het formele kader van de thans voorliggende vordering van de man, stelt de rechtbank vast dat hij niet heeft bewezen (zie ook de getuigenverklaringen van [A. ] en [F. ]) dat de barbecue (alleen) van hem is. Voor een gebod van de rechtbank aan de vrouw tot afgifte daarvan of tot vergoeding van de waarde daarvan, is dus rechtens geen reden.
2.4. De man heeft ook niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de zwarte blouse van hem is.
De getuigenverklaringen van [A. ] en [F. ] zijn te vaag op dit punt en ander bewijs is niet aangedragen. De laatste volzin van 2.3. wordt geacht hier te zijn herhaald.
2.5. Uit de verklaringen van [F. ] en [A. ] - ander bewijs is niet aangebracht - valt niet althans onvoldoende af te leiden dat de joggingbroeken (alleen) van de man waren. Zie voorts de laatste volzin van 2.3.
2.6. In het tussenvonnis van 14 maart 2002 is voorts al aangegeven dat - en waarom - de vordering met betrekking tot de T-shirts, ondergoed en sokken moet stranden.
2.7. Op het punt van het nog ter discussie staande gereedschap heeft de man ook geen of te weinig bewijs geleverd. Ook op dat punt slaagt de vordering dus niet.
2.8. De Feyenoordpet is van de man, maar niet of onvoldoende aannemelijk is geworden dat de pet is achtergebleven in de woning ten tijde van zijn vertrek. Ook op dit punt is de vordering niet toewijsbaar.
2.9. Wat betreft de EK-spullen ( inclusief oranje verlichting en foto's) heeft de vrouw bij lange na niet het tegenbewijs geleverd, waartoe zij in staat was gesteld. In dit geval komt het dus voor haar risico dat ze haar stelling niet of niet voldoende "hard" heeft kunnen maken. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw die spullen nog heeft (zie ook tussenvonnis van 14 maart 2002). Zij zal dus worden veroordeeld tot afgifte daarvan aan de man.
2.10. Wat betreft de draagbare telefoon en oplader gaf de rechtbank al in haar tussenvonnis van 14 maart 2002 aan dat - en waarom - de vordering op dit punt niet toewijsbaar is.
2.11. De vrouw zal het fototoestel aan de man dienen af te geven, zoals door hem gevorderd. Dat het om een gemeenschappelijk gefinancierd goed ging, zoals de vrouw stelde, is allerminst aannemelijk geworden.
2.12. De verklaringen van [F. ] en [A. ] zijn te vaag/te weinig "hard" om als voldoende aannemelijk te beschouwen dat er nog een skartkabel van de man in de woning van de vrouw is achtergebleven. De vordering wordt op dit punt dus afgewezen.
2.13. In het tussenvonnis van 14 maart 2002 gaf de rechtbank al aan dat - en waarom - de vrouw de dikke ketting en naamplaatje aan de man dient af te geven. De vordering is op dit punt toewijsbaar.
2.14. Op basis van de op dit punt in elk geval voldoende concrete en consistente getuigenverklaringen van [F. ] en [A. ] en vaststellend dat de vrouw daartegenover helemaal niks heeft "neergezet" oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat de vrouw de twee lavalampen en het kamerfonteintje aan de man heeft geschonken. Die zijn dus van hem en de vrouw dient die aan hem af te geven.
2.15. De (gewijzigde) vordering van de man strekt er ook toe - zo begrijpt de rechtbank - dat ingeval de vrouw niet kan of wil voldoen aan het gebod tot afgifte van goederen, zij veroordeeld moet worden om vervangende schadevergoeding aan de man te voldoen. Het gaat er daarbij dan dus om dat de rechter de schade (lees: de waarde van die goederen) begroot. Nu de comparitie die was gepland na de getuigenverhoren niet is doorgegaan en partijen in hun laatste conclusies niet meer gemotiveerd zijn ingegaan op de eventuele waarde van goederen - met name van de man mocht op dit punt meer worden verwacht, nu het immers om zijn vorderingen ging - kan die schade slechts met terughoudendheid worden geschat. Die schatting betekent voor:
- de EK-spullen: een vervangende waarde van € 5,00 (de mogelijk voor de man veel grotere gevoelswaarde is niet relevant voor de schatting; het gaat om goederen die thans op elke rommelmarkt in Nederland voor een habbekrats verkrijgbaar zijn);
- het fototoestel: een vervangende waarde van € 125,00 (het ging kennelijk om een nieuw toestel; nu er geen aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat het een digitale of anderszins speciale camera betreft, gaat de rechtbank uit van een huis-tuin-en-keuken-toestel voor het maken van vakantiekiekjes);
- dikke ketting en naamplaatje: een vervangende waarde van € 136,13 (aansluitend bij de verklaring van de bij de rechtbank oprecht overkomende getuige [F. ] die zegt te hebben gehoord van de vrouw dat het om een ketting van fl. 300,00 ging);
- twee vrijwel nieuwe lavalampen: vervangende waarde per stuk € 40,00;
- vrijwel nieuw kamerfonteintje: vervangende waarde € 40,00.
2.16. Ook de gevorderde fl. 3.621,24 (€ 1.643,25) is toewijsbaar. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hieromtrent reeds overwoog in haar tussenvonnis van 14 maart 2002. Het lag, gelet op die overwegingen, op de weg van de vrouw om, zeker nu de aansluitend aan de getuigenverhoren bedoelde comparitie niet doorging nadat de vrouw afzag van haar recht om getuigen te horen, gemotiveerd te reageren op het voorlopig en voor haar ongunstig oordeel van de rechtbank op dit punt. Dat heeft zij nagelaten. De conclusie is dan gerechtvaardigd dat de vrouw zonder toestemming van de man tijdens diens detentie dat bedrag van zijn bankrekening heeft afgehaald en dat is een onrechtmatige daad. Zij zal het destijds opgenomen bedrag dienen terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2001 (zie tussenvonnis 14 maart 2002).
2.17. Wat betreft de proceskostenveroordeling in conventie: gelet op de aard van het geschil, de gewezen verhouding tussen partijen en de uitkomst van de zaak, is de rechtbank van oordeel dat de proceskosten, gemaakt in conventie, aldus gecompenseerd moeten worden dat beide partijen de eigen kosten dragen.
2.18. Dat ligt anders in reconventie. De vrouw heeft een tegenclaim ingediend die heeft geleid - en de man heeft genoodzaakt - tot een uitgebreid en los van de conventionele vordering staand debat. In het tussenvonnis van 14 maart 2002 heeft de rechtbank al beargumenteerd dat - en waarom - de tegenclaim van de vrouw moet worden afgewezen. Die uitkomst dient in dit geval het zwaarst te wegen bij de proceskostenveroordeling in reconventie. Een proceskostencompensatie, als in conventie uit te spreken, acht de rechtbank niet recht doen aan de zaak in dit geval. De vrouw dient de proceskosten van de man in reconventie voor haar rekening te nemen, op de wijze als na te melden.
a) veroordeelt de vrouw tot afgifte aan de man van:
- de spullen van het EK-voetbal 2000, alsmede oranje verlichting en foto's (vervangende waarde € 5,00);
- het fototoestel (vervangende waarde € 125,00);
- de dikke ketting met naamplaatje (vervangende waarde € 136,13);
- de twee lavalampen (vervangende waarde € 40,00 per stuk);
- het kamerfonteintje (vervangende waarde € 40,00);
b) veroordeelt de vrouw - voor zover zij niet kan voldoen aan de afgifte van de goederen, als hiervoor in het dictum bepaald ad a) - tot betaling aan de man van vervangende schadevergoeding, als aangegeven tussen haakjes hiervoor onder a), de vervangende schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2001 tot de dag der algehele voldoening;
c) veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 1.643,25 , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2001 tot de dag der algehele voldoening;
d) verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
e) wijst het overigens gevorderde af;
f) compenseert de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
g) wijst het gevorderde af;
h) veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man in reconventie gerezen en tot op heden begroot op € 780,00.
Dit vonnis is gewezen door mr.Hoekstra, rechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.