ECLI:NL:RBMAA:2003:AI5668

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
3 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
78396 - HA ZA 02-916
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Sijmonsma
  • M. de Kerpel-van de Poel
  • J. Hellegers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door toeschouwer bij poging tot zelfmoord

In deze zaak vorderde eiser, [Eiser], schadevergoeding van gedaagde, [Gedaagde], op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) na een poging tot zelfmoord door gedaagde. Eiser was getuige van de sprong van gedaagde van een balkon, wat leidde tot psychische schade voor eiser. Eiser stelde dat gedaagde onrechtmatig handelde door zijn leven te beëindigen in het zicht van eiser, wat volgens hem had moeten worden voorzien door gedaagde. Eiser vorderde onder andere een verklaring voor recht dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld en vergoeding van de door hem geleden schade, zowel materieel als immaterieel.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank stelde vast dat de sprong van gedaagde niet zodanig was dat gedaagde had moeten voorzien dat eiser psychische schade zou lijden. De rechtbank benadrukte dat de sprong geen directe fysieke schade aan eiser toebracht en dat gedaagde niet opzettelijk eiser in gevaar had gebracht. De rechtbank concludeerde dat de gedraging van gedaagde niet onder de normen viel die onrechtmatig gedrag zouden impliceren. Bovendien werd het argument van eiser over onvoldoende nazorg door gedaagde verworpen, omdat er geen verplichting tot nazorg bestond in deze context.

Uiteindelijk wees de rechtbank de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van gedaagde. Dit vonnis benadrukt de grenzen van aansprakelijkheid in gevallen van onrechtmatige daad, vooral in situaties waarin de schade niet direct voortvloeit uit de gedragingen van de gedaagde.

Uitspraak

Vonnis : 3 september 2003
Zaaknummer : 78396 / HA ZA 02-916
De rechtbank te Maastricht, sector civiel, meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
[De heer O. ],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. E.H.J.M. Dohmen;
tegen:
[De heer S. ],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. E.J.J.M. Kneepkens.
1. Het verloop van de procedure
[Eiser], heeft gedaagde[Gedaagde], gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. [Gedaagde] heeft daarna geantwoord.
Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Bij brieven van 13 januari 2003 en 16 januari 2003 zijn door [Eiser] stukken overgelegd ten behoeve van de comparitie. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 Partijen waren vrienden, althans goede bekenden van elkaar. Op 19 april 2000 is [Eiser] door [Gedaagde] gebeld met de mededeling dat het voor hem niet meer hoefde. [Eiser] maakte zich grote zorgen over de strekking van deze mededeling van [Gedaagde] en reed daarop met zijn echtgenote naar de flatwoning van gedaagde om hem te kalmeren. Bij aankomst bij de woning van [Gedaagde] zag [Eiser] [Gedaagde] staan op het balkon van zijn op de vierde etage liggende flatwoning. [Gedaagde] maakte op [Eiser] een verwarde indruk; hij hing over het balkon en schudde aldoor met zijn hoofd. [Eiser] heeft geprobeerd om de situatie in de hand te houden door tegen [Gedaagde] te roepen: "Wacht, ik kom naar je toe, dan kunnen we over alles praten", althans woorden van gelijke strekking. Daarop antwoordde [Gedaagde]: "Ik kom wel naar jou toe", waarna hij over de balustrade van zijn balkon klom en vanaf een hoogte van ongeveer 13,5 meter voor de ogen van [Eiser] naar beneden sprong. [Eiser] heeft geprobeerd [Gedaagde] op te vangen door in een reflexbeweging zijn armen te strekken. Daarbij heeft hij [Gedaagde] met één arm geraakt. Omdat [Gedaagde] ernstig lichamelijk letsel had opgelopen, heeft [Eiser] de hulpdiensten laten waarschuwen en daarna alles gedaan wat in zijn vermogen lag om te voorkomen dat [Gedaagde] het bewustzijn zou verliezen, omdat hij vreesde dat [Gedaagde] door de sprong van het balkon zou komen te overlijden. De echtgenote van [Eiser] heeft [Gedaagde] steeds op de wang geklopt om te voorkomen dat hij het bewustzijn zou verliezen.
2.2 [Eiser] stelt - samengevat en voorzover thans van belang - dat:
- hij tengevolge van de hierboven omschreven gebeurtenis psychisch ernstig is gaan disfunctioneren, hetgeen heeft geleid tot grote spanningen binnen zijn huwelijk, gezin en werk; dit heeft bij hem geleid tot een gedragsverandering, die ondermeer tot gevolg heeft gehad dat zijn oudste (stief)dochter het huis heeft verlaten. Ook is er sprake van echtelijke ruzies, zelfs leidende tot een handgemeen, waarvan voorheen nimmer sprake was;
- hij financiële schade heeft geleden door vorenbedoeld disfunctioneren, meer concreet bestaande in een verlies aan verdienvermogen, onder andere omdat zijn werkgever tengevolge van dat disfunctioneren zijn arbeidscontract niet heeft verlengd;
- de gedraging van [Gedaagde] als hierboven omschreven ex artikel 6:162 BW onrechtmatig is jegens hem: de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer jegens elkaar betaamt, had [Gedaagde] ervan behoren te weerhouden om voor zijn ogen van het balkon te springen, omdat [Gedaagde] redelijkerwijs had kunnen verwachten dat [Eiser] psychische klachten zou gaan ondervinden van deze traumatische gebeurtenis en de schade die [Eiser] heeft geleden dus voorzienbaar was;
- ook het geven van onvoldoende nazorg door [Gedaagde], bestaande uit het niet meehelpen bij de therapie van [Eiser], een aparte onrechtmatige daad oplevert.
2.3 [Eiser] heeft op grond van het vorenstaande gevorderd om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat de in het lichaam der dagvaarding omschreven gedraging van [Gedaagde] onrechtmatig is jegens [Eiser], en:
2. [Gedaagde] te veroordelen, om, de door [Eiser] geleden schade, alsmede de nog te lijden schade, beiden van zowel materiële alsook immateriële aard, nader op te maken bij staat, integraal te vergoeden, welke bedragen nog vermeerderd behoren te worden met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2001, althans van de dag der dagvaarding, een en ander met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2.4 [Gedaagde] heeft - samengevat en voorzover thans van belang - het volgende verweer gevoerd tegen [Eiser]s vordering. [Gedaagde] betwist dat hij, door voor de ogen van [Eiser] van het balkon te springen, in strijd met de zorgvuldigheid die een ieder in het maatschappelijk verkeer jegens elkaar betaamt, heeft gehandeld. De sprong van het balkon, met de intentie zichzelf om het leven te brengen, is als zodanig geen handeling die naar maatstaven van zorgvuldigheid tegenover [Eiser] achterwege had dienen te blijven. Ook anderzijds is er geen sprake van het schenden van enige norm op grond waarvan [Gedaagde] aansprakelijk is te houden ten opzichte van [Eiser]. Door de sprong van het balkon is niemand in daadwerkelijk fysiek gevaar gebracht. Het risico dat ten gevolge van dit handelen schade bij [Eiser] zou ontstaan, in de vorm zoals deze aan zijn vorderingen ten grondslag wordt gelegd, was niet zodanig groot dat dit een reden had moeten zijn om dit handelen na te laten. Het enkele ontstaan van (eventuele) schade doet een gedraging nog niet onrechtmatig zijn. Subsidiair voert [Gedaagde] aan dat zijn handelen was ingegeven door een noodsituatie die is aan te merken als een rechtvaardigingsgrond en de onrechtmatigheid van de gedraging opheft. Voorts betwist [Gedaagde] dat [Eiser] ten gevolge van de gedraging van [Gedaagde] psychisch letsel heeft opgelopen en dat eventueel psychisch letsel kan worden toegerekend aan [Gedaagde]. [Gedaagde] werpt verder nog op dat een poging tot zelfdoding gelet op zijn telefoontje voor [Eiser] voorzienbaar was, zodat [Eiser] door zich naar de flat te begeven zelf heeft bijgedragen aan de schade die hij stelt te hebben geleden. Tot slot heeft [Gedaagde] ter comparitie nog betwist dat het niet door hem geven van voldoende nazorg een onrechtmatige daad oplevert.
3. De beoordeling
3.1 Een plicht tot vergoeding van door [Eiser] geleden materiële danwel immateriële schade ontstaat voor [Gedaagde] eerst op het moment dat komt vast te staan dat hij onrechtmatig jegens [Eiser] heeft gehandeld. De rechtbank zal daarom eerst ingaan op de vraag of het onderhavige handelen van [Gedaagde] jegens [Eiser] onrechtmatig is geweest.
3.2 De rechtbank stelt voorop dat de handelwijze van [Gedaagde] niet onrechtmatig is om de enkele reden dat zij het oplopen van letsel door een ander tot gevolg heeft. Uit onder meer HR 9 december 1994, NJ 1996, 403 volgt dat bij de beoordeling van de vraag of gedrag onrechtmatig is in de zin van art. 6:162, lid 2 BW onder meer de vraag moet worden beantwoord of de mate van waarschijnlijkheid van het ontstaan van de uit het gestelde letsel voortgevloeide schade zo groot is dat de dader naar maatstaven van zorgvuldigheid dat gedrag niet had mogen vertonen. Bij de beantwoording van die vraag dient allereerst de vraag beantwoord te worden wat de aard is van de beweerdelijk geschonden norm. Bij schending van sommige normen (bijvoorbeeld verkeersnormen) is het immers bijna vanzelfsprekend dat schade zal ontstaan terwijl overtreding van andere normen minder snel of zelfs zelden of nooit tot schade leiden. In dit geval is de betreffende norm die geschonden zou zijn, verkeersnorm noch veiligheidsnorm in de enge betekenis van dit woord zodat het in elk geval niet om die reden evident is dat schade kan ontstaan bij overtreding.
Op zich zelf genomen is het gedrag (de sprong) niet van dien aard dat redelijkerwijze rekening gehouden moet worden met het ontstaan van schade als de onderhavig gevorderde. De rechtbank stelt hierbij voorop dat [Eiser] bij de val van [Gedaagde] niet zodanig fysiek is geraakt dat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verder dient rekening gehouden te worden met het feit dat [Gedaagde] [Eiser] niet heeft "gebruikt" zoals een zelfmoordenaar soms een trein(machinist) gebruikt. Bij een sprong als de onderhavige behoort de springer er wel op bedacht te zijn dat bij iemand die de sprong ziet het nodige psychische onbehagen kan worden toegebracht. Dit geldt te meer wanneer dat, als in casu, geen toevallige voorbijganger is doch een goede bekende die zich uit hulpvaardige motieven snel ter plaatse heeft begeven vanwege een telefonisch geuite noodkreet. Dat er echter schade als thans gevorderd zal worden geleden door de toeschouwer is dermate onvoorzienbaar dat, mede gelet op de aard van de onderhavige gedraging en het te verwachten gevolg daarvan (de dood van de springer), niet geoordeeld kan worden dat [Gedaagde] zich had moeten onthouden van de poging zelfmoord te plegen. Door [Eiser] is ter comparitie nog aangevoerd dat het geven van onvoldoende nazorg door [Gedaagde] een aparte onrechtmatige daad oplevert. Naar het oordeel van de rechtbank kan in een geval als het onderhavige echter niet worden geoordeeld dat er een verplichting tot nazorg bestaat.
3.3 Het vorenstaande brengt met zich mee dat [Gedaagde] niet onrechtmatig jegens [Eiser] heeft gehandeld.
3.4 De vordering dient derhalve te worden afgewezen en [Eiser] moet als de in het ongelijk gestelde partij de kosten dragen.
4. De uitspraak
De rechtbank:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [Eiser] in de kosten van de procedure aan de zijde van [Gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 193,- voor griffierecht en € 780,- voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Sijmonsma, voorzitter, De Kerpel-van de Poel en Hellegers, rechters, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
DH